Vijf

Vrijdagmorgen om zeven uur stond Elisabeth naakt voor de spiegel. Ze voelde zich als een opgejaagd dier dat alle kanten uit wilde.

In deze stemming kon ze het kind niet onder ogen komen.

Ze sloot haar benen en bracht de handpalmen bij elkaar voor de borst in de Indische groet. Terwijl ze de armen recht omhoog stak, handen nog steeds bij elkaar, liet ze de inademing twee seconden duren.

In de spiegel zag ze hoe volkomen ontspannen Chakra op het bed lag. Mijn kat is een volmaakte yogini, begreep ze, en de gedachte hielp haar alle lichamelijke gewaarwordingen te onderdrukken, zodat ze ook geen mentale pijn meer voelde. Langzaam uitadememd richtte ze haar gedachten op de fundamentele eenheid der dingen en ze keerde terug tot de uitgangshouding. Nu liet ze nog enkel positieve herinneringen tot haar geest doordringen. Ze streelde de gespannen huid van haar enorme buik en voelde hoe het kind op haar liefkozing reageerde. Normaal ademénd liet ze nu traag de linkervoetzool langs de rechterkuit omhoog glijden. De rugpijn kwam in golven en de bobbel ging rijzen of dalen naarmate de pijn heviger werd of verflauwde. Geheel onverwacht werd ze door paniek overmeesterd.

Haar voet bewoog nauwelijks merkbaar verder omhoog tot tegen haar rechterdij. Ze had er geen moeite mee om haar evenwicht te bewaren en ze voelde hoe de geestelijke rust tot haar kwam. De hersenschors bezat nu de macht om haar emoties te onderdrukken en ze bereikte de pratyahara. Ze hield haar adem in. Ze voelde de opening onvoorstelbaar wijd uitrekken; de druk werd heviger, ze perste opnieuw en opeens, met een enorm gevoel van opluchting wist ze dat de baby geboren was.

Onmerkbaar liet ze haar voet naar beneden glijden en ze ging over naar de eerste rust-asana.

De baby had nog niet gehuild. Ze legde het kleine meisje tegen haar borst en toen het kind haar tepel voelde opende het haar mondje en begon te zuigen.

Nu synchroniseerde Elisabeth haar ademhaling en ze genoot van de soepele en vloeiende bewegingen waarmee ze pijnloos de begroeting van de zon kon uitoefenen.

Annabelle, zei ze met een tevreden glimlach en ze legde de slapende baby in de handen van de nurse. Ze heet Annabelle.

Bevrijd van de onzekerheid die haar onderbewustzijn had verscheurd, keerde Elisabeth, in innerlijke vrede met zichzelf, tot de buitenwereld terug.

Een uur later stond ze gekleed om te vertrekken – ze droeg een donkerblauwe broek en een tweerijig jasje van dezelfde stof – toen de telefoon rinkelde. Ze overwoog om hem te laten bellen, maar bedacht dat het niemand anders dan Jonathan kon zijn. Ze nam op: ‘Ik geef je niet meer dan één minuut,’ zei ze streng.

‘Mevrouw De Rover? Ben jij dat Betty?’

Ze herkende onmiddellijk de stem van de non.

‘Neem me niet kwalijk, zuster Thérèse. Ik verwachtte iemand anders.’ Opeens werd ze ongerust. ‘Toch geen slecht nieuws?’

‘Neehee. Helemaal niet. Ik bel je om te zeggen dat de kinderen de hele dag afwezig zullen zijn. Ze moeten naar de kliniek voor I Q.-testen.’

‘O,’ zei ze teleurgesteld. ‘Hoe laat verwacht u ze terug?’

‘Niet voor vijf uur vanmiddag. Weet u wat? Waarom neemt u niet rustig de volgende trein?’

Ze legde neer, een beetje uit het veld geslagen. Ze had geen zin om terug naar bed te gaan en Jonathan zou ook nog wel slapen. Hij had vandaag eveneens een dag vrijaf genomen.

Ze deed wat kleine, huishoudelijke werkjes.

Om negen uur belde ze Jonathan op en het ergerde haar min of meer toen ze de bezettoon hoorde. Met wie was hij zo vroeg aan het telefoneren? vroeg ze zich af.

Ze schonk zich een kop koffie in en ging zitten nadenken.

Jonathan was een intrigerend man en ze had er moeite mee om de normen en motivaties die hem voortdreven te begrijpen. Van de kleine, bange kunstschilder had het haar niet eens verbaasd dat hij bij de eerste échte tegenslag ten onder was gegaan. Jonathan daarentegen bleek meer kracht en vastberadenheid te hebben dan de soms verdrietige blik in zijn ogen deed vermoeden.

Het verklaarde niet waarom hij een drankprobleem had.

Toen pas realiseerde ze zich dat hij geen drank meer had aangeraakt sinds ze met hem naar bed was gegaan.

Die gedachte deed haar naar hem verlangen. Ze had er behoefte aan hem aan te raken, zijn benige lichaam op het hare te voelen.

Ze zou hem alles over Annabelle vertellen.

Ze nam de hoorn op en legde hem weer neer. Nee, dacht ze, niet door de telefoon. Ik ga naar hem toe.

Jonathan was niet thuis.

Voor de tweede keer die ochtend was ze teleurgesteld.

Hij bewoonde een kleine, gemeubileerde flat aan de Belgiëlei. Daar was hij ingetrokken dezelfde dag dat hij bij de BBI was komen werken. Hij had haar een sleutel gegeven, maar ze was nog niet bij hem binnen geweest.

Ze keek rond. Het was er luxueus en gerieflijk, maar met de onpersoonlijkheid van een alleenwonende man. Bij de telefoon lag een krant. Op de rand ervan had hij geschreven: Pullman Astoria 16.30.

Ze vroeg zich af of het een afspraak was.

Een afspraak met een andere vrouw?

Was het mogelijk dat hij haar enkel gebruikte als instrument om beter zijn weg in de administratieve doolhof van de belastingdiensten te vinden?

Nee. Ze wist nog weinig over hem, maar dat hij oprecht was, wist ze met zekerheid.

Ze bleef besluiteloos staan, zich afvragend of ze op hem zou wachten. Toen schoot het haar te binnen dat hij iets had gezegd over een bezoek aan de Zwitserse Ambassade in Brussel in verband met de lening van Immzür aan BSL.

Onvoldaan trok ze de deur van zijn flat achter zich dicht.

Om halftwee liet zuster Thérèse haar weten dat de kinderen tot de volgende dag in de kinderkliniek zouden blijven. Elisabeth besliste niettemin te vertrekken. Ze kon net zo goed in het St.-Jozefsinstituut de terugkomst van Annabelle afwachten.

Om halfvier drentelde ze over perron acht in het Centraal Station van Antwerpen, bijna een halfuur te vroeg voor de trein naar Kortrijk via Gent.

Ze dacht opnieuw aan de randnotitie op de krant.

Het was een krant van vandaag geweest, dus had Jonathan de afspraak vroeg in de ochtend gemaakt. Ze vroeg zich af met wie? Met Patricks natuurlijk!

In het Pullman Astoria Hotel in Brussel!

Morgen of nooit, had Patricks gisteren gezegd.

Elisabeth had meteen een intuïtieve afkeer gehad van de man met de onberispelijke kleren en de doordringende blik. Ze had het gevoel hem al eens te hebben ontmoet of iets over hem te hebben gelezen.

En ze was er zeker van dat dat niet in gunstige zin was geweest.

Onwillekeurig ging er een rilling door haar heen.

Iets waarschuwde haar, dat de veiligheidsagent een bedreiging voor Jonathan betekende.

De sneltrein voor Brussel kwam het station binnen en stopte aan perron één.

Ze herinnerde zich dat ook vanuit Brussel-Noord een directe treinverbinding met Kortrijk bestond. Ze raadpleegde de dienstregeling in haar spoorboekje. Iedere veertien minuten na het uur.

Zonder er verder over na te denken, liep ze naar perron één en stapte in de wachtende trein voor Brussel.

Een halfuur later was ze in het Noordstation. Aan de taxistand bij de uitgang verdrongen zich tientallen reizigers. Ze besloot te lopen. Halverwege de Kruidtuinlaan besefte ze dat ze het niet zou halen. Gelukkig gaf één van de voorbijrijdende taxi's gevolg aan haar opgewonden gebaren.

Ze waren nog maar vijftig meter van het Pullman Astoria Hotel verwijderd, toen ze Jonathan met Patricks naar buiten zag komen en in een taxi stappen. Intussen waren ze zelf gestopt. Ze gooide het portier open en sprong naar buiten, maar voor ze de kans kreeg naar de andere auto te rennen, reed die weg.

Opgewonden liet ze zich naast de chauffeur neervallen. ‘Volg die auto,’ riep ze.

Het klonk als in een T V.-feuilleton.

De chauffeur dacht er net zo over. Hij grinnikte. ‘Allez madame. Serieus blijve, hé.’

‘Het is ernst. We hadden een afspraak. Ik was te laat. Haast u of ik ben hem kwijt.’

De chauffeur zei: ‘D'accord, d'accord. Ge moedaa nie enervere, madame.’ Met professionele minachting voor een aanrijding wurmde hij zijn wagen in de traag rijdende file, een vijftal voertuigen achter dat van Jonathan. Rijdend begon hij, in de authentieke taal van de Brusselse Marollen, een gesprek over de boordradio met de taxicentrale. Even later zei hij tegen Elisabeth: ‘Tiens, tiens, dijne kadee hee zich nie aan de central gesignaleerd.’

Vanwege de vele voorliggers was van de auto van Jonathan slechts af en toe een glimp te bespeuren, maar wanneer de verkeersstroom zich splitste, wist haar chauffeur zich telkens op tijd in het goede rijvak te wurmen.

In de Noordwijk was minder verkeer, zodat het risico hem kwijt te raken minder groot werd. Elisabeth herademde. Jonathan reed nu een paar honderd meter voor hen uit en net toen ze aan de chauffeur wilde vragen hem in te halen en te doen stoppen, was hij verdwenen.

Ze reden nog een paar blokjes om, maar Jonathan leek wel door de duisternis te zijn opgeslokt. De chauffeur probeerde opnieuw de andere taxi via de boordradio te laten oproepen, maar kreeg van de centrale te horen dat de kentekenplaat die hij opgaf niet klopte. Hij stopte aan de rand van het trottoir en keek Elisabeth vragend aan. ‘Wat nu?’

Ze vroeg zich af wat ze moest doen. Doorreizen naar Kortrijk? Naar huis gaan? Wachten tot Jonathan thuis kwam? Ze zou met zichzelf geen blijf weten.

Haar aandacht werd getrokken door het lawaai van een motorrijder die van een bouwterrein wegreed. Boven de poort in de omheining was een verlicht uithangbord aangebracht. Twee namen trokken haar aandacht: BSL als bouwcoördinator en Aribaldi als architect.

Ze zei: ‘Ik denk dat ik daar een kijkje ga nemen.’

‘Wilt u dat ik blijf wachten?’ vroeg de chauffeur. Hij wees veelbetekenend naar de meter.

Ze gaf hem een biljet van duizend frank. ‘Hier. Straks rekenen we af.’

Op het bouwterrein stond de taxi naast een bouwkeet geparkeerd. De chauffeur zat met zijn rug naar haar toe en las een krant. Ze keek rond en zag nog net twee mannen het gebouw binnengaan. Eén van hen was vrijwel zeker Jonathan.

Voorzichtig zocht ze tussen regenplassen en moddersporen haar weg naar de ingang. De deur stond op een kier. Ze liep naar binnen en het geklikklak van haar hielen weergalmde door de verlaten ruimte van de inkomhal.

‘Jonathan,’ riep ze, ‘ben je daar?’

De echo van haar stem was het enige antwoord.

Ze vroeg zich af wat Jonathan hier kwam uitvoeren. Zo te zien was hij vrijwillig met Patricks meegegaan. Ze bleef staan bij de schacht met de dienstlift.

In de hoogte hoorde ze een knarsend geluid en ze zag de kabels bewegen. Ze bracht haar mond bij de traliedeur en riep zo hard ze kon, maar de kooi bleef lawaaierig omhooggaan.

Haar onrust sloeg om in regelrechte angst.

Naast de lege liftschachten zag ze een open deur naar een trappenhuis. Ze haalde de penvormige zaklamp, die ze altijd bij zich had, uit haar handtas en liep de donkere trappen op.

Toen ze op de vijfde verdieping kwam, hield het geluid van de lift op. Gejaagd haastte ze zich voort. De zaklantaarn wierp maar een piepkleine lichtstraal op de plaats waar ze haar voeten neerzette. Vanaf de vijfde verdieping liep ze telkens een eindje de hal in en riep Jonathans naam.

Ze had nooit gedacht dat trappen klimmen zo vermoeiend kon zijn.

Op de twaalfde verdieping moest ze even uitblazen.

Honderd treden hoger hoorde ze vanuit de open schachten het geluid van stemmen. Ze bleef hijgend staan, probeerde er iets van te maken.

Toen hoorde ze een kreet van pijn en een reeks geluiden die haar koude rillingen bezorgde.

Ze stormde de trappen verder op, probeerde de grens van uitputting te verleggen. Haar hart bonsde in haar keel. Ze struikelde en sloeg met haar voorhoofd tegen de balustrade.

Ze wilde opstaan, maar haar benen weigerden.

Door pijn en uitputting overmand sloot ze haar ogen.

Met afschuwelijke duidelijkheid hoorde ze hoe een paar meter boven haar Jonathan werd vermoord.

Voor Jonathan was het moment in zijn leven aangebroken dat hij altijd het meest had gevreesd. Het was niet de dood waarvoor hij bang was, maar het onwaardig sterven.

Hij had nooit iemand vrijwillig pijn gedaan. Op school had hij vanzelfsprekend ook gebakkeleid, maar hij had zelden slagen uitgedeeld. Alleen slagen afgeweerd. Hij kon niemand pijn doen, maar was zelf ook niet tegen pijn bestand.

Patricks trok hem overeind en liet hem tegen een zuil leunen. Alsof hij op het punt stond uit te gaan, trok de veiligheidsagent een paar zachtleren handschoenen aan.

Daarna sloeg hij Jonathan – die nauwelijks in staat was de slagen af te weren – herhaaldelijk en met onvoorstelbare kracht in zijn gezicht, laag in zijn ribben, zijn buik, opnieuw in zijn ribben, telkens op dezelfde plaats. De pijn was ondraaglijk. Het leek of elke slag zorgvuldig berekend was om het maximum aan pijn te veroorzaken.

Bij elke klap gilde Jonathan het uit en bij iedere korte pauze tussen de slagen smeekte hij hem ermee op te houden. Er kwam geen eind aan de marteling.

Hij liet zich op de grond vallen en rolde zich in elkaar.

Patricks schopte hem tegen zijn scheenbenen.

‘Opstaan!’

Hij krabbelde moeizaam overeind. ‘Waarom doe je dit?’ steunde hij.

‘Om tijd te winnen,’ zei Patricks. ‘Zodat je meteen de waarheid zult spreken.’

Jonathan schudde niet-begrijpend het hoofd. Hij proefde bloed in zijn mond en zijn ribben voelden gebroken, elke ademtocht deed ontstellend veel pijn.

‘Wie heeft je naar Lepaon gestuurd?’

‘Niemand,’ wauwelde Jonathan. ‘Ik ging uit eigen beweging: Het IS-programma. Aribaldi.’

‘Aribaldi was een verrader,’ zei Patricks met minachting. ‘Door zijn dronken gekwijl kwam die vrouw op het spoor van niks.’

‘Niks? Wie is Niks?’ vroeg Jonathan.

Patricks sloeg hem met de vlakke hand in zijn gezicht. De klap kwam zo onverwacht en zo hard aan dat Jonathan het uitschreeuwde.

‘Hou je niet van de domme.’

Jonathan spande zich in om na te denken. Wat was er zo van betekenis aan het woord niks? Hij was ervan uitgegaan dat het een persoon was. Was dat wel zo? Ook Aribaldi had erop gezinspeeld. Niks doet niks voor niks. Of was het informatie die zo explosief was dat zowel Marie-Pierre als Aribaldi er een gewelddadige dood voor hadden moeten sterven?

Patricks maakte een dreigende beweging en Jonathan kromp in elkaar. ‘Ik had een relatie met Marie-Pierre Desgrange,’ gaf hij toe. Hij haalde een zakdoek uit zijn broekzak en bette zijn kapotgeslagen lippen. ‘Ik hechtte geen geloof aan een ongeluk. Een halfuur vóór haar dood heeft ze me opgebeld.’

‘Jij haar minnaar? Zonder dat jouw baas het wist?’ Patricks maakte een beweging alsof hij opnieuw wilde slaan.

‘Alsjeblieft. Sla me niet. Ik spreek de waarheid.’

Patricks keek hem peinzend aan. ‘Waarom ook niet? Daarom deed je of je de boekhouding van Lepaon kwam verifiëren. Je zocht contact met Niks? Nietwaar?’

Jonathan pijnigde zijn hersens. Niks was dus toch een persoon. Mogelijk de geheimzinnige relatie over wie Aribaldi het had gehad. Hij durfde er niets over te vragen en sloeg zwijgend de ogen neer.

‘Zie je wel,’ zei Patricks tevreden. Hij dacht na. ‘Dus jij hebt het.’

‘Wat?’

‘Het protocol.’ De veiligheidsagent schudde het hoofd, lichtjes verbaasd. ‘Het was dus toch bij de BBI.’

‘Ik begrijp je niet.’

‘Kan ik me voorstellen. En nu wilde je voor eigen rekening wat van hem lospeuteren.’

‘Ik wou dat ik wist waarover…’

‘Oké, oké.’ In Patricks stem klonk iets van opwinding. ‘Al wat telt, is dat het terecht is. Waar is het?’

‘Het spijt me.’

Patricks verstijfde. ‘Ik zeg dat we het eerst halen. Daarna praten we over jouw deel.’

‘Maar ik heb geen protocol,’ fluisterde Jonathan.

Patricks keek dreigend. ‘Niet gulzig worden.’

‘Ik heb geen flauw idee waarover het gaat,’ zei Jonathan verslagen.

Het gezicht van Patricks werd donker van woede. ‘Ik weet een goed middel om je geheugen op te frissen.’ Hij greep Jonathan beet en duwde hem ruw voor zich uit. ‘Doorlopen. De trap op.’

Ze kwamen op het dak. Dicht bij de rand stond een torenkraan waarvan de lastarm tot twintig meter in het ijle uitstak.

Patricks haalde een hendel over en een deel van het dak baadde in het licht van schijnwerpers. Zonder Jonathan los te laten stelde hij met de afstandsbesturing de kraan in werking. Jonathan zag de giek in hun richting draaien en de hijskabels bewegen. Met een klap kwam de grijperbak naast hen op het dak terecht.

‘In de grijper!’

‘Néé!’

Jonathan was lang, mager en sterk, én hij vocht voor zijn leven. Hij duwde de grote hand waarmee Patricks hem bij de revers vasthield weg en haalde met de andere hand uit om hem met gebalde vuist een klap te geven. De stoot was krachtig genoeg om de kaak of de neus van het onbeschermde gezicht te breken, maar Jonathan was zelfs in deze omstandigheid niet gemeen genoeg. Hij raakte hem bewust aan de schouder.

Patricks gromde, deed een stap opzij en trof hem keihard in de buik. Jonathan hapte rochelend naar adem en sloeg dubbel. Patricks greep hem vast, draaide hem om en gaf hem een kniestoot in de nierstreek zodat hij, het hoofd vooruit in de grijperbak terecht kwam.

Een paar seconden later zwaaide Jonathan, half bewusteloos over de rand van de grijper hangend, een vijftal meter boven het dak van het torengebouw. Hij had al zijn wilskracht nodig om niet flauw te vallen.

Hij maakte zich klein, trok zijn benen onder zijn lichaam en gluurde over de rand. Patricks stond wijdbeens met omhooggeheven hoofd en amuseerde zich. ‘Hoe is het nu met je geheugen?’

‘Laat me neer!’ schreeuwde Jonathan.

De ander grijnsde vals. ‘Dat kan op twee manieren. Langzaam of… snel!

Bij het laatste woord voelde Jonathan de bodem van de bak onder zijn voeten trillen en de stalen klauwen openden zich een tiental centimeters. Gelijktijdig ging hoog boven hem de hijsarm knarsend aan het draaien en de grijperbak zwaaide over de dakrand. Door de spleet onder zijn voeten zag hij, diep beneden zich, de lichten van de straatlantaarns en de stralenbundels van voorbijrijdende auto's.

‘Wees nou redelijk,’ zei Patricks. ‘Je zegt me waar het is. Ik haal het op en kom je bevrijden.’

Jonathan vocht tegen een opkomende misselijkheid. Hij besefte dat zijn enige levenskans lag in Patricks' overtuiging dat hij in het bezit was van het protocol, wat dat dan ook mocht zijn. ‘Laat me eerst neer. We halen het samen.’

Patricks slaakte een korte, cynische lach. ‘Ik geef je tien tellen. Daarna kom je naar beneden. Als een baksteen.’

‘Je kunt mij niet doden. Niemand anders weet waar het protocol is.’

Er verscheen een sluwe glimlach op het gezicht van Patricks en hij zei: ‘Daar ben ik niet zo zeker van. Ik wil er wat onder verwedden, dat je donkerharige assistente er meer over weet.’

Jonathans adem stokte.

‘Waarom zou ze? Ze is gewoon een collega.’

‘Is dat zo? Als ik je baas goed heb begrepen, naai je haar af en toe.’

Jonathan vergat de situatie waarin hij verkeerde. Hij boog voorover en schreeuwde: ‘Je laat haar met rust. Hoor je me!’ Door de beweging die hij maakte ging de grijperbak schommelen. Hij leunde zwaar tegen de rand en daardoor voelde hij de bobbel van de Luger.

Die was hij vergeten.

Onder hem was het even stil.

‘O nee.’ Patricks volgde met zijn ogen de bewegingen van de grijper. In zijn stem klonk een meedogenloosheid die uit de grond van zijn hart kwam. ‘O nee. Eerst laat ik jou te pletter vallen. Daarna geef ik haar een beurt.’

Jonathan drukte zijn voorhoofd tegen de stalen rand en sloot – gejaagd ademend – de ogen. Hij zag haar voor zich, naakt, in de geestelijke concentratie van de geluk brengende asana, ritmisch ademhalend, de enkels gekruist en de handen op de knieën, haar prachtige lichaam met de harde, gladde borsten met grote tepelhoven, en hij herinnerde zich zijn spontane erectie bij haar eerste aanraking.

‘Zes!’

Jonathan had een sterk ontwikkeld rechtvaardigheidsgevoel. Daarin was geen plaats voor irrationele woedeuitbarstingen of een begrip als het recht in eigen handen nemen. Daardoor had hij niet eerder aan het pistool gedacht, en zelfs indien hij eraan gedacht had, zou hij niet in staat geweest zijn het te gebruiken.

‘Acht!’

Elisabeth had hem veranderd.

Ze had hem zijn faalangst helpen overwinnen en had vrede gebracht tussen de krachten die hem innerlijk verscheurden. En Patricks had de fout begaan haar leven te bedreigen.

Zijn ademhaling werd geleidelijk weer normaal en zijn handen trilden niet toen hij het pistool op de rand van de grijper steunde en een patroon in de kamer bracht door het terugtrekken en daarna weer loslaten van de slede.

Hij wachtte tot de bak het einde van de zwaai had bereikt en de beweging heel even ophield.

‘Tien!’

Jonathan vuurde snel na elkaar drie schoten.

De kogels gingen ver aan het doel voorbij, raakten de opbouw van een van de liftkokers, ketsten af en vlogen ricocherend alle richtingen uit.

De rondvliegende kogels veroorzaakten een lawaai alsof een volledig peloton het dak onder vuur nam.

Patricks dook in elkaar, wild om zich heen kijkend.

Jonathan wilde de trekker opnieuw overhalen toen een donkerblauwe figuur, zaklantaarn in de hand, uit een van de daktoegangen te voorschijn sprong en riep: ‘Politic! Ophouden met schieten!’

Hij herkende onmiddellijk de stem van Elisabeth. Maak dat je wegkomt, wilde hij schreeuwen, maar hij kon geen woord uitbrengen.

Patricks had haar niet herkend. In de mening dat het de politie was, spurtte hij in gebogen houding naar een van de andere daktoegangen en een oogwenk later was hij verdwenen.

Maar vóór hij op de vlucht geslagen was, had hij het toestel voor afstandsbesturing over de rand van het dak geworpen.

En daarbij moest hij nog één van de toetsen hebben ingedrukt.

Jonathan voelde, met de afschuwelijke zekerheid dat hij de laatste ogenblikken van zijn leven beleefde, langzaam de stalen klauwen van de bak onder zijn voeten in beweging komen.

Hij stond met één voet op iedere helft en de opening werd voortdurend wijder. Met een uiterste krachtsinspanning sloeg hij beide armen over de rand van de bak en verplaatste één voet naar de andere kant, zodat zijn lichaam nu een brug vormde. Het pistool viel uit zijn hand, kletterde tegen het ijzer van de bak en viel door de opening naar omlaag.

Door naar het vallende vuurwapen te kijken, raakte Jonathan in paniek.

De opening was nu zo wijd dat zijn voeten nog nauwelijks steun vonden. Zijn hele lichaamsgewicht hing aan zijn armen en de scherpe rand van de grijperbak sneed in zijn oksels.

Hij was niet langer in staat de pijn te verdragen.

Zijn lichaam boog door tot de druk te groot werd en zijn wijd gespreide voeten verloren de laatste steun. Zijn benen bengelden in het ijle.

Jonathan slaakte een kreet van angst.

Hij voelde de spieren van zijn schouders krampachtig samentrekken. Haast onmerkbaar begon hij te glijden en hij bezat de kracht niet meer zich te verzetten.

Volhouden, Jonathan. Dit is ons eindpunt niet.

Elisabeths woorden gingen als een elektrische stoot door zijn lichaam en de glijdende beweging hield op. Laat dit niet gebeuren, bad hij tot een vage godheid, laat mij niet voor haar ogen neerstorten.

Je wil is sterk. Je lichaam is licht als een veer.

Jonathan aanvaardde het pijngevoel onder zijn oksels als een natuurlijke gebeurtenis. Hij concentreerde zijn aandacht op wat Elisabeth voor hem betekende en de krampen in zijn armen trokken weg. Hij ging over van onbewust naar bewust ademen en zijn wil werd omgezet in mentale en fysieke energie.

Gebruik de cobra. Hijs je op de rand van de bak.

Hij voerde de cobra traag en zonder schokken uit en zijn ademhaling bleef gesynchroniseerd met de yogabeweging terwijl hij één been hoog optrok, tot hij in staat was het over de rand van de grijper te slaan.

Door de verplaatsing van zijn lichaamsgewicht ging de bak tekeer als de slinger van een pendule. Hij lag plat op zijn buik als een Indiaanse krijger op zijn paard en er was niets waaraan hij zich kon vastgrijpen. Het enige wat hij kon doen, was zich tegen het metaal aandrukken met armen en knieën.

De angst maakte zich opnieuw meester van zijn geest. Zijn benen werden stijf als een plank en hij voelde dat hij zijn evenwicht ging verliezen.

Schuif naar de hijskabel en ga rechtop zitten.

Door de rust in haar stem ging hij zijn instincten beheersen. Ik hou van haar stem, dacht hij. Als ik levend beneden kom, zal ik haar nooit meer uit het oog verliezen.

Langzaam schoof hij vooruit tot hij de hijskabel kon vastgrijpen.

Toen Elisabeth haar ogen weer opendeed, was het geluid van het gevecht boven haar opgehouden. Wat is er gebeurd? vroeg ze zich angstig af. Ze hoorde wat gestommel, maar het was niet uit te maken of het afkomstig was van één of meer personen. Ze raapte haar gevallen zaklantaarn op en sloop verder naar boven.

De bovenste verdieping was leeg, op stapels dozen en bouwmaterialen na. Ze vroeg zich af of Patricks en Jonathan op weg naar beneden waren, maar de liftkooi stond er leeg bij, met open traliedeur.

Haar blik viel op de lege kokers, enkel afgesloten met een eenvoudige houten plank. Bij één van de kokers hing de plank los. Een vreselijke gedachte maakte zich van haar meester. God, o God, snikte ze, de schoft heeft Jonathan vermoord.

Toen hoorde ze stemmen op het dak, gevolgd door een kreet van pijn en ze herkende Jonathans stem. Een golf van opluchting stroomde door haar heen. Ze liep de laatste trap op, maar toen ze bijna boven was, bleef ze aarzelend staan. Wat kon ze tegen een man als Patricks uitrichten? Met één klap kon hij haar bewusteloos slaan. Ze kon niet ontkennen dat ze bang was. Even overwoog ze terug te keren en hulp te halen, maar ze schaamde zich voor de gedachte Jonathan in de steek te laten.

Op het dak klonken drie schoten, kort na elkaar.

Elisabeths hart zonk in haar schoenen. Patricks had ook nog een vuurwapen. Ze durfde er niet aan te denken, waarom hij ermee had geschoten. Ze duwde de ijzeren deur open. Het dak was fel verlicht door schijnwerpers van een immens hoge kraan en Jonathan was nergens te zien. Patricks stond dicht bij de rand van het dak. Hij hield iets in de hand, waarschijnlijk het pistool, en ze besefte dat ze moest beletten dat hij opnieuw op Jonathan zou schieten.

Zonder er verder bij na te denken stapte ze het dak op, scheen met haar zaklantaarn naar Patricks en riep: ‘Politie! Ophouden met schieten!’

Tot haar verbazing wierp Patricks zijn pistool over de dakrand en vluchtte weg door een van de andere daktoegangen.

Ze keek zoekend om zich heen.

‘Jonathan?’

In de hoogte hoorde ze het knarsen van de hijskabels van de torenkraan en ze hief het hoofd op.

Ze zag de grijperbak heen en weer slingeren boven de afgrond. Versteend van angst zag ze dat de klauwen van de bak langzaam opengingen en dat Jonathan dreigde naar omlaag te storten.

Ze moest het tuig tot stilstand brengen.

Hoe?

In een flits realiseerde ze zich dat Patricks geen pistool, maar de afstandsbesturing over de dakrand had gegooid. Die hing aan een dikke, zwarte kabel, die van de dakrand naar de stuurcabine hoog in de torenkraan liep.

Haastig begon ze de kabel in te halen. Ondertussen keek ze omhoog en ze zag dat Jonathan aan het eind van zijn krachten was.

De enige die nog in staat was redding te brengen, was hijzelf.

Met vaste stem riep ze hem toe: Volhouden, Jonathan. Dit is ons eindpunt niet.

Ze zag hoe Jonathan kracht uit haar woorden puurde. Nu hield ze het apparaat voor afstandsbesturing in haar hand en ze wierp er een vluchtige blik op. Een joy-stick en vier toetsen. Het koude zweet brak haar uit. De joy-stick diende ongetwijfeld om de hijsarm naar alle richtingen te bewegen, maar hoe moest ze de bak weer sluiten? Ze mocht niets riskeren vóór Jonathan een goed houvast had. Aan zijn gezicht zag ze, dat hij nog in paniek verkeerde. Ze probeerde haar eigen angst niet tot haar stem te laten doordringen: Je wil is sterk. Je lichaam is licht als een veer.

Ze zag dat hij zich wist te beheersen en diep en bewust ging ademhalen. Goed zo, Jonathan. Een mens is geen automaat. Sluit die hoogte uit je geest. Je bent met mij. Vertrouw op mij. Je ligt op de rand van het bed waarin we zopas de liefde hebben bedreven en je kijkt me diep in de ogen.

Zoals een goeroe tot zijn leerling, zei ze rustig en bedaard: Gebruik de cobra. Hijs je op de rand van de grijper.

Hij had nu zijn lichaam het zwijgen opgelegd en als een volmaakte yogi wist hij zich met een minimum aan krachtsinspanning te paard op de rand te hijsen. Door de gewichtsverplaatsing ging de bak aan het slingeren. Ze zag de emotie op zijn gezicht en gaf hem geen tijd tot nadenken: Schuif naar de hijskabel en ga rechtop zitten.

Hij voerde haar bevel uit als was hij gehypnotiseerd.

Het onmiddellijke gevaar was geweken.

Elisabeth slaakte een zucht van verlichting. Ze bestudeerde opnieuw het blok voor de afstandsbesturing. In geen geval mocht ze hevige schokken veroorzaken. Ze legde haar hand over de joy-stick en bewoog hem voorzichtig naar links. Een elektromotor hoog boven haar hoofd trad in werking en de hijsarm begon te draaien.

De verkeerde kant uit. Weg van het gebouw.

‘Godallemachtig,’ mompelde Elisabeth.

Ze durfde de beweging niet te stoppen uit angst voor de schok die dat zou kunnen veroorzaken. Dus liet ze de arm een complete cirkel maken, maar door de middel-puntvliedende kracht ging de bak met toenemende snelheid naar buiten zwaaien.

Elisabeth hijgde van angst.

Zodra de hijsarm boven het dak kwam, bracht ze de joy-stick in de neutrale stand. De arm kwam eensklaps tot stilstand.

Door de schok ging de bak als een dolgeworden kermisschommel tekeer.

In het licht van de schijnwerpers zag ze de asgrauwe kleur op Jonathans gezicht en ze wist dat het niet lang meer mocht duren.

Ze drukte de rechterboventoets in.

Knarsend en kletterend schokte de grijper omhoog.

Jonathan verloor zijn evenwicht en het scheelde geen haar of hij gleed van de rand af.

Elisabeth smoorde een gil.

Ze drukte de rechterbenedentoets in. De grijper klapte dicht met een lawaai van ijzer op ijzer.

Jonathan verloor zijn houvast en viel in de bak.

Sprakeloos van angst staarde Elisabeth naar het zwaaiende gevaarte. Even later verscheen Jonathans hoofd boven de rand. Hij probeerde te glimlachen: ‘Zachtjes aan, Betty. Je bent bezig brokken maken.’

Ze keek naar zijn bleke gezicht. Ik houd van die man, dacht ze. Ze drukte op de linkerbenedentoets en de bak kwam met een schok in beweging.

Véél te snel, maar gelukkig in de goede richting.

Met een denderende klap stootte de grijper op het dak en Jonathan tuimelde opnieuw op de bodem.

Vóór hij zich helemaal had kunnen oprichten, was Elisabeth bij hem. Ze hielp hem uit de ijzeren bak en ze kuste zijn ogen, zijn geschaafde wangen en proefde het bloed op zijn kapotgeslagen lippen.