Zeventien
Alles went.
De Russen zeggen dat je zelfs aan Siberië went en sommige van hen
kunnen het weten. Zo erg was de gevangenschap niet, maar toch
rottig genoeg. Hij zat nog altijd met Valéri De Beers opgesloten in
één kamer – volgens Patricks om de bewaking te vergemakkelijken –
en het samenzijn met de autoritaire Brusselaar was weliswaar geen
hel, maar toch dicht bij het vagevuur. Ze waren niet meer aan het
bed geketend, maar bleven geboeid en hun actieradius was beperkt
tot de slaapkamer. Hun conversatie en bewegingen konden beluisterd
worden met een speciaal daarvoor geïnstalleerde babyfoon. Het eten
was voldoende, zij het eentonig.
Van de buitenwereld had Jonathan geen nieuws. De gijzeling van de ex-premier zou in de media ongetwijfeld voor heel wat opschudding zorgen, maar twee onbeduidende ambtenaren van de fiscus zou niemand missen. Ze werden trouwens verondersteld met vakantie te zijn.
Wat voor Jonathan de last lichter maakte, was zijn status van vader van het gehandicapte kind: hij mocht – zonder dat de boeien werden afgenomen – dagelijks een paar uur doorbrengen bij Elisabeth en Annabelle.
Het waren verre van ideale omstandigheden, ze werden in Elisabeths kamer opgesloten en een gezamenlijke wandeling door de tuin was er niet meer bij; maar juist daardoor kwam Jonathan dichter bij Elisabeth dan hij ooit bij Marie-Pierre was geweest.
En er was de yoga. Onder begeleiding van Elisabeth leerde hij zich in een roofdier te veranderen, een roofdier waarvan alle spieren maximaal ontspannen waren, maar waaraan niets ontging van wat om hem heen gebeurde, zodat hij in een oogwenk de ontspannen toestand van zijn lichaam kon opheffen om tot actie over te gaan. Zo slaagde hij erin een aloude vijand te overwinnen: gebrek aan zelfvertrouwen en angst.
Ook Annabelle werd, op een speelse manier, meegenomen op het pad van de yoga. ‘Ga liggen zoals poes,’ zei Elisabeth en Annabelle begreep haar van de eerste keer en krulde zich in elkaar, met alle spieren maximaal ontspannen. Daarna draaide Elisabeth haar op de rug en legde de beer op haar buik. ‘Kijk naar de beer, meisje. Telkens als je inademt moet hij omhooggaan.’ Zo leerde ze het kind de basisoefeningen: ontspannen en ademhalen. Na de oefeningen eindigden ze zittend in een kring, in kleermakerszit of verborgen asana, hoofd, nek en rug op één lijn en zo werden ze tenslotte toch nog de kleine gemeenschap waarvan Elisabeth had gedroomd.
Annabelle was nu zover dat ze met Jonathan begon te communiceren. Op haar manier maakte ze duidelijk wat ze verlangde en ze kwam naar hem toe als hij haar riep. Soms kwam ze op zijn schoot zitten. Ze lieten haar allerlei dingen doen die tegelijk opvoeding en spel waren, want alles wat een normaal kind ongemerkt in zich opneemt moest haar duidelijk worden gemaakt. Haal dat kleine sleuteltje uit mijn zak en leg het in de la van de commode, was voor het kind een opdracht die, eenmaal begrepen en volbracht, later geen moeilijkheden meer opleverde, maar daarna moest je het omgekeerde: ‘Haal hem nu uit de la en steek hem opnieuw in mijn zak,’ niet als vanzelfsprekend verwachten.
Annabelle maakte opmerkelijke vorderingen en dat voorkwam dat vertwijfeling zich van hen meester maakte.
Daarna, terug op zijn kamer, zat Jonathan soms wat te dagdromen, maar al spoedig begon de uitzichtloosheid van hun situatie opnieuw tot hem door te dringen.
Nu het zeker was dat hij het protocol niet kon leveren, waren ze voor de bende van geen nut meer. Jonathan geloofde dat alleen het zwak van De Beers voor het kind, de gangsters ervan weerhield hen te liquideren. Alhoewel het hem toescheen dat die welgezindheid sterk was afgenomen. Toen de wandelingen in de tuin werden afgeschaft, had De Beers geen bezwaar gemaakt, en sinds de mislukte zending naar Antwerpen had ook zijn houding tegenover Jonathan een drastische wijziging ondergaan. Hij behandelde hem nòg meer uit de hoogte en liet zich nog zelden verleiden tot pedante betogen in gezwollen taal, doorspekt met Frans-Brusselse uitlatingen. Als hij al wat zei, werd dat op aanmatigende toon gedaan.
De ex-bewindsman had zich op een merkwaardige manier aan de omstandigheden aangepast. Hij sliep veel, rookte veel, hield zijn lichamelijke conditie op peil met gymnastiekoefeningen en push-ups en las Franse kranten tijdens Jonathans korte bezoeken aan Elisabeth en Annabelle. De kranten werden dichtgevouwen zodra hij binnenkwam, zodat hij geen kans kreeg de koppen te lezen. Ze hadden scheergerei ter beschikking gekregen, maar De Beers weigerde zich te scheren, alsof hij zijn imago van gegijzelde politicus aan het opvijzelen was, met het oog op de te verwachten persconferentie na zijn bevrijding.
Het meest verontrustende was de vrijmoedigheid waarmee Patricks af en toe op de kamer de betaling van het losgeld en de modaliteiten van de ruil kwam bespreken, zonder zich daarbij aan de aanwezigheid van Jonathan te storen.
Met een verrassende kennis van zaken hielp De Beers Patricks bij de berekeningen van de afmetingen en het gewicht van de buit. De onwaarschijnlijke coalitie politicus/gangster kwam tot het besluit, dat de losgeldkoerier een last van dertig à veertig kilo zou moeten torsen. Ze besloten de buit over twee koffers te verdelen: één losgeldkoffer zou tien miljoen bevatten in twintigduizend biljetten van vijfhonderd Franse franken. De andere vijf miljoen in vijfentwintigduizend biljetten van tweehonderd. Ze waren blijkbaar tot een vergelijk gekomen wat het losgeld betrof: vijftien miljoen in plaats van tien miljoen.
Nadat Patricks de kamer had verlaten, vroeg Jonathan of het nodig was zo ver te gaan met zijn medewerking. De Beers keek hem misprijzend aan: ‘Labbekakken die geen hand uitsteken en alles bekritiseren hebben we in de politiek genoeg.’
‘Ik geef toe geen waaghals te zijn, meneer De Beers, maar ik doe mijn plicht. Als ambtenaar én als burger. Het is onrechtvaardig…’
‘Zwijg me van onrecht, petit fonctionnaire,’ zei de politicus minachtend. ‘Tot nog toe hebben degenen die onrecht wilden uitroeien meer kwaad en onrechtvaardigheid in de wereld gebracht dan de profiteurs.’
‘Dat is geen reden om…’
‘Hou op! Als jij je neus niet in andermans zaken had gestoken, zaten we niet hier. Met je bezoek aan Aribaldi en aan Lepaon heb je de bende van Patricks op het gijzelingsidee gebracht.’
‘U bracht hen zelf op dat idee, meneer De Beers. Door Reyvos op Aribaldi af te sturen. Als u door de mazen van de wet kruipt, riskeert u…’
De Beers ontstak in woede: ‘Hoe durf je mij de les te lezen?’
‘Dat is niet mijn bedoeling, maar…’
‘Ta gueule!’ snauwde De Beers en Jonathan zweeg.
Tegen het einde van de derde week kwam er schot in de zaak. Op een avond kwam onverwacht Sallet de kamer in en verplichtte De Beers, onder bedreiging van zijn wapen, mee naar beneden te gaan. Korte tijd later hoorde Jonathan aan stemmen in de gang dat ze hem mee naar buiten namen en hij hoorde een auto wegrijden. Toen De Beers twee uur later terugkeerde, vertelde hij Jonathan dat de ontvoerders met zijn familie tot een akkoord waren gekomen nadat ze zich ervan overtuigd hadden dat hij nog in leven was. Ze waren het eens met de eis van vijftien miljoen en het losgeld zou door zijn zakenvriend Lepaon in Genève overhandigd worden.
‘Hoe weten we met zekerheid dat ze ons laten gaan, zodra ze het geld in handen hebben?’ vroeg Jonathan.
‘Comment?’ De Beers hield zijn hoofd wat schuin en keerde zijn goede oor naar hem toe. Jonathan herhaalde zijn vraag.
‘Ik heb m'n voorzorgen genomen,’ antwoordde de politicus met zijn pijp tussen de tanden.
‘Zo? Welke?’
‘Vanuit de cafetaria op de luchthaven wordt Lepaon van telefoon naar café naar telefoon gestuurd. Bij de laatste telefoon wacht hij, tot ik hem bel en zeg dat ik vrij ben.’
‘Vrij? Hoezo?’
‘Gelijktijdig word ik met een auto, voorzien van een mobilofoon, naar een stadje aan de Frans-Belgische grens gebracht. Daar aangekomen krijg ik het nummer waar ik Lepaon kan bereiken. Daarna laten ze me alleen. Ik bel Lepaon vanuit de auto en geef hem mijn fiat. Hij loopt de straat op en Patricks neemt de losgeldkoffer van hem over.’
‘Op straat?’
‘Certès. In een drukke straat op klaarlichte dag. Dat is minder opvallend dan's nachts, zonder volk op straat. En Patricks kent Lepaon.’
‘Hoe weet Lepaon dat jij niet onder bedreiging zegt vrij te zijn?’
‘Codewoorden. Jaren geleden heb ik me met mijn zoon voorbereid op een toestand als deze.’
Jonathan dacht na. ‘Wat belet jou er vandoor te gaan zodra je alleen bent?’ vroeg hij.
De Beers nam zijn pijp uit zijn mond en glimlachte fijntjes. ‘Ze hebben nog drie gijzelaars in handen.’
Ja, dacht Jonathan verbitterd, zoiets had ik kunnen verwachten. ‘Bovendien is er de tweede losgeldkoffer met vijf miljoen.’
Jonathan begreep er niets van.
‘Jullie blijven hier onder bewaking van Sallet. Zodra Patricks de tien miljoen in handen heeft, belt hij naar hier. Sallet verlaat het huis en zodra jullie alleen zijn, geef je Patricks de naam van de bank en het codenummer van de kluis waarin het tweede koffertje zit.’
‘En die gegevens krijg ik van jou?’
‘C'est évident.’
Het was goed georganiseerd, dacht Jonathan, ofschoon omslachtig. Dat moest ook wel, als ze zich van beide kanten wilden dekken.
Maar in hoeverre kon hij zich op hun woord verlaten? Het bevreemdde hem dat alle besprekingen in zijn tegenwoordigheid hadden plaatsgehad, behalve de laatste, die het belangrijkst waren.
Jonathan keek de sluwe koopman-in-politiek lange tijd aan. Van zijn gezicht viel niets af te lezen.
Wanhopig vroeg hij zich af wat hij moest doen. De Beers geloven? Of bij de eerste de beste gelegenheid een uitbraakpoging wagen?
Hij had nog altijd de Detonics, maar hij herinnerde zich dat het zakpistool maar zes kogels bevatte. Wat kon hij daarmee beginnen tegen gangsters met zware legerpistolen? Die er op de koop toe mee konden schieten.
En durfden.
Hij huiverde toen hij in gedachten Patricks hoorde opscheppen over hoe hij een paar jaar geleden op een septemberavond een overval had georganiseerd op een warenhuis in Overijse. Ze hadden vijf doden achtergelaten en maakten nauwelijks vijfhonderdduizend frank buit. Het oprapen niet waard, snoefde Patricks, maar het échte doel was geweest een van de passieve bendeleden, Léon Néfin, te liquideren. Deze ex-filiaalhouder van een bank aan de Louizalaan en schakel in het zwart-geldcircuit met Zwitserland, was klikspaan gaan spelen bij de Gerechtelijke Politie over Nix en hun vroegere staatsgreepplannen. Patricks had Néfin bij de krantenkiosk op de parking van het warenhuis als uitkijkpost opgesteld om hun bij aankomst het gebruikelijke all clear-signaal te geven, maar nog voor ze de gebouwen waren binnengedrongen, had hij hem een paar kogels in het lijf geschoten en daarna met een nekschot afgemaakt. Tegen zo'n militair getrainde en meedogenloze bende maakte hij met zijn proppeschieter geen enkele kans.
Het schiettuigje had hij, doorgeladen en met vergrendelde veiligheid, boven op de kleerkast gelegd. Zo hoog kon niemand reiken, behalve Patricks, en schoonmaken gebeurde hier nooit.
Hij besloot het aan te kijken.
Stellig zou hij een betere kans hebben nadat Patricks vertrokken was en Sallet als enige bewaker achterbleef.
De Beers klopte zijn pijp uit en ging op het bed liggen. Hij trok de dekens over zich heen en een paar ogenblikken later vulde zijn gesnurk de kamer. Jonathan sliep sinds een week op de grond in een vunzige slaapzak, die Patricks had laten brengen nadat Jonathan erora gevraagd had. Het was niet erg comfortabel, maar hij verkoos de harde grond boven een plaats naast de dominante Brusselaar op het bed. Gehinderd door de handboeien trok hij de ritssluiting dicht en staarde naar de streep licht onder de deur.
Overal om zich heen voelde hij de man.
De volgende ochtend gonsde het huis van activiteit.
Jonathan bleef in zijn slaapzak liggen luisteren naar het slaan van deuren en de stem van Patricks, die boven al de anderen uitklonk. Op een bepaald moment meende hij ook de stem van de piloot van de Cessna te herkennen. De geluiden wezen op het aanstaande vertrek van de bende.
Hij kroop uit de slaapzak. 's Ochtends en 's avonds werden ze beurtelings voor tien minuten in de badkamer opgesloten en wie niet klaar stond, liep kans zijn wasbeurt verloren te zien gaan.
Een half uur later bracht Simart het ontbijt. Oudbakken brood, kaas en opgewarmde koffie. Achter hem verscheen Patricks.
‘Ik vertrek nu naar Genève,’ zei hij. ‘Als alles loopt zoals gepland, word je tegen drie uur vanmiddag naar Doornik gebracht.’
‘Très bien.’
De bendeleider keek hem aan met doorborende blik: ‘Als je probeert ervandoor te gaan voor ik het geld heb, word je neergekogeld. Drie man houden je van op afstand onder schot.’
De Beers doorstond zijn blik zonder met de ogen te knipperen. ‘En in Genève lopen toevallig een paar leden van het Speciale Interventie Eskadron van de rijkswacht in burger rond,’ zei hij met zijn rauwe rokersstem. Hij gaf een hoofdknik in Jonathans richting. ‘Overigens heb je deze rechtschapen burger en zijn familie als onderpand.’
Patricks knikte, zei: ‘Jaja,’ en verliet de kamer. De manier waarop hij een laatste blik op Jonathan wierp voor de deur werd afgesloten, was deprimerend.
‘Die gangsters laten ons nooit gaan,’ zei hij somber. ‘Ik weet immers te veel.’
De Beers legde een tablet Adalat op zijn tong en slikte het door met wat lauwe koffie. ‘Zodra Patricks de buit in handen heeft, verdwijnt hij met zijn spitsbroeders naar Brazilië. Definitief. Bovendien is hij een mediafreak. Hij vraagt niet beter dan dat je hem in de kijker plaatst.’
Jonathan dacht diep na. Misschien was het waar wat de bendeleider betrof, maar was het ook zo met De Beers?
‘En jij?’
De Beers pakte zijn pijp. ‘Ik ga ervanuit dat jij en je vrouw zwijgen als een graf. Eenmaal vrij zorg je dat je thuiskomt. Geen woord aan politie of wie dan ook.’
‘Akkoord.’
‘En gedaan met de fiscale enquêtes en pesterijen.’
‘Wat bedoel je daarmee?’
‘De Berichten van Wijziging van Aangifte die je nog voor je vertrek aan mij hebt gestuurd. Dat bedoel ik.’
‘O,’ zei Jonathan. Hij kneep zijn ogen samen. ‘Hoe weet je dat? Die brieven zijn pas na je ontvoering aangekomen.’
‘Je vergeet dat ik gisteren met m'n zoon heb gebeld.’
‘Dat is waar. Maar ik zou denken dat je andere zorgen had dan over belastingen te praten.’
‘Ca te regarde pas! Die berichten worden vernietigd. Compris? Ik wil niet meer door de BBI lastig worden gevallen.’
‘Ik maak de wetten niet,’ protesteerde Jonathan. ‘Als blijkt dat je je aan belastingontwijking schuldig hebt gemaakt dan…’
‘C'est absurde. Je hebt geen enkel bewijs.’
‘Het protocol…’
‘N'existe pas! En die geschiedenis over Immzür kun je maar beter niet rondbazuinen. Trouwens, niemand zal je geloven.’
Jonathan wist dat de politicus gelijk had. De diskette en de printout van de Zwitserse boekhouding hadden zonder het protocol geen bewijskracht. ‘Akkoord,’ zei hij tegen z'n zin, ‘als je me de verzekering geeft dat het protocol niet bestaat.’
‘Ma parole,’ zei De Beers en streek een lucifer aan.
‘Krijg ik dan nu de naam van de bank en het codenummer?’
‘Ik vrees van niet.’ De Beers ging op de rand van het bed zitten en zoog met zichtbaar genoegen aan z'n pijp. ‘Zodra ik zelf vrij ben, zal ik je opbellen.’
Door de gesloten luiken hoorden ze Patricks nog wat laatste bevelen schreeuwen voor hij wegreed. Daarna hoorden ze bij tussenpozen portieren slaan, auto's aankomen en wegrijden. Het gesjouw beneden hield op en de stilte werd bij wijlen alleen nog onderbroken door een kort gerinkel van de telefoon.
De uren die volgden waren voor Jonathan de benauwendste sinds de opsluiting. Om elf uur werd hij niet, zoals gebruikelijk, naar de kamer van Elisabeth overgebracht en 's middags kregen ze geen eten.
De Beers sliep of rookte zijn pijp.
Om halfdrie was het eindelijk zover.
Simart en Sallet kwamen na elkaar de kamer binnen, wapens in de hand. Simart wierp een paar schoenen voor De Beers' voeten. ‘Klaarmaken!’
De gegijzelde politicus sprong kwiek van het bed. Hij trok de schoenen aan en haalde zijn Yves Saint Laurentwindjekker uit de kleerkast. Die kon hij niet aantrekken met de handboeien aan en Simart maakte de beugel aan zijn rechterhand los. Zijn brede pols was rood gezwollen, erger dan bij Jonathan het geval was, maar er was nooit een klacht over zijn lippen gekomen. Nadat De Beers zich had aangekleed, klikte Simart de beugel opnieuw vast en hij trok hem een zwarte monnikskap over het hoofd. De Beers protesteerde: ‘Pourquoi ce cagoule?’ maar zonder te antwoorden duwden ze hem over de drempel en trokken ze de deur dicht.
Jonathan bleef alleen achter.
Op dat moment wist hij dat hij een fout had gemaakt.
Het sleuteltje om de boeien los te maken lag in een la in Elisabeths kamer.
Hij schreeuwde haar naam: ‘Betty!’
Haar kamer was aan de overkant van de overloop. Ze moest op het vinkentouw hebben gezeten, want ze antwoordde onmiddellijk. ‘Jonathan?’ Haar stem klonk ver weg en vervormd. Hij riep luidkeels: ‘Hoe is het met je?’ en nog: ‘Het is zover! De Beers is weg. Straks komen we vrij,’ maar ze verstond hem niet en riep herhaalde keren: ‘Wat zeg je?’
Na wat heen en weer geroep gaven ze het op.
Hij ging gekleed op het bed liggen. Aan de geluiden beneden te horen was er nog maar één bewaker in huis: Sallet. In de uren die volgden maakte zijn brein allerlei dwaaltochten, maar telkens keerde hij terug tot de enig mogelijke uitweg: zich met het zakpistool in de hand naast de deur opstellen, Sallet roepen en zodra hij binnenkwam beginnen schieten, zonder waarschuwing.
Wanneer hij eraan dacht, begon hij te zweten.
Even over zessen hoorde hij hem de trappen opkomen en de kamer van Elisabeth binnengaan. Nog even lag hij te weifelen. Toen kwam hij met opeengeklemde kaken overeind.
Op het zelfde moment werd de deur opengegooid en Elisabeth kwam binnen, gevolgd door Sallet. Hij glimlachte verheugd, maar zijn glimlach bestierf toen hij de verwilderde blik in haar ogen zag. Te laat merkte hij op dat ze geboeid was en dat Sallet zijn revolver tegen haar achterhoofd gedrukt hield.
‘Wat gebeurt er?’ vroeg hij geschrokken.
Sallet gaf Elisabeth een duw zodat ze languit op het bed viel. Hij wees met zijn revolver. ‘Jij ernaast. Vlug!’
Jonathan begreep dat alle hoop vervlogen was. Hij overwoog de gangster met de blote handen te lijf te gaan, maar zag dat hij geen kans maakte. Zwijgend ging hij op zijn rug naast Elisabeth liggen. Ze drukte zich tegen hem aan. ‘Jonathan,’ fluisterde ze met pijn in haar stem. ‘Hij heeft Annabelle alleen opgesloten.’
Sallet wierp de kabel met hangslot, die vroeger al gediend had om hen aan de spijlen van het bed te ketenen, naar hen toe. ‘Vastmaken. Je weet hoe.’
‘Waar is dat voor nodig?’ vroeg Jonathan wanhopig.
‘Ik moet even weg. Ik wil niet dat jullie in huis gaan rondzwerven.’
‘Nee. Ik doe het niet.’
Sallet grijnsde zijn onregelmatige tanden bloot. ‘Wil je dat ik het kind een pak slaag geef?’
Jonathan gehoorzaamde. Zodra ze aan het bed vastgemaakt waren, stak Sallet zijn revolver tussen zijn broekriem.
‘Wat als De Beers intussen opbelt?’ vroeg Jonathan.
‘Maak je geen illusies.’ Sallet verliet de kamer en liet de deur open. Even later kwam hij terug met een aan de bovenkant opengewerkt verroest vaatje. Er lagen in olie gedrenkte lappen in.
Elisabeth vroeg zachtjes: ‘Wat ga je daarmee doen?’
‘Rook maken,’ zei Sallet onverschillig. ‘Over een half-uur kom ik terug en neem ik de boeien af. Daarna steek ik de matras in brand.’ Hij legde een sigaretteaansteker naast de asbak op de nachttafel.
Elisabeth hijgde. ‘En het kind? Wat gebeurt er met haar?’
Sallet haalde zijn schouders op. ‘We zullen zien.’
Sprakeloos van angst keken ze toe hoe hij een lucifer afstreek en in het vaatje wierp.
Er gebeurde niets.
Toeri zagen ze een klein spiraaltje rook omhoog kringelen.
Sallet liep naar de deur. Hij keek om en grinnikte. ‘Je hebt nog net de tijd voor een vluggertje.’ Hij trok de deur dicht en ze hoorden hem de trappen aflopen en even later wegrijden.
Verlamd van afschuw staarden ze naar de rookspiraal die stilaan groter werd.
We zijn er geweest, dacht Jonathan in paniek.
Elisabeth legde een hand op de zijne. Hij voelde hoe ze de niyama bereikte en de magische stroom van haar zelfbeheersing vloeide over naar zijn lichaam.
Ze zagen de deurkruk bewegen.
De deur ging open en Annabelle kwam binnen. Ze trok een vies gezicht toen ze de stank rook en sloeg haar handjes voor haar neus.
Jonathan zei: ‘Annabelle, dit is heel belangrijk. Haal het sleuteltje uit de la en breng het hier.’
Het meisje keek naar haar moeder en die knikte bemoedigend.
Ze maakte rechtsomkeert en verdween. Even later was ze er weer en legde met een plechtig gebaar de pluchen beer op Elisabeths buik.
‘Goed zo, meisje,’ zei Elisabeth kalm. ‘Nu haal je de kleine sleutel uit de la van de commode en brengt hem hier.’
Annabelle liep naar buiten en wierp in het voorbijgaan een angstige blik op het rokende vat.
Ze wachtten.
Annabelle bleef weg.
De prikkelende rook deed hen hoesten. Hij werkte de deken onder hen uit en trok die over hun hoofden. Dat hielp. Hij voelde haar lichaam en rook haar zachte vrouwelijke geur en zijn keel snoerde dicht van verdriet en van schuldbesef.
Het kind zou niet terugkeren. Zelfs al was ze niet autistisch geweest. Ze was nog te jong om zich in deze benarde omstandigheden het spel met de sleutel te herinneren.
Toen trok Annabelle de deken van zijn hoofd en liet hem trots het sleuteltje zien.
Een paar ogenblikken later waren ze van de boeien bevrijd. Hij sleurde het vat naar de badkamer en zette het onder water. Het hele huis stonk naar de rook, maar ademen was opnieuw mogelijk.
‘De telefoon,’ zei Elisabeth. ‘Bel de politie’
Hij aarzelde, dacht aan zijn overeenkomst met De Beers, maar daarin was geen rekening gehouden met pyromanen.
Hij pakte het pistooltje van de kleerkast en duwde de veiligheidspal in schietstand. Behoedzaam liep hij de trappen af. Toen hij halverwege was, hoorde hij een auto naderen. Hij bleef staan en siste: ‘Betty, lichten uit.’
Hij hoorde de motor afzetten en een portier dichtknallen. Toen ging de deur open en een zee van licht doortrokken van slierten rook waaierde over de vloer van de hal. De gedaante van Sallet, nauwelijks meer dan een schaduw, liep achter het licht. Jonathan hurkte in elkaar en hield zijn adem in.
Het licht van een zaklantaarn flitste de trap op en pinde hem vast als een vlinder in een verzameling. Er glinsterde iets metaalachtigs in het licht en hij wierp zich tegen de trapleuning. Oorverdovend, als één enkele explosie, dreunde een reeks schoten door het huis, ranselde de lucht en een vuurhete nagel kerfde langs de binnenkant van zijn linkerarm.
Hij bracht zijn hand omhoog en vuurde blindelings op het licht van de lantaarn. De kleine Detonics blafte futloos door de oorsuizingen heen, die de knallen van het zwaardere pistool hadden veroorzaakt.
Hij had vier keer gevuurd voor hij besefte wat hij deed. De zaklantaarn lag op de grond, wiegelde wat heen en weer.
Sallet gluurde langs de post van de woonkamerdeur. ‘Draai je om,’ schreeuwde hij. ‘Gezicht tegen de muur! Je vormt een volmaakt doelwit.’
Op dat moment ging de lantaarn uit.
Jonathan spurtte de trap verder af en drukte zich tegen de muur. Zijn linkerhand vond de schakelaar. Hij hoorde een steelse beweging in het midden van de hal en knipte het licht aan.
Sallet stond twee meter van hem vandaan, zijn rug naar hem toe. Hij draaide zich om, precies op tijd om Jonathan te zien afdrukken.
Het wapen ketste.
In paniek trok Jonathan aan de slede van het kleine pistool en voelde hoe het ongebruikte patroon uitgeworpen werd.
Sallets gezicht bleef uitdrukkingsloos. ‘Leeg,’ zei hij minachtend. ‘In dat speelgoed zitten maar vijf kogels.’ Hij deed een stap dichterbij.
Nee, zes, dacht Jonathan en hij haalde de trekker opnieuw over. Het zakpistooltje kefte zwak. Sallet keek verbaasd en liet zijn revolver vallen. Hij drukte beide handen tegen zijn navel en ging behoedzaam op de trap zitten. ‘Ik ben getroffen,’ zei hij en keek vol afschuw naar de zwarte, glinsterende vlek die zich onder zijn vingers op zijn denimbroek vormde. Opeens trok een dodelijke bleekheid over zijn gezicht en hij viel opzij met zijn hoofd tegen de trapleuning.
Elisabeth kwam de trappen af en knielde naast hem neer. Sallets bril stond scheef op zijn neus en een van de glazen was bij zijn val gebroken. Met de toppen van haar vingers zocht ze zijn hartslag in zijn hals.
‘Is hij…?’ vroeg Jonathan.
Ze schudde het hoofd. ‘Nee. Ik geloof het niet. Zijn hartslag is wel zwak.’ Ze keek hem aan, haar ogen groot van de shock, maar ze bleef beheerst. ‘Bel de politie, een ambulance. Vlug.’
In de woonkamer rinkelde de telefoon.
Hij liep ernaartoe. Zijn hand trilde toen hij afnam. ‘Hallo?’
Hij herkende onmiddellijk de hakkende militaire stem van De Beers. ‘Ben jij dat, Jacksòn?’
Jonathan struikelde over zijn woorden in zijn haast om uit te leggen wat er was gebeurd.
‘Maak als de weerlicht dat jullie daar weg komen. Je weet nooit, zo dadelijk arriveert er een van de andere schoften om Sallet een handje te helpen.’
‘Maar meneer De Beers,’ protesteerde Jonathan. ‘Sallet zou dood kunnen gaan. Hij moet dringend naar een ziekenhuis.’
‘Ik doe het nodige. Maak je geen zorgen. Het enige waar jij aan moet denken, is je vrouw en kind in veiligheid brengen.’
Elisabeth was naast hem komen staan met Annabelle op haar arm. Ze hadden allebei roetvegen op het gezicht. Hij knikte. ‘Goed.’
‘Neem de auto van Sallet,’ beval de minister van Staat. ‘Rij naar Brussel en laat hem achter op een parking. Ga met een taxi naar huis en vergeet alles wat er ooit is gebeurd.’
Misschien heeft hij gelijk, dacht Jonathan. Het is zijh zwijnestal. Laat het schoon schip maken aan hem over.
Annabelle stak een hand naar hem uit en hij nam haar van Elisabeth over.