Negen

Jonathan rolde zich op zijn andere zij, voorzichtig, om haar niet wakker te maken.

Wat niet kon, was de zaken op hun beloop laten.

Wilden ze niet aan de haal gaan, dan konden ze zich evenmin laten opjagen als een stuk wild.

Hij moest iets ondernemen. Maar wat?

In de eerste plaats tijd winnen.

De tijd die nodig was om het protocol in handen te krijgen. Het protocol, eerst nog een document om recht te laten geschieden, kon nu nog slechts dienen als vrijgeleidebrief om het leven van Elisabeth te waarborgen.

Niet alleen dat van Elisabeth. Ook dat van Annabelle.

Zijn eigen leven wilde hij desnoods in de waagschaal stellen. Hij was geen moedig man en de gedachte alleen al deed zijn maag samenballen tot een nerveuze pijnklomp.

Hij piekerde zich suf, maar vond geen oplossing. Hij bleef liggen met gesloten ogen, onbeweeglijk, waardoor zijn schouder ging slapen, een hinderlijk gevoel dat hij niet meer had gehad sinds hij deze wonderbare, even-wichtige vrouw naast hem had leren kennen.

Het was of zijn gedachtenstroom haar wakker had gemaakt. Ze kroop dichter tegen hem aan, legde haar hand over zijn borst, streelde zijn buik. De warmte van haar lichaam deed de begeerte in hem oplaaien. Ze beet in zijn oorlel en fluisterde: ‘Kom.’

Met een gesmoorde kreet wentelde hij zich op haar en ze krabde hem met haar nagels op zijn schouders en hij begroef zijn gezicht in de waaier van haar op het hoofdkussen, beet met zijn lippen in de zachte welving tussen haar schouder en hals. Daarna werden ze één in hun geluiden en bewegingen en de golf van warmte en wellust die hen overviel, verteerde alle zorgelijke gedachten over hun toekomst.

Langzaam keerden ze tot de werkelijkheid terug.

Hij kuste haar op het voorhoofd, veegde de haren uit haar gezicht. ‘We moeten praten.’

Ze glimlachte even en toen werden haar ogen weer somber. ‘Ik weet het.’

Hij liet zich van haar afrollen en ging met zijn rug tegen het hoofdeinde zitten. ‘We moeten weg, Betty. Voor een paar weken. Tot ik de brief heb met het protocol.’

Hij voelde dat ze verkilde. Ze schudde het hoofd, zonder hem aan te kijken. ‘Nee. Zie je, Annabelle…’

‘Sstt.’ Hij legde zijn arm om haar heen en knuffelde haar, voelde dat ze zich ontspande. ‘We nemen haar mee. We knijpen er stil tussenuit. Vandaag nog. Ik regel het met Eisfelt. Die staat aan onze kant.’ Hij lette op haar gezicht terwijl hij praatte. ‘We nemen geen bagage mee, behalve het hoogstnoodzakelijke voor het kind. Wat we nodig hebben, kopen we onderweg.’

Ze was nog niet overtuigd. ‘Waar kunnen we naartoe? Ik heb geen paspoort. Geen visum voor Canada.’

‘We gaan niet naar Canada. In de lidstaten van de EG volstaan onze identiteitskaarten. Waarom gaan we niet naar Londen? In zo'n wereldstad vindt Nix of Patricks ons nooit. We halen het kind af en daarna rijden we met een huurauto of een taxi naar Calais. We kopen een ticket voor de eerste de beste veerboot en een paar uur later zijn we in Engeland. We betalen met Eurocheques of met kredietkaarten. Geld is geen probleem. Ik heb altijd veel verdiend en weinig gespendeerd.’

Ze keek naar hem op, nog altijd onzeker. Hij knikte haar bemoedigend toe. Ze zei: ‘Voor we gaan, ben ik je een verklaring verschuldigd. Over Annabelle.’

Hij knikte weer. ‘Ja. Natuurlijk. Dat doen we straks. Op de trein. Op weg naar Kortrijk. Vind je dat goed?’

Ze zuchtte alsof het haar moeite kostte om tot een besluit te komen. ‘Akkoord.’

‘Mooi.’ Hij slingerde zijn benen uit bed en liep naar het raam. Voorzichtig gluurde hij tussen de gordijnen door. Het ochtendverkeer begon op gang te komen, maar er was niets verdachts te bespeuren. Op de standplaats aan de overkant stonden twee taxi's. De chauffeurs leunden, met de rug naar hem toe, tegen de motorkap van de eerste auto. Haastig begon hij zich aan te kleden. ‘Om tien uur ben ik terug.’

Ze sprong uit bed en trok een ragfijn ochtendkleed aan. ‘Waar ga je heen?’

‘Naar kantoor. De Beers een tegenstander bezorgen die machtiger is dan wij.’

‘Wie?’

‘De administratie. Laat hem maar eens proberen die aan zijn bajonet te rijgen.’

‘Hoe ga je dat doen?’

Hij haalde de schouders op. ‘Weet ik nog niet. Misschien beginnen met een “Bericht van Wijziging”. Je kent het systeem. Zodra je in de administratieve molen zit, raak je er met meer uit. Zelfs hij niet. Het is een molen die langzaam maalt, maar héél fijn.’

Ze trok het negligé over haar hoofd en liep de badkamer in. ‘Ik ga met je mee.’

Hij ging haar achterna. ‘Nee, Betty. Jij blijft hier. Je opent voor niemand de deur. Bel Annabelles school op en zeg hun dat we haar vanmiddag komen halen.’

Elisabeth wilde zich verzetten, maar hij trok haar naar zich toe en kuste alle tegenwerpingen weg.

Hij liep naar de eerste taxi. ‘Breng me naar de Rijnkaai, wil je?’

De chauffeur tikte tegen zijn pet en hield het portier open. Voor Jonathan kon instappen versperde een grote forse vent met een zonnebril hem de weg en duwde een kaart m een plastic houder onder zijn neus. ‘Adjudant Claude Dubois. Bewakings- en Opsporingsbrigade. Bent u Jonathan Jackson?’

‘Ja.’

‘Wil u even meegaan?’

‘Ik? Waarvoor?’

‘We hebben u een paar vragen te stellen.’

‘Aan mij? De BOB? Het spijt me. Ik heb nu geen tijd.’ Jonathan wilde om de adjudant heen lopen, maar die greep hem bij de arm en duwde hem zonder veel poespas naar de tweede auto, een donkerblauwe limousine, die hij ten onrechte voor een taxi had aangezien. Het achterportier stond open en een chauffeur zat achter het stuur. De motor draaide.

‘Stap in,’ zei de BOB'er, ‘in de auto kunnen we beter praten.’

Jonathan aarzelde.

‘Vooruit, meneer. Een paar ogenblikken maar.’

Jonathan stapte in en de adjudant kwam naast hem zitten. De auto schoot weg.

‘Hé, wat moet dat!’ Jonathan wilde de man achter het stuur bij zijn schouder grijpen, maar zijn buurman legde achteloos een hand als een kolenschop over zijn pols en maakte een draaiende beweging. Een scherpe pijn schoot door zijn onderarm. Hij boog voorover en kreunde: ‘Laat me los!’

‘Rustig, meneer.’

Jonathan probeerde zich uit de houdgreep los te rukken, maar de beweging maakte de pijn alleen erger. ‘Wat willen jullie van me?’

‘Iemand wil met je praten.’

‘Wie?’

‘We zijn er dadelijk. Een beetje geduld.’

‘Ik zei al dat ik geen tijd heb. Ik moet naar kantoor. Laat me eruit. Je hebt het recht niet om…’

‘Kop dicht! Of wil je een paar tanden kwijt?’

Jonathan zweeg geschrokken. Niet zozeer vanwege de bedreiging voor lichamelijk geweld, maar vooral omdat de BOB'er met zijn brutale optreden alle rechtszekerheid van onder zijn voeten had weggeschopt. Een strijder voor rechtvaardigheid, had Elisabeth hem genoemd, maar zou hij dit gevecht zijn begonnen als hij zo'n toestand voor mogelijk had gehouden? Hij vroeg zich af of hij niet opnieuw een van die koortsdromen beleefde; maar nee, de pijn in zijn arm was écht.

De adjudant voelde dat hij zijn verzet had opgegeven en liet hem los. ‘Ik wilde u geen pijn doen, meneer,’ zei hij min of meer vergoelijkend, ‘maar u hinderde de chauffeur. Dat is gevaarlijk.’

Jonathan ging moeizaam rechtop zitten en keek om zich heen. Ze reden met een behoorlijke vaart in de richting van Brussel en het flegma waarmee de chauffeur de verkeersreglementen aan zijn laars lapte, leek Jonathan heel wat meer risico in te houden dan zijn verzet van daarnet.

In Meise verlieten ze de autosnelweg. Een reclamebord voor de nieuwste films in Metropolis wekte een gedachtenassociatie met Cinébrux en opeens kende hij het doel van hun rit.

Tien minuten later arriveerden ze in het voor het publiek nog gesloten Brusselse recreatiepark. Ze reden door smalle straatjes, voorbehouden aan voetgangers, en stopten voor een modern gebouw uit glas en beton. De officier opende het portier en zei op een toon alsof ze een bezoek aan een museum brachten: ‘Wilt u mij volgen?’

Het liefst van al had Jonathan geweigerd, maar hij slikte zijn trots in en volgde gehoorzaam. Een hal door met gesloten loketten, een gang met aan beide kanten glazen wanden die uitzicht gaven op squashcourts, een trap af, opnieuw een gang met squash- en raquetballcourts tot aan een dubbele deur met het opschrift Fitness Center. Verdere doorgang werd versperd door een man in een grijsblauw tweedpak, dat eruitzag of de naden ieder ogenblik konden openbarsten onder de druk van een buitenmatige borstkas. Toen ze dichterbij kwamen, gromde hij een paar woorden in een walkie-talkie. Aan de andere kant draaide iemand de sleutel in het slot om en de deur zwaaide open. In de deuropening verscheen een eveneens uit zijn kleren gegroeide kolos, die hen eerst wantrouwig beloerde, maar nadat hij de BOB'er herkend had met een hoofdbeweging een teken gaf om binnen te komen.

Ze kwamen in een uitgestrekte, indirect verlichte en met rustgevende pastelkleuren geschilderde ruimte, waarin allerlei toestellen om de lichamelijke conditie op peil te houden zo stonden opgesteld, dat iedere beoefenaar een maximum aan privacy behield. Daardoor leek het of het fitnesscentrum verlaten was.

Jonathan keek zoekend om zich heen. Hij wilde net aan de BOB'er vragen wat het allemaal te betekenen had, toen het ritmisch geklepper van een punching-ball zijn aandacht trok. Ze volgden de richting van het geluid, liepen voorbij tientallen rekken met veelkleurige halters, dumbbells, grips en torsiestaven, opgesteld naast verstelbare incline en press benches, waarop de gewichtheffers of bodybuilders zowel zittend als liggend of staand hun lichaam konden teisteren.

Aan het gezicht onttrokken door een hoge York Zevenpost, bevonden zich vier vaste punching-balls boven podiums van verschillende hoogten.

Op één ervan, de rug naar hen toe, stond Valéri De Beers.

Licht voorovergebogen sloeg hij met beide vuisten moeiteloos een onafgebroken roffel tegen een blauwzwarte, tien kilo zware leren bal. Hij droeg witte shorts en een mouwloos, losgeweven netshirt, waardoorheen Jonathan de spieren in zijn korte, brede stierenek en op de ronde schouders kon zien bewegen.

Gisteren nog had hij van Columbo de geschiedenis van deze verfranste Vlaming te lezen gekregen. Hij herinnerde zich dat de zestigjarige politicus iedere werkdag begon met een uur fitness-program en een bezoek aan zijn masseur.

De Beers hield op met boksen en stapte van het podium.

Zijn hoog gerimpeld voorhoofd en de kalende schedel vertoonden geen druppel zweet. Zijn brume ogen onder de borstelige, zwarte wenkbrauwen gleden vluchtig over Jonathan en vestigden zich toen op de BOB'er, die een pas achter Jonathan was blijven staan. Zijn dunne lippen plooiden zich in iets dat waarschijnlijk voor een glimlach moest doorgaan. ‘Ah, te voilà, Claude,’ zei hij. Met de tanden trok hij de zelfklevende strips om zijn polsen los en daarna deed hij de rode trainingshandschoenen uit. ‘Tu veut bien nous laisser pour un instant, s'il te plaît?’

‘Certainement, monsieur.’ De adjudant trok zich terug tot buiten gehoorsafstand, zonder hen echter uit het oog te verliezen.

De Beers knikte goedkeurend. Hij liep naar één van de vele trainingsfietsen en stelde de hydraulische weerstandsregeling bij. ‘Neem de fiets hiernaast,’ zei hij tegen Jonathan, op een toon die geen tegenspraak duldde. Zonder een antwoord af te wachten zwaaide hij met een soepele beweging een been over het zadel en begon te trappen.

Jonathan kwam aarzelend een paar stappen dichterbij. Ongewild kwam hij onder de indruk van de autoriteit die De Beers uitstraalde. ‘Wat wilt u van mij, meneer?’

De ex-premier trapte in een gelijkmatig tempo voort. ‘Dat je ophoudt soupçons over mij of mijn vrienden te verspreiden, Jacksòn.’

Hij wist niet wat te antwoorden. ‘Maar, meneer…’

De Beers keek hem doordringend aan. ‘Ik weet niet wat je hoopt te bereiken, maar ik verzeker je dat je beter met mij een schikking kunt treffen dan de wapens op te nemen.’

‘Hoezo?’ vroeg Jonathan.

‘Je provocerende bezoek aan mijn zakenvriend Lepaon. Je gesnuffel in de VUB-databank naar alles wat met mij te maken heeft. Voor wie werk je, Jacksòn? Uiterst-links?’

‘U vergist zich,’ zei Jonathan verbolgen. ‘Ik doe gewoon m'n werk als ambtenaar.’

‘Tiens, tiens. En je bezoek aan Aribaldi? Of wist je niet dat ik een klacht had ingediend tegen die dronken nietsnut wegens poging tot oplichting en valsheid in geschrifte?’ Na een laatste felle jump stapte De Beers van de fiets. De inspanning had nauwelijks zijn ademhaling beinvloed. Hij liep naar een roeimachine, regelde de mechanische tamboeren, installeerde zich op de met leer overtrokken glijbank en haakte zijn voeten onder de nylon riemen. ‘Hij bood me een akte te koop aan die mijn onkreukbaarheid in twijfel moest trekken. Wat hij er niet bij vertelde, is dat hij het document zelf had gefabriceerd.’

Jonathan luisterde met verbijstering. ‘Moet ik daaruit begrijpen dat het protocol over uw Zwitserse fortuin een fabel is?’

‘C'est évident, n'est-ce-pas, Jacksòn.’ De Beers greep de roeiriemen beet en zette zich met naar buiten swingende ellebogen in beweging. Het bankje schoof geluidloos heen en weer.

Jonathan knikte en liet de leugen op zich inwerken. Hij was geïmponeerd door De Beers' demonstratie van machtsuitoefening en lichamelijke conditie, maar die sterkte in geen enkel opzicht het geloof in 's mans oprechtheid. ‘Dan vraag ik me af waarom u de neef van Lepaon op me afstuurde,’ zei hij geërgerd. ‘Het scheelde niet veel of hij maakte me van kant.’

De Beers' wierp hem een gloeiende blik toe. ‘Ik heb geen hulp van gangsters nodig. En let op je woorden. Ik ben nog altijd minister van Staat.’

‘Neem me niet kwalijk.’

Een minuut lang hoorden ze enkel het ruisen van de tamboeren. Het viel Jonathan op dat De Beers contactlenzen inhad en een hoorapparaat droeg. Zo volmaakt was hij dus ook niet. Hij vroeg: ‘Bent u bereid een compromis aan te gaan, meneer?’

‘Een compromis? Waarom? Ik zie het nut er niet van in.’

Jonathan gooide het er allemaal uit, het meeste althans. ‘Ik weet een heleboel over Immzür, de zwarte boekhouding bij Geilbein und Blùmenthal, en over de inbreng van de aandelen van BSL, Cinébrux en Euroconserve bij Swissinvest.’

De Beers gaf hem al roeiend van onder zijn borstelige wenkbrauwen het volle pond van zijn peetvadersblik. ‘Des foutaises, mon cher, kletspraatjes.’

‘Niet als ik het échte protocol van de oprichtingsakte kan voorleggen, meneer De Beers. Daaruit zal blijken wie het in de Zwitserse holding voor het zeggen heeft.’

Met een kwieke beweging kwam De Beers overeind. Van een kastje bij de muur pakte hij een leren tas en haalde er een pijp en een tabakszak uit. Jonathan keek zwijgend toe hoe hij zijn pijp stopte en er met een lucifer vuur inbracht.

‘Voor mijn part mag u het protocol hebben,’ zei Jonathan. ‘Gratis.’

De politicus zoog aan zijn pijp. ‘Je maakt me nieuwsgierig.’

Jonathan zweeg.

‘Ik neem aan dat het een stuk is dat je uit een of ander fiscaal dossier hebt gelicht?’

‘Nee. Zeg maar dat het euh… een nalatenschap is.’

De Beers blies een rookwolk naar het plafond. ‘Stel dat ik belangstelling heb. Wat verlang je dan als tegenprestatie? Een compromis veronderstelt immers een schikking, waarbij iedere party iets toegeeft.’

‘Leven, meneer De Beers. Het leven van Elisabeth, van haar kind en van my.’

‘Je bent aan het verkeerde adres, Jacksòn. Voor het eeuwige leven moet je bij een priester te rade gaan.’

‘Er de spot mee drijven brengt ons geen stap verder.’

‘Een boutade, mon cher. Tussen haakjes, geloof je me als ik zeg dat ik met je malheurs met Patricks niks te maken heb?’

Hij is een leugenachtige schoft, dacht Jonathan, maar wie weet is het waar wat hij zegt. Hij is geen moordenaar en hij is mijn enige uitweg.

‘Al wat ik verlang is dat u ons bescherming biedt, meneer. U moet Patricks neutraliseren.’

De Beers blies peinzend een rookwolk uit. ‘Hoe stel je je dat voor?’

‘Hoe wilt u dat ik dat weet. U bent de ex-premier. U hebt als partijvoorzitter meer gewicht dan de procureurgeneraal.’

‘Evidemment.’ Hij maakte wat spetterende geluiden met zijn pijp. Onverwacht kwam hij tot een beslissing. ‘D'accord. Jij geeft me het protocol, vooropgezet dat er zoiets bestaat, en ik zorg voor protectie.’

‘Ik heb het pas over drie weken,’ zei Jonathan, ‘dus hebt u er alle belang bij te zorgen dat we zolang in leven blijven.’

De Beers’ mondhoeken trokken omlaag in een boog van ergernis. Hij wees met de steel van zijn pijp naar Jonathan, wilde wat zeggen, zweeg, haalde de schouders op en zei: ‘Pourquoi pas?’

Voor Jonathan was het een hele opluchting.

‘Attendez!’

De Beers liep wat van hem weg en riep de BOB'er naderbij. Zijn barse stem temperend gaf hij een aantal instructies. Jonathan probeerde er wat van op te vangen, maar meer dan een naam, Reyvos, verstond hij niet. Even later kwam De Beers terug. ‘De BOB neemt Patricks voor hun rekening.’ Hij zei het met een verbeten trek om zijn mond en voor Jonathan kon vragen of dat ook inhield dat de Brusselse gangster achter de tralies zou worden gezet, draaide hij zijn rug naar hem toe, pakte met zijn grote slagershanden een paar halters beet en posteerde zich voor een levensgrote spiegel.

Wat het kamerlid betrof was het gesprek afgelopen.

Ze stonden op het punt het fitnesscentrum te verlaten, toen De Beers Jonathan onverwacht terugriep. Hij legde de halters neer en greep zijn pijp. ‘Ecoutez, Jacksòn,’ zei hij met krakende stem. Je bent, misschien zonder het te weten, een werktuig van m'n vijanden. Toch zal ik je helpen, omdat ik geloof dat je oprecht bent. Niet omdat ik één of andere onthulling vrees. Ik heb mezelf niets te verwijten. Absolument rien! Niemand heeft voor Brussel meer gedaan dan ik. Ik heb er een moderne stad van gemaakt.’ Hij wond zich meer en meer op. ‘Compris? La capitale d'Europe! M'n vijanden benijden m'n succes. Ze proberen me te kelderen met desinformatie, manipulatie en conspiratie.’ Hij zweeg, zoog met holle kaken aan zijn pijp, blies met kracht een rookwolk uit en snauwde: ‘Maar de man die Valéri De Beers klein krijgt, is nog niet geboren.’

De grimmige overtuiging waarmee de politicus in zijn eigen rechtschapenheid én onaantastbaarheid geloofde, was verbijsterend en de hele terugrit naar Antwerpen zat Jonathan zich af te vragen of hij de Brusselse bewindsman niet verkeerd had beoordeeld.

Tot zijn verbazing was het maar een paar minuten over tienen toen de donkerblauwe limousine hem afzette voor de ingang van het belastinggebouw aan de Rijnkaai.

Hij stapte uit en liep in gedachten verzonken de trappen op naar de zesde verdieping. Hij moest toegeven min of meer geïntimideerd te zijn geweest door het gedrag van De Beers en de hautaine manier waarop die ontkend had dat hij Patricks op hen had losgelaten. Nu vroeg hij zich af of daarop niet dieper ingegaan had moeten worden. Nee, oordeelde hij, belangrijk is dat De Beers ervoor zorgt dat Patricks ons een tijdje met rust laat. De tijd die Elisabeth nodig heeft om het idee van een emigratie naar Canada te verwerken.

Tussen de vijfde en de zesde verdieping bleef hij min of meer buiten adem staan.

Een plotseling opkomende angst snoerde hem de keel dicht.

Gesteld dat het protocol niet in de brief zat?

Wat dan?

Met moeite stootte hij de onredelijke paniek van zich af. Daarover zou hij zich te gepasten tijde zorgen maken.

Niet meer beïnvloed door het prestige van de heerszuchtige autocraat en gesterkt door de nu al vertrouwde onveranderlijkheid van het regeringsgebouw waarin hij liep, bedacht hij dat, hoewel volgens De Beers de man die hem klein kon krijgen nog niet was geboren, Al Capone ook niet opgewassen was geweest tegen de heilige bureaucratic van de fiscus.

De rekening met Delcanto zou gelijktijdig vereffend worden.

En daar was het hem eigenlijk om te doen geweest.

Belmans had woord gehouden.

Op Jonathans bureau lagen, verpakt in bruin papier om ze tegen onbescheiden blikken te beschermen, de fiscale dossiers van De Beers en zijn drie Belgische vennootschappen.

Jonathan ging onmiddellijk aan de slag.

Eerst Euroconserve. Een handelsmaatschappij in blikconserven en diepvriesprodukten met twee belangrijke klanten: De Maltese Food Company en de Belgische strijdkrachten. Ondanks een miljardenomzet boekte Euroconserve nauwelijks enige winst. Het was hem spoedig duidelijk dat die, door manipulaties van de prijzen, werd doorgespeeld aan MFC in Malta. Toen herinnerde hij zich dat de aandelen van de Maltezer vennootschap eveneens ingebracht waren in Swissinvest, de holding waarvan het zoekgeraakte protocol het sluitstuk vormde.

Vervolgens Cinébrux. Een vennootschap die zich bezighield met de oprichting van pretparken, bioscoop- en videoketens. Ze financierde haar investeringen met leningen, die afkomstig waren van Immzür in Zwitserland.

De cirkel was rond.

De ongetwijfeld enorme winsten op de bevoorrading van het leger kwamen met een omweg over Malta in Zürich terecht, vanwaar ze, samen met het smeergeld voor andere legeraankopen, naar Belgie terugkeerden in de vorm van leningen. Die leningen werden geïnvesteerd bij Cinébrux of in de vastgoedsector door BSL. De opbrengsten van die investeringen keerden terug naar Zwitserland in de vorm van rente en aflossing.

Een belastingvrije miljardendans.

En tegelijkertijd een ingenieuze manier om zwart geld wit te wassen.

In het daaropvolgende uur schreef hij een compleet rapport over de stand van zaken. Dat was nodig om eventuele taxatie te verantwoorden. Hij voegde er een printout en een backup bij van de diskette die hij uit Zürich had meegebracht en adresseerde alles aan de advocaat van Samuels, samen met een begeleidend briefje. Daarin stond wat er moest mee gebeuren ingeval Jonathan iets zou overkomen.

Daarna schreef hij een ‘Bericht van wijziging van aangifte’ aan Cinébrux en BSL, waarin hij hun meedeelde dat, behoudens tegenbewijs, al de aan Zwitserland betaalde renten en aflossingen, belast zouden worden als ‘abnormale of goedgunstige voordelen’, onder toepassing van artikel 24 (nieuw) van het Wetboek der Inkomstenbelastingen. Daarna schreef hij een soortgelijk bericht aan De Beers om hem te melden dat de raming van de belastbare grondslag zou worden verricht volgens ‘tekenen en indicien’ onder toepassing van artikel 248 W.I B en dat daarbij rekening zou worden gehouden met de waarde van de aandelen die hij bij Swissinvest had ingebracht.

Vervolgens vulde hij gegevenborderels in voor de centrale computer om aanslagbiljetten op naam van De Beers, Cinébrux en BSL op te stellen. De borderels verborg hij onder een stapel dienstnota's en circulaires in een kast en de Berichten van Wijziging bracht hij naar de dienst voor verzending. De bode stond op het punt met de dagelijkse post naar het postkantoor te vertrekken en weigerde in eerste instantie de brief nog mee te nemen, maar Jonathan had nu al geleerd hoe hij de administratie moest manipuleren. Hij bleef toekijken hoe de notificatie werd ingeschreven in het ‘Boek der Verzendingen’ en wachtte tot hij de bode met de brieven het kantoor zag verlaten.

Het was waarschijnlijk voor het eerst in de geschiedems van de Belgische fiscus dat een taxatieambtenaar, zonder toestemming van het hoofdbestuur, voor een vooraanstaand politicus de lat gelijk had gelegd met die van de gewone burger.

De gedachte alleen al had een stimulerende uitwerking.

Vervolgens bracht hij een bezoek aan Eisfelt.

De directeur luisterde met oprechte bezorgdheid naar Jonathans relaas.

Hij vertelde de directeur hoe hij een paar keer door Patricks gemolesteerd was en liet hem in de waan dat het een revanche was van Lepaon na Jonathans blitzbezoek aan het kantoor van BSL. Hij zag dat Eisfelts ogen afwisselend medelijden en kille woede uitdrukten. ‘De bedoeling is dat we een drietal weken onderduiken tot de zaak is afgekoeld.’

Eisfelt vroeg: ‘We?’

‘Ja. Elisabeth en ik. We hebben een relatie. Het kind gaat mee. U weet dat ze een dochter heeft?’

Eisfelt knikte. ‘Waar ga je naartoe?’

‘Dat hebben we nog niet beslist. Misschien naar Parijs. Daar wordt een seminarie georganiseerd over de automatisering van overheidsinstellingen. Misschien naar elders. U kunt ons helpen door onze afwezigheid als een bezoldigd verlof te laten optekenen. Het stelt meteen Betty's rechten veilig ingeval ons iets overkomt.’

Eisfelt knikte opnieuw, grimmig. ‘Vanzelfsprekend. Maar het kan ook anders.’ Hij legde zijn hand op de telefoon. ‘Ik hoef alleen maar de procureur-generaal op te bellen en hij laat je woning bewaken door een complete rijkswachtbrigade.’

‘Met in hun kielzog een leger persfotografen en journalisten. Nee, directeur. Discretie is in dit geval absoluut noodzakelijk. Als niemand weet waar we zijn, kunnen er ook geen lekken ontstaan.’

‘Je hebt gelijk. Ga gerust naar huis. Ik zal Belmans opdracht geven de formulieren No 492 voor verlofaanvraag in te vullen en hem het zwijgen opleggen.’ Eisfelt schoof zijn stoel achteruit en liep om het bureau. Jonathan dacht dat hij hem de hand wilde schudden, maar Eisfelt legde beide handen op Jonathans schouders en keek hem doordringend aan. ‘Ik weet hoe moeilijk het voor je is dat ik je geen officiële ruggesteun kan geven,’ zei hij in volle ernst, ‘maar ik sta er borg voor dat jullie te gepasten tijde beloond zullen worden.’

Het was bijna halfeen toen hij naar zijn kantoor terugkeerde. Hij pakte zijn jas van de kapstok en voor hij de deur achter zich dichttrok, liet hij zijn ogen ronddwalen. Vreemd hoe hij in korte tijd dit bureaucratisch leefklimaat op prijs had leren stellen. Maar vermoedelijk zou hij zich hechten aan iedere omgeving waarin hij met Betty kon samen zijn.

Hij verliet het gebouw en kocht postzegels in een krantenwinkel. Daarna deponeerde hij de envelop met het rapport in de brievenbus bij de tramhalte.

Hij was al halverwege de ‘konijnepijp’ onder de Schelde op weg naar Elisabeth, toen hij eraan dacht dat hij vergeten was de directeur in te lichten over de aanslagprocedure die hij op naam van Valéri De Beers had gestart.