Elf

Ze bleven verstijfd zitten.

De avond buiten was opeens vol dikke, natte sneeuwvlokken, die door het felle lamplicht dansten en in water veranderden zodra ze iets raakten.

De passagier tikte Elisabeth op haar schouder en maakte een gebaar met zijn duim: ‘Eruit!’

Ze stapte uit, haar bontjas over de arm. Ze wilde zich omdraaien om Annabelle te helpen, maar werd ruw opzij geduwd. De passagier klapte de rugleuning neer. ‘Jij ook! Vlug wat!’

Jonathan kwam gebukt naar buiten. Hij zag de met bont gevoerde laarzen van Elisabeth. Die zullen van pas komen met dit weer, was alles wat hij kon denken. Waarom vallen me alleen onbenullige dingen op als ik in een moeilijke situatie ben, dacht hij, maar hij wist dat het was omdat zijn geest weigerde de toestand onder ogen te zien.

Onwillig richtte hij z'n hoofd op. Patricks stond op het bordes in jeans en hemdsmouwen – de bijtende zeewind had op de grote blonde man blijkbaar geen uitwerking. Hij keek geamuseerd op hen neer.

‘Hoe kom jij hier?’ was alles wat Jonathan kon uitbrengen.

De Brusselse gangster genoot van de situatie. ‘Te dol om los te lopen, hè. Recht in het hol van de leeuw. Ik wilde je laten oppikken en jij vroeg als het ware m'n mannen je hier naartoe te brengen.’

Jonathan begreep niet hoe hij zo stom had kunnen zijn de auto met Patricks' trawanten voor de taxi aan te zien die hij had besteld. Het vreemde gedrag van de chauffeur en zijn zogenaamde passagier én de Franse kentekenplaat hadden hem toch moeten waarschuwen. Maar hoe hadden ze hen in Kortrijk gevonden? Hij wist met zekerheid dat ze niet gevolgd werden.

‘Hoe wist je waar we waren?’

Patricks lachte meewarig. ‘Nooit horen vertellen dat telefoons worden afgeluisterd? Toen ik vernam dat de vrouw haar kind van school wilde halen, werd ik wantrouwig. Ik informeerde bij je patron en hoorde van jullie vakantieplannen. M'n mannen arriveerden precies op tijd.’

Jonathan had Delcanto onderschat. Die had bij Belmans vermoedelijk de formulieren voor verlofaanvraag gevonden. Tenzij Belmans met Delcanto onder één hoedje speelde. Hij protesteerde: ‘Maar ik had een overeenkomst met meneer De Beers. Een gentlemen's agreement.’

‘Gentlemen's agreement? Met De Beers? Haha. Da's een goeie.’ De kou leek eindelijk tot Patricks door te dringen. ‘Allez! Naar binnen. Allebei. En vitesse! Sallet, hou ze in de gaten en jij, Simart, verwissel de kentekenplaten.’

Sallet greep Jonathan en Elisabeth ieder bij een arm. Op het zelfde moment kwam uit de auto een paar benen in rode kousbroek te voorschijn en Annabelle liet zich met haar voetjes op de grond glijden.

Patricks staarde naar het kind als was het een geestverschijning. Zijn gezicht liep rood aan.

‘Mon Dieu! Une maume.’ Hij vloekte langzaam, zorgvuldig, vol venijn. ‘Hoe halen jullie klootzakken het in jullie kop het kind mee te brengen?’

‘Mais enfin, Harry,’ protesteerde Sallet. ‘Wat moesten we ermee aanvangen?’

‘In de school laten.’ Patricks schokte kwaad met zijn schouders. ‘Nu is het te laat. Breng ze binnen. Sluit ze op in één van de slaapkamers.’

Elisabeth pakte Annabelle bij de hand. ‘Kom, kleintje. Het is te koud buiten.’

Het kind trok een afwijzend gezicht en even leek het erop dat het zou gaan huilen. Toen liet het zich met zachte drang meevoeren. Jonathan pakte hun bagage en liep achter hen aan.

Ze kwamen in een ruime hal met wat antieke meubels. Een brede stenen trap leidde naar de bovenverdieping en gaf uit op een L-vormige overloop met verschillende deuren. Sallet wierp één ervan open en gebaarde hen naar binnen te gaan.

Ze bleven onzeker in het midden van de kamer staan.

Het was een grote kamer met een schuine muur aan de buitenkant waarin een door luiken afgesloten dakkapel. Aan de andere kant reikte een stenen schouw met een inbouwkachel van de vloer tot het plafond. Aan de zijkant van de schouw bevonden zich metalen roosters voor warmeluchtcirculatie. De kamer was rommelig bemeubeld. Een smal tweepersoonsbed, een commode, een antieke eiken kleerkast, een hoekkast vol snuisterijen, een rieten salontafel en een paar rieten armstoelen met hoge rugleuning. Achter een muurtje bevond zich het sanitair. Een lavabo, een W C., en een bidet.

De inbouwkachel brandde niet en het was er ijzig koud.

Annabelle ging in één van de armstoelen zitten en begon met het bovenlichaam te schommelen.

Jonathan zette de bagage op de kale plankenvloer.

Sallet liep ernaartoe en begon minutieus ieder stuk bagage te doorzoeken. Daarbij stortte hij zonder pardon de inhoud ervan over de grond. Toen hij ermee klaar was gromde hij: ‘Zakken leegmaken. Alles op het bed.’

Ze gehoorzaamden.

‘Wat willen jullie van ons?’ vroeg Jonathan.

Sallet gaf geen antwoord. Hij haalde de sleutel uit het slot en stak die er opnieuw in aan de buitenkant van de deur.

Elisabeth zette haar voet zo dat hij de deur niet kon sluiten. ‘Wacht,’ zei ze. ‘Het kind moet eten.’

Zijn harde, koude ogen vestigden zich een onderdeel van een seconde op Elisabeth. Toen legde hij zijn grote hand over haar gezicht en gaf haar een duw. Onverwacht, fel en venijnig.

Elisabeth struikelde en viel achterover met haar hoofd tegen de bedrand.

Jonathan stond er met open mond bij. Toen hij in beweging wilde komen, had Sallet de deur al gesloten en de sleutel omgedraaid. Hij knielde naast Elisabeth en een zinloze klaagzang van waarom – waarom in Godsnaam – ging door zijn hoofd.

Elisabeth ging rechtop zitten en wreef over haar achterhoofd. Ze zag bleek. ‘Waar was dat voor nodig?’ kreunde ze.

Annabelle begon heviger te wiebelen. Vooruit, achteruit. Haar haar hing in slierten over haar voorhoofd.

Elisabeth kwam vlug overeind en begon de rommel van de grond te rapen. Daarna pakte ze een glas van de lavabo en vulde het met melk. Dat gaf ze, samen met een reep chocola, aan Annabelle. Het kind dronk de melk in één keer op en begon aan de chocolade te sabbelen.

Ze gingen gekleed op het bed liggen. Een broeiende, ongerichte neerslachtigheid kwam over Jonathan. Het is mijn schuld, dacht hij. Hoe kon ik zo stom zijn vertrouwen in De Beers te stellen. ‘Het spijt me zo verschrikkelijk, Betty,’ zei hij. ‘Ik had beter moeten weten.’

‘Stil,’ zei ze.

Hij opende protesterend zijn mond, maar ze legde haar vinger op zijn lippen en wees naar de schouw.

Uit het rooster in de schouw kwam geluid. Het was afkomstig van de woonkamer beneden en werd door de warmeluchtkanalen meegevoerd als door een spreekbuis in een vooroorlogs schip. Ze herkenden de bitsige stem van Patricks die klonk als van iemand die aan het telefoneren is en harder gaat roepen dan nodig. ‘Afgesproken. Ik stuur Simart met de auto.’ Daarna de klap van een hoorn die op de haak wordt gegooid en de stem van Patricks, vermoedelijk tegen Simart: ‘Over een uur landt de Cessna op Marck. Maak je klaar om hem af te halen. Let op! Hij zal zich teweerstellen als hij merkt dat het vliegtuig niet in Lille is geland.’

Daarna werd het stil.

Jonathan lag nog te piekeren over het wie en het wat toen de deur werd opengegooid.

In de deuropening stond Sallet, zijn donkere bril op het voorhoofd geschoven. Hij grijnsde zijn onregelmatige tanden bloot. ‘Ophouden met neuken. Meegaan! Jij!’ Hij wees naar Jonathan.

Die reageerde niet vlug genoeg naar zijn zin.

Sallet deed dreigend een stap in zijn richting.

Jonathan kwam haastig van het bed af en liep de kamer uit.

In de woonkamer stond Patricks alleen voor de haard. Hij gooide een paar verse houtblokken op het vuur en duwde die met een smeedijzeren pook op hun plaats. De bijna uitgebrande houtstapel zakte ineen en een wolk van vurige vonken schoot omhoog, de schouw in.

Patricks draaide zich om, de gloeiende pook in zijn hand.

‘Calais,’ zei hij peinzend. ‘Veerboten. Je wou dus naar Engeland met je maîtresse en dat nest van haar?’

Jonathan liet zijn stem onverschillig klinken, alsof Patricks hem niets kon maken. ‘Londen. Drie weken. We gingen met vakantie.’

‘Met vakantie? Daar trap ik niet in. Ik denk dat jullie de plaat wilden poetsen.’

‘Zonder bagage zeker?’

Patricks haalde ongeïnteresseerd zijn schouders op. ‘Eigenlijk kan het me niet schelen. Al wat ik wil is het protocol. Waar is het?’

Jonathan voelde zich klein en kwetsbaar. Het is uit met me, dacht hij, liegen zal het alleen maar erger maken. ‘Dat geef ik omstreeks 10 december aan meneer De Beers. Zo was het afgesproken.’

Patricks hing de pook aan de haak. Hij pakte een paar suede handschoenen van de schoorsteenmantel en begon die aan te trekken. De blik in zijn ogen kreeg iets dromerigs.

Jonathan volgde als gebiologeerd de bewegingen. Hij wist wat er ging volgen. Niet in mijn maag, dacht hij wanhopig. God, alsjeblieft, niet in mijn maag. Zijn vlees kromp ineen. Hij huiverde bij voorbaat.

‘Je maakt afspraken en breekt ze als de noodzaak daartoe ontstaat,’ zei Patricks retorisch. ‘Dit is voor jou een noodzaak.’

‘Ik wil best,’ zei Jonathan, ‘maar…’

De stoot kwam zo snel dat hij hem niet zag aankomen. De pijn sneed door zijn onderlijf, brandend als roodgloeiende kolen. Hij sloeg dubbel, viel op zijn knieën, rolde opzij en krulde in een foetushouding.

Patricks pakte hem bij zijn haar en dwong hem op zijn knieën. ‘Geen maren. Dat is een woord dat je tegen mij niet gebruikt. Waar is het protocol?’ Zijn hand school uit, tot een vuist gebald, en raakte Jonathan opnieuw onder de gordel.

De pijn golfde door zijn buikspieren omhoog en barstte uiteen onder zijn schedel. Jonathan opende zijn mond, hapte naar adem zonder lucht te kunnen krijgen. O alsjeblieft, laat me niet schreeuwen. Laat Elisabeth en Annabelle me niet horen.

Patricks trok hem overeind en liet hem in een fauteuil neerzakken. ‘Hé,’ zei hij, ‘het ambtenaartje heeft blijkbaar leren incasseren.’

De fysieke pijn die Jonathans lichaam teisterde leek in niets op wat hij ooit eerder had meegemaakt. Hij opende zijn ogen. Het gezicht voor hem vulde zijn hele blikveld. De nachtmerrie moest ophouden.

‘Poste restante,’ steunde hij.

‘Je raaskalt. Het protocol. Vlug wat.’ De dromerigheid in Patricks' ogen had plaatsgemaakt voor een brandende felheid. Hij pakte de pook en tikte ermee tegen de zijkant van Jonathans hoofd. Die voelde zijn huid openbarsten onder het gloeiende ijzer en rook de geur van verschroeiend haar. De pijn was nu te hevig om te kunnen schreeuwen. Hij probeerde op te staan, maar het kostte Patricks geen moeite hem in bedwang te houden.

‘Het protocol is…’

‘Ja?’

Patricks legde de pook in de gloeiend hete as van de haard. ‘Komt er nog wat van?’

Jonathan kon zijn ogen niet afwenden van de smeedijzeren punt die rood werd. ‘In een brief… Op het postkantoor… In Antwerpen…’

‘Nonsens.’

‘Ik zweer het. Marie-Pierre adresseerde hem aan mij. Poste restante. De avond van haar dood.’

‘Zozo? De avond van haar dood. Wat denk je, kouwekakmeneer? Dat je me fabels kunt wijsmaken?’

De vuisten waren hard als hamers, raakten hem van alle kanten. Hij voelde zich wegzinken in een afgrond van ellende, kokhalsde, slikte de bittere gal weg en proefde de weeë, zoete smaak van zijn bloed. Hij keek op, zag door een roodachtig waas aan de glans in de ogen van Patricks dat die, ten prooi aan een bestiale opwinding, bezig was hem te vermoorden. Hij zag de wrede grijns om zijn lippen en hoorde het sadistische genoegen in de stem die zei: ‘Eigengereid, hè? Denkt dat hij bijzonder is. Omdat hij op de universiteit is geweest. Nobele voornemens, hè? Fraudeurs opsporen en aan de politie uitleveren.’ Iedere zin ging gepaard met korte plaagstoten, alsof hij spaarzaam met zijn slachtoffer wilde omgaan. ‘Of ga je, zoals je kale patron, kleur kiezen voor De Beers? Zijn politieke tegenstanders helpen koeioneren, hè.’

Jonathan was uit de fauteuil gegleden. Hij lag op de grond, met afgewend hoofd, de pijn trok weg, buitengesloten door zijn geest. Langzaam drong de betekenis van de woorden van Patricks tot hem door. Als een opponent De Beers in de wielen reed, stuurde hij er eenvoudig de kaalhoofdige Delcanto op af. Wie was in deze op geld beluste maatschappij bestand tegen een grondige enquête van de BBI? Daarna, als het onderzoek éénmaal aan de gang was, volstond een kleine indiscretie tegenover de pers om de tegenpartij in opspraak te brengen. Vandaar de veelvuldige lekken. En af en toe was er natuurlijk een spectaculaire onthulling om in de gunst van Eisfelt en de directeur-generaal te blijven.

Sinds Jonathan op de grond lag had Patricks opgehouden met slaan. De bendeleider stond twee meter van hem vandaan, keek vol minachting op hem neer.

‘Kijk eens aan. De grote held.’

Jonathan probeerde op te staan. Zijn armen en benen waren niet meer van hem.

‘Bah, wat een vent. Weet je wat ik doe? Ik ga je doodtrappen. Daarna laat ik je grietje naar beneden halen. Nog zo'n kakmadame. Fijne maniertjes. Die zal ik haar wel afleren. Wedden dat ze het protocol…’

Elisabeth! Annabelle!

De woede in Jonathan werd een levend ding, dat als een elektronisch monstertje de pijn opvrat en omzette in hysterische razernij.

Op de grond liggend strekte hij zijn lichaam, slaagde erin de in de haard liggende pook te grijpen en rolde in een beweging op zijn rug, het ijzer als een steekwapen voor zich uitstrekkend. De greep voelde gloeiend aan in zijn hand.

Patricks sprong achteruit, dook in elkaar als een panter die op het punt staat aan te vallen.

Zich opdrukkend met één arm trok Jonathan zijn benen onder zijn lichaam en kwam overeind, de pook voortdurend dreigend naar zijn belager gericht.

Nu, schreeuwden zijn hersens het uit, nu moet je hem neerslaan. Maar de razernij had al plaatsgemaakt voor beredeneerde verbolgenheid. Hij beperkte zich tot een verdedigende houding, was niet in staat zijn tegenstander te lijf te gaan of hem voldoende te verwonden om hem uit te schakelen.

Patricks bemerkte zijn zwakheid. Zijn lippen krulden zich verachtelijk. Hij richtte zich op en liep, zonder hem uit het oog te verliezen, naar de andere kant van de kamer. Over de rugleuning van een stoel hing een duffel. Uit de zijzak haalde hij een pistool. Groot, blauwzwart, kwaadaardig.

Met beide handen strekte hij het schiettuig voor zich uit, mikkend op het hoofd van Jonathan.

Toen zakte de loop. ‘Niet in het hoofd,’ mompelde hij. ‘De knieschijven. Eerst de knieschijven.’

Jonathan jankte van angst, zonder geluid.

De klap van het schot ranselde de lucht. De wind van de kogel suisde als een steekvlam langs zijn been.

Hij gilde, sprong hoog in de lucht. De pook viel kletterend op de grond.

Patricks lachte schril.

De deur van de hal vloog wijd open, sloeg met een harde bons tegen de muur. In de deuropening stond de dominante figuur van Valéri De Beers.