Zes
Jonathan kon niet meer denken, alleen maar voelen. Marie-Pierre ging achterover liggen en trok hem mee. Zijn plotselinge erectie ging gepaard met een triomfantelijk gevoel, maar dat verdween al even abrupt toen ze hem van zich afduwde en uit bed sprong. Daarbij zei ze iets dat klonk als post, maar dat was bespottelijk, want ze bedoelde natuurlijk pessarium. Hij zocht op de nachtkast naar sigaretten, maar ook daar was iets mis mee, want hij rookte niet. Toen ze opnieuw in bed kwam, was ze niet meer groot en blond, maar slank en gespierd en vooral veel kleiner. Ze duwde haar tong in zijn mond en die ongewone ervaring wakkerde de begeerte opnieuw aan. Hij rolde zich op haar en ze sloeg wild met het hoofd heen en weer en schreeuwde restant, maar hij spande zijn spieren voor de climax en ze duwde hem brutaal weg, zei langzaam en duidelijk hoofdkantoor, waardoor alle wellust uit hem wegvloeide en hij haar geschokt, steunend op zijn handen aanstaarde, omdat het niets voor Marie-Pierre was op zo'n moment over haar werk te willen praten. De barman deed nog een duit in het zakje, zei grinnikend iets over hommeles en sloeg hem in de boeien. Marie-Pierre vroeg twee keer of hij haar had begrepen, maar hij was te dronken om te antwoorden.
Jonathan werd wakker en bleef onbeweeglijk liggen, niet alleen vanwege de pijn die iedere beweging door zijn hele lichaam veroorzaakte, maar ook omdat hij probeerde in de sfeer van de droom te blijven. Hij was er quasi-zeker van dat die belangrijke elementen bevatte die het mysterie rond de dood van Marie-Pierre konden helpen oplossen.
Hij keek omhoog, naar het plafond, en even dacht hij dat hij de boodschap begreep, maar de droom was al bezig te vervagen. Hij stond op en bleef naast het bed staan nadenken. Wat was het ook weer dat Marie-Pierre had gezegd? Hommeles? Nee. Hoofdkantoor. Hij schreef het op en staarde naar de bloknoot. Wat was daar zo bijzonder aan? Marie-Pierre was mééstal met haar werk bezig, waarom dan ook niet bij het vrijen? Misschien was dat wel de reden geweest van haar afstandelijkheid. Pessarium? Nee, post had ze gezegd, en restant, overschot. Had dat met een uitstaande schuld te maken?
Hij schreef het op en bestudeerde de drie onder elkaar geschreven woorden. Het duurde even voor hij het zag.
Hoofdkantoor. Poste-restante.
Ze moest hem een brief hebben gestuurd!
En wat had de barman ermee te maken gehad? Hommeles, had die gezegd. De boel staat op stelten, hield dat in. Een waarschuwing dat er gevaar dreigde. Daarna had Marie-Pierre tot tweemaal toe gevraagd of hij het begrepen had, maar hij was te dronken geweest om te antwoorden.
De hele toedracht werd hem nu duidelijk. Marie-Pierre had zich bedreigd gevoeld en had hem in zijn stamcafé opgebeld en gevraagd haar te komen halen. Tijdens het gesprek had ze iemand horen naderen, Delcanto of Patricks, of allebei. Ze was in het nauw gedreven, had iets dat de anderen van haar wilden afnemen. Daarom had ze het in een envelop gestoken en die poste-restante aan hem geadresseerd. Haar eigen huisadres zou haar immers verraden hebben. De envelop had ze waarschijnlijk in het uitgaand bakje bij de andere correspondentie gelegd. Ze had het hem aan de telefoon gezegd, twee keer zelfs, maar hij was te dronken geweest om het te begrijpen.
Hij vroeg zich af of die hyperrealistische verklaring van zijn droom niet een nasleep was van de angstwekkende belevenissen van de vorige dag. Hij betreurde het dat Elisabeth er niet was om er samen over te praten, maar ze was 's ochtends, onmiddellijk na het bezoek van de huisarts, weggegaan voor haar wekelijkse bezoek aan Annabelle.
Tja, Annabelle.
Hij richtte zijn aandacht weer op het vraagstuk dat voor hem lag.
Als Marie-Pierre een envelop aan hem had geadresseerd, dan leed het geen twijfel wat daarin zat.
Het protocol.
Het was een woord dat vele betekenissen had, maar het kon in dit geval alleen maar betrekking hebben op de korte inhoud van een akte. Je kunt moeilijk het archief van een notaris of de voorschriften en regels van het diplomatiek verkeer in een envelop opbergen.
De korte inhoud van een akte dus. Een zoekgeraakte akte, die belangrijk genoeg was om een notoire gangster als Patricks in te schakelen om ze te recupereren.
Bleef dan nog de vraag voor wie. Delcanto? Lepaon? Of Niks?
Niks natuurlijk. Had Aribaldi niet gezegd: Zo'n man vernietigt je als je hem in opspraak brengt.
Hij zuchtte. Hinkend liep hij naar de badkamer en bekeek zichzelf in de spiegel, wachtend tot het bad vol was. Hij vroeg zich af of hij met zo'n gezicht maandagochtend naar zijn werk kon gaan, zonder vroegtijdig met Delcanto tot een confrontatie te komen. Van diens medeplichtigheid was hij nu vrijwel zeker. Patricks had daarover geen twijfel laten bestaan.
Wat had die moordzuchtige schoft ook alweer over Aribaldi gezegd? Aribaldi is een verrader. Door zijn dronken gekwijl kwam die vrouw op het spoor van Niks.
De spiegel besloeg door waterdamp. Hij stapte in het bad en onderdrukte met moeite een kreet. Iedere beweging veroorzaakte helse pijn aan zijn gekneusde ribbenkast. Wat ben ik lafhartig als het op vechten aankomt, dacht hij. Ik heb geen eigenwaarde meer. Hij begreep dat hij, wilde hij zijn zelfrespect terugkrijgen, nu meer dan ooit voet bij stuk moest houden.
Hij sloot zijn ogen en concentreerde zich op Niks. Of Nix? Zijn het de initialen van een naam of is het een schuilnaam? Wat wist hij van Nix? Aribaldi had hem een Brussels miljardair en politiek touwtjestrekker genoemd. Iemand die handen smeerde waar nodig, maar ook korte metten maakte met drankzuchtige medewerkers.
Een Belgische peetvader dus.
Was zoiets mogelijk in een westerse democratie?
Blijkbaar wel.
Was de peetvader aansprakelijk voor Marie-Pierres dood? Was ze verongelukt tijdens een vluchtpoging of was ze vermoord door Patricks bij zijn zoektocht naar het protocol?
Het protocol: een boodschap van Marie-Pierre uit het hiernamaals.
Licht kreunend stapte hij uit bad.
Hij had pleisters op zijn kin en op één van zijn wenk-brauwen, dus zag hij ervan af zich te scheren. Hij zette een ketel water op en in afwachting dat het aan de kook kwam, trok hij een broek en een trui over zijn ondergoed. Toen hij zich bukte om zijn schoenen aan te trekken, had hij moeite om een kreet van pijn te onderdrukken. Hij schepte een lepel oploskoffie in een beker en goot er water op. Met kleine slokjes drinkend, vroeg hij zich af wat hij met het protocol zou aanvangen.
Hij begreep dat het geen zin had daarover nu te piekeren. Eerst moest hij het zien te pakken te krijgen.
Met een taxi reed hij naar het hoofdpostkantoor op de Groenplaats. Het was zaterdag en in de grote zaal waren er van de drieendertig loketten maar drie geopend. Twee aan de linkerkant voor betalingsverkeer en één aan de rechterkant voor verkoop van postzegels en voor aangetekende zendingen. Aan het laatste loket stond een lange rij wachtenden.
Hij liep de rij voorbij, verontschuldigde zich bij de man die aan de beurt was en vroeg aan de aantrekkelijke blonde vrouw achter het loket: ‘Is het hier ook voor poste-restante?’
Zonder het hoofd op te richten wees ze naar het einde van de rij.
Een halfuur later was hij aan de beurt. Hij toonde zijn identiteitskaart. ‘Hebt u een brief op mijn naam?’
De vrouw keek op van de formulieren die ze bezig was af te stempelen en schrok toen ze zijn bleke en lichtelijk beschadigde gezicht zag. ‘Voelt u zich wel goed, meneer?’ vroeg ze meelevend.
‘Het gaat. Bedankt.’ Jonathan toonde haar zijn legitimatiebewijs van de BBI. ‘Ik ben bezig met een belangrijk onderzoek. Het is nogal dringend.’
‘Kom maar mee.’ Een paar minuten later zat hij in het kantoor van de postmeester. Die keek argwanend naar zijn gehavende gezicht. ‘Een belangrijk onderzoek, hè?’
Jonathan betastte de pleisters. ‘Een auto-ongeluk.’ Hij trok een grimas van pijn. ‘Pas gisteren gebeurd.’
‘Ach zo.’
‘Er ligt hier een brief op mijn naam.’ Hij overhandigde zijn identiteitskaart. ‘Het is dringend.’
De postmeester liep naar buiten en kwam terug met een groot register. Hij doorliep de kolommen. Na een poos zei hij: ‘Niets te vinden. Wanneer is de brief verzonden?’
‘Twee oktober. Vorig jaar.’
De postmeester haalde een ander register en liep met zijn wijsvinger de kolommen door. ‘Haha,’ zei hij, min of meer tevreden, en hij klapte het register dicht, ‘op 18 november werd een brief op uw naam naar afdeling 53.13 geëxpedieerd.’
‘Naar wáár?’
‘De Dienst voor Onbestelbare Stukken in Brussel. Daar sturen we niet-afgehaalde poste-restante naartoe, als we de afzender niet kennen.’
‘Dus moet ik hem daar afhalen?’
‘Nee. Die dienst is niet open voor publiek. U kunt een aanvraag indienen op ieder postkantoor. Formulier 633XZ. In drievoud.’
‘Hoelang duurt het voor ik de brief heb?’
‘Normaal zes weken, maar vermits het voor de fiscus is, zal ik het urgent aanvragen. Dan hebt u hem binnen de drie weken.’
‘Bespottelijk. Drie weken. Hoe doet u dat? Op de rug van een schildpad?’
De postmeester spreidde zijn handen in een gebaar van onmacht. ‘We doen ons best. De onbestelbare stukken zijn niet allemaal gesorteerd. Gebrek aan personeel.’
Jonathan legde zich bij deze bureaucratische beginsel-verklaring neer.
Hij verliet het hoofdpostkantoor en ging op een bank zitten tegenover het standbeeld van Peter Paul Rubens. Drie weken. Hij had geen zin zolang de handen in de schoot te leggen. En met wat hij van Nix wist, zou Columbo hem hoogstens een robotfoto kunnen tekenen. Hij keek op zijn horloge. Bijna elf uur. De bijkomende informatie over Immzür, beloofd door de handelssecretaris van de Zwitserse ambassade, zou nu al wel op de fax van het Antwerpse filiaal van zijn vriend Sam binnengekomen zijn.
Dat filiaal bevond zich op de Meir en hij besloot ernaartoe te lopen. Misschien was dat nog de beste manier om de stramheid uit zijn botten te halen.
Een uur later zat hij in een café op de De Keyserlei met een ouderwetse zilveren koffiefilter voor zich en een stapel telefaxen. De informatie die de Zwitserse ambassade hem had doorgespeeld, bevatte niet veel meer dan de laatste drie wettelijke publikatiebalansen van Immzür. Met zijn kennis van accountancy had hij meteen begrepen dat er niets te begrijpen viel. De jaarrekeningen konden in een economische hogeschool gebruikt worden als voorbeeld van voldoen aan wettelijke publikatieverplichtingen, zonder iets bekend te maken. Wat graag zou hij een hartig woordje daarover spreken met de controlerende accountant. Aktiengesellschaft Geilbein und Blümenthal, Steuerberaters, las hij. Met een ruk ging hij rechtop zitten. De naam klonk bekend. Hij hinkte naar de telefooncel en stak een paar munten in de gleuf. Nadat hij op drie verschillende nummers had geprobeerd, kreeg hij Samuels op zijn privé-kantoor in Brussel te pakken.
‘Wat nu weer, goj?’
Samuels brulde zo luid dat Jonathan de hoorn een eind van zijn oor moest houden.
‘Je moet me nog één keer helpen, Sam.’
‘God zal me belonen. Zeg op.’
‘De Steuerberater van jouw Zwitserse vestiging is toch Geilbein und Blümenthal, nietwaar?’
‘Dat klopt.’
‘Maandag ga ik hen een bezoek brengen. Kun jij hen bellen en zeggen dat ik met een opdracht van jou kom?’
‘Opdracht? Wat voor opdracht?’
‘Vertel hen dat je overweegt de Naamloze Vennootschap Immzür over te nemen. Iemand heeft jou al de aandelen aangeboden.’
‘Wie?’
‘Dat is precies wat ik te weten wil komen.’
‘Wat ik wil weten is waar jij je mee bezighoudt.’
‘Je moet hun wel volstrekte geheimhouding opleggen. Ze mogen in geen geval de aandeelhouders waarschuwen. Het zou de prijs opdrijven.’
‘Immzür, hé? Oké, goj. Al weet ik niet waarom ik het voor jou doe.’
‘Je hebt het zelf gezegd, Sam: God zal je belonen.’
Sam lachte bulderend en verbrak de verbinding.
Jonathan belde het kantoor van Swissair op. Hij kon zondagmiddag in Zürich zijn en maandag om middernacht weer thuis. Tegelijk met Elisabeth.
Daarna zocht hij in het telefoonboek het privé-nummer van Jan Belmans op. ‘Maandagochtend ben ik arbeidsongeschikt, Jan.’
‘Ik hoop dat je niet écht ziek bent,’ lachte Belmans.
‘Eigenlijk wel, Jan. Ik ben gisteren in de Brusselse metro de trappen afgedonderd.’
‘Oei, oei. Iets gebroken?’
‘Nee. Kneuzingen en blauwe plekken. Een dag rust moet volstaan. Maar ik heb je hulp nodig, Jan. Kun je me zeggen waar Betty De Rover haar weekends doorbrengt?’
‘Het heeft iets te maken met haar kind,’ antwoordde Belmans. Hij aarzelde. ‘Meer kan ik je echt niet zeggen.’
‘Oké. Bedankt.’
Jonathan besloot haar een brief te schrijven voor het geval ze eerder dan hij zou thuiskomen en zou proberen hem te bellen. Hij kreeg van de kelner een vel papier. Hij had nooit andere dan zakeljke brieven geschreven en dacht lang na over de aanhef. Tenslotte schreef hij gewoon: Mijn liefste Betty, en gaf hij haar kort en bondig uitleg over zijn bezoek aan het postkantoor en zijn verwachting in Zurich meer te weten te komen over Immzür.
Vervolgens eindigde hij met een meer persoonlijke noot.
Ik heb nooit eerder iemand in een brief ‘mijn liefste’ genoemd, schreef hij, en hoop dat je dat niet al te sentimenteel vindt. Om helemaal eerlijk te zijn: ik vlieg morgenochtend naar Zürich omdat ik, meer nog dan anders, niet weet hoe ik het weekend zonder jou moet doorkomen. Ik weet dat je me nog niet ‘rijp’ vindt om met Annabelle kennis te maken, maar ik zie de ontmoeting met verlangen tegemoet. Ik krabbel dit neer in een koffiehuis aan de De Keyserlei en tegenover mij zit een bejaard paar met hun dochter, een mooie donkerharige vrouw, hun twee kleinkinderen, een leuke jongen en een lief meisje, en zopas is hun schoonzoon binnengekomen. Dit lijkt me een mooi perspectief en als je me niet begrijpt dan is het een geschikt onderwerp voor ons volgende horizontale gesprek.
Hij sloot af met jouw Jonathan, kocht een envelop en een postzegel in de krantenwinkel op de hoek, en wierp de brief in een brievenbus aan het Centraal Station, vóór hij de kans kreeg zich te bedenken.
Daarna ging hij naar huis en naar bed. Het beste middel om weer fit te worden was rust.
In Zürich sneeuwde het.
Met een taxi liet hij zich van het vliegveld Kloten naar het Hotel Bauer zur Post op de beroemde Général Guisan Quai voeren. Vanuit zijn kamer op de eerste verdieping had hij uitzicht over de Zürichsee en op de besneeuwde toppen van de Alpen. Hij kende Zürich goed, voor het bankwezen één der belangrijkste steden ter wereld, en omdat het nog vroeg in de middag was, besloot hij een wandeling te maken door de schilderachtige Altstadt met haar smalle straatjes en mooie pleinen rond de Limmat. Na een paar honderd meter was hij al moe en aan het Hauptbahnhof stapte hij op tram 3 en reed tot de Römerhofplatz. Vandaar nam hij de Dolderbahn naar het hoger gelegen Hotel Waldhaus Dolder. Het restaurant was nog gesloten en in de Keller bestelde hij een Dolderforelle en een halve fles mineraalwater.
Voor het eerst dacht hij ernstig na over Annabelle.
Tot nu toe had hij weinig aandacht besteed aan Elisabeths hardnekkig zwijgen over het kind. Maar nadat ze hem vrijdag, na de schokkende ervaring met Patricks, met een taxi naar huis had gebracht en, na de volgende ochtend door de huisarts over zijn toestand gerustgesteld te zijn geweest, onmiddellijk was vertrokken voor haar mysterieuze wekelijkse bezoek aan Annabelle, was hij zich zorgen gaan maken.
Was er iets niet in de haak met het meisje met de dromerige blauwe ogen? Wat het ook mocht zijn, hij wist nu wel zeker dat hij Annabelle als een eigen kind wilde grootbrengen. Hij wilde haar een broertje geven en hen leren lezen en helpen bij het schoolwerk. Hij wilde erbij zijn als ze voor de eerste keer naar school gingen en hij wilde met het jongetje voetballen en het meisje vergezellen naar haar eerste bal.
Ze zouden opgroeien tot schrandere, bewonderenswaardige jonge mensen die het ver zouden schoppen.
Als het lot het toeliet.
En het lot was in dit geval Patricks.
Of Niks.
Ik begin sentimenteel te worden, dacht hij.
Hij rekende af en verliet de Waldhaus Dolder Keller.
Maandagochtend bleef hij lang in bed. Hij had zich voorgenomen niet voor halfvijf een bezoek aan Geilbein und Blümenthal te brengen. Omstreeks die tijd zouden de employés naar huis gaan en hij wist uit ervaring dat belastingconsulenten graag in de rust van een verlaten kantoor werkten.
Om twee uur maakte hij een wandeling door de Bahnhofstrasse, een prachtige winkelstraat die uitkwam op de parken langs het meer. Het sneeuwde nog altijd, fijne kleverige vlokjes, en hoewel de straten en stoepen sneeuwvrij waren gemaakt, bleek al spoedig dat zijn schoenen met de dunne zolen niet tegen het nat en de koude bestand waren. Evenmin als zijn versleten regenjas.
Wat loop ik hier te doen, dacht hij. Ik ben alleen in een vreemde stad, op een koude maandagmiddag. Het is een mooie stad, met prachtige etalages die me helemaal niet boeien. Al wat ik wil, is bij Elisabeth zijn.
Hij zag zijn spiegelbeeld in het uitstalraam van een kledingwinkel. Een lange, magere man, licht voorovergebogen en met een bleek gezicht. In een opwelling liep hij naar binnen en kocht een winterjas met bontkraag en een paar stevige schoenen met dikke zolen. Hij bekeek zijn gezicht in de spiegel van de paskamer. Hij had zich geschoren en de grote pleisters vervangen door kleinere. De blauwe plekken werden al lichter van kleur. Ook kon hij zich al wat bewegen zonder grimassen van pijn te maken of te trekkebenen, en met de brede epauletten van de nieuwe jas zag hij er steviger en strijdvaardiger uit.
Even na halfvijf arriveerde hij met een taxi aan de Paradeplatz. Het kantoor van Geilbein und Blümenthal was gevestigd in een hoog gebouw, geflankeerd door twee belangrijke Zwitserse banken, zodat de eerbiedwaardigheid van deze instellingen min of meer op de belastingconsulenten afstraalde.
Hij nam de lift naar de derde verdieping en kwam voor een stevig uitziende, met videocamera bewaakte deur te staan, voorzien van een bescheiden koperen naambord. De deur sprong uit het slot voor hij had kunnen bellen.
Hij werd begroet door een ingetogen, elegant geklede vrouw van dertig. Zodra hij zijn naam genoemd had, zei ze met een innemende glimlach: ‘O ja, Herr Geilbein verwacht u.’
Ze nam zijn jas aan en ging hem voor door een met tapijt belegde gang. Achter een dubbele glazen deur zag hij een tiental klerken aan het werk in een groot, goed geëquipeerd lokaal. Ook het kantoor van Geilbein was modieus ingericht, maar straalde tegelijkertijd de degelijkheid uit die men van een Zwitsers belastingconsulent mocht verwachten. Het witte bureau stond bij het raam, waardoor Geilbein het licht achter zich had, maar verticale lamellen beschermden de ogen van de bezoekers tegen te felle zon. Op een witte bijzettafel aan Geilbeins linkerkant herkende Jonathan een draagbare Toshiba T5200. Ook de boekenkasten waren wit en achter de rookglazen deurtjes stonden in leer gebonden boeken over fiscaal recht en internationaal handelsrecht.
Geilbein kwam van achter zijn bureau met uitgestoken hand naar Jonathan. Hij droeg een gedistingeerd gestreept Cardin-pak, dat voor een deel zijn effect verloor door 's mans uitgesproken neiging tot zwaarlijvigheid. Ze schudden elkaar de hand.
‘Blij u te ontmoeten,’ zei Geilbein met vreugdeloze stem. Hij nam geen notitie van Jonathans gehavende gezicht, of deed alsof, en wees op een stoel bij zijn bureau. ‘Gaat u zitten. Wilt u koffie?’
Hoewel Jonathan al de hele morgen koffie had gedronken, zei hij: ‘Graag.’ Een aanbod van zijn gastheer afslaan zou hem al direct in een verkeerd daglicht stellen.
Geilbein bestelde koffie en ze praatten over het weer, de hoogconjunctuur, de koers van de dollar, de levensduurte in Zwitserland vergeleken met die van België, en het accountantsberoep in het algemeen.
Geilbein maakte zelf een eind aan de beleefdheidspraatjes. ‘Als ik Herr Samuels goed begrepen heb, bent u gekomen om informatie in te winnen over AG Immzür?’
‘Dat klopt,’ zei Jonathan. ‘In het vooruitzicht van Europa 1992 wenst hij in de onroerende sector te investeren.’
‘Weet u wie hem het aandelenpakket van Immzür heeft aangeboden?’
‘Ik zou het niet kunnen zeggen,’ antwoordde Jonathan naar waarheid. ‘Het zal wel een bank of een effectenmakelaar geweest zijn in opdracht.’
Geilbein pakte een sigarenkistje van zijn bureau en hield Jonathan de geopende doos voor.
‘Nee. Dank u wel. Ik rook niet.’
Geilbein knikte. ‘U hebt gelijk. Slecht voor de gezondheid.’ Hij aarzelde voor hij zelf een keuze maakte. ‘Wat had u precies willen weten?’ vroeg hij.
‘Alles,’ zei Jonathan en hij glimlachte verontschuldigend.
Geilbein klapte het sigarenkistje dicht. Zwijgend knipte hij de punt van zijn sigaar en hield ze boven de vlam van zijn aansteker. ‘U weet ook wel dat ik u geen vertrouwelijke informatie mag geven zonder eerst mijn cliënt om toestemming te hebben gevraagd.’
‘Ik begrijp uw probleem,’ zei Jonathan beleefd. ‘In dit geval zijn zowel meneer Samuels als Immzür klanten. Maar als u eerst autorisatie vraagt, zult u de vraagprijs onnodig opdrijven. Ik vrees dat meneer Samuels dat niet zal appreciëren.’
Geilbein blies een rookwolk naar het plafond. Hij zuchtte. ‘Niemand kan zich permitteren een klant als meneer Samuels voor het hoofd te stoten. Zijn warenhuis is op één na het grootste van Zwitserland.’
Jonathan knikte begrijpend. Geilbein had eieren voor zijn geld gekozen. ‘Kent u de directeuren van Immzür persoonlijk?’
‘Zeker. Het zijn Herr Woigt en Herr Schiff. Allebei van Zwitserse nationaliteit.’
‘Meneer Samuels wenst niet voor onaangename verrassingen te staan als hij het aandelenpakket koopt. Weet u wie Immzür controleert?’
‘Ik heb er geen flauw idee van,’ zei Geilbein met de oprechtheid van een straathandelaar in Oosterse tapijten. ‘De enige aanwezige op de vergaderingen is een advocaat uit Curaçao, die optreedt voor een belangengroep.’
De elegante receptioniste bracht koffie. In het Duits vroeg ze: ‘Hebt u me nog nodig, Herr Geilbein?’
Geilbein keek op zijn horloge. ‘Nee. Gaat u maar. Ik sluit wel af.’
‘Dank u. Goedenavond.’ De vrouw glimlachte dankbaar en sloot de deur zachtjes achter zich.
Geilbein legde zijn sigaar op een asbak. ‘Ik zal u alles tonen wat we van Immzür hebben.’ Zijn ogen gingen schuil achter dikke, lichtgekleurde brilleglazen. ‘Ik reken op uw absolute discretie.’
‘Uiteraard,’ antwoordde Jonathan met een strak gezicht.
Geilbein rolde zijn bureaustoel achteruit en liep naar de andere kant van het kantoor waar op een klein bureau een tweede Toshiba T5200 stond. Hij klapte het scherm omhoog. ‘Iedere medewerker beschikt over zo'n draagbare minicomputer. We gebruiken ze in network, zodat we met elkaar kunnen communiceren. Tegelijkertijd hebben we, waar we ook gaan, alle denkbare informatie bij de hand.’ Hij stelde het toestel in werking en het plasmascherm lichtte rood op. ‘Ik zal de data van Immzür voor u oproepen. Daarna kunt u consulteren zoveel u maar wilt.’ Zijn dikke vingers bewogen over de toetsen. ‘Er is een laserprinter aangesloten. Als iets u interesseert kunt u het uitprinten.’
Anderhalf uur later had Jonathan een computeruitdraai van meer dan honderd vellen en een stekende hoofdpijn was het enige noemenswaardige resultaat. Van de lening aan BSL was in de boekhouding geen spoor. Hij schakelde het toestel uit en liet zich met een zucht op een stoel voor Geilbeins bureau neerzakken. Die stak een nieuwe sigaar op en vroeg: ‘Tevreden?’
Voor hij kon antwoorden zoemde de telefoon. Geilbein nam op en gromde: ‘Jawohl?’ Hij luisterde en wierp een vlugge blik op Jonathan. ‘Kan dat niet wachten?’ Dat bleek niet te kunnen en tegen zijn zin rolde de belasting-consulent zijn stoel naar de Toshiba op de bijzettafel. Toen hij het apparaat opstartte, keek Jonathan niet naar het scherm, maar naar Geilbeins handen en onwillekeurig probeerde hij zich de On Cue en passwords die de worstachtige vingers aansloegen in te prenten. Even later, nadat Geilbein een paar cijferreeksen door de telefoon had gedicteerd, schakelde die de computer uit en richtte zijn aandacht opnieuw op zijn bezoeker. ‘Kan ik u nog met iets van dienst zijn?’
Jonathan woog zorgvuldig zijn woorden. ‘Immzür heeft nogal wat geld belegd in buitenlandse aandelen die niet op de beurs genoteerd zijn. Bezitten ze in die ondernemingen soms een controlerende functie?’
Geilbein fronste zijn wenkbrauwen. ‘We beperken ons tot het registreren van de verrichtingen, Herr Jackson. We bemoeien ons niet met het beleid.’
Jonathan knikte. ‘Ik begrijp het. Maar ziet u, Immzür ontving op zijn beurt dat geld in de vorm van leningen van banken in het buitenland. Vindt u dat niet abnormaal?’
Er verscheen een arrogante uitdrukking in de ogen achter de brilleglazen. ‘Het is één van de Zwitserse usances dat we niet naar herkomst of bestemming van buitenlands geld vragen.’
Jonathan besefte dat hij zijn tijd aan het verdoen was. Meer zou hij van de Zwitserse belastingconsulent niet te weten komen. Hij keek op zijn horloge. ‘Ik moet maar eens opstappen. U bent in ieder geval bedankt.’
Geilbein hees zich overeind en liep mee naar de deur. Vooraleer ze halverwege waren, ging de telefoon. Geilbein bleef aarzelend staan.
Jonathan schudde hem de hand. ‘Ik kom er wel uit,’ zei hij. Geilbein vergezelde hem toch nog tot bij de deur van zijn kantoor, mompelde toen een verontschuldiging en keerde met grote stappen terug naar zijn bureau om op te nemen. Jonathan liep alleen de gang door, voorbij de balie en het lege bureau van de receptioniste. Ook het grote kantoor was nu verlaten. Achter hem hoorde hij de stem van Geilbein opklinken in een onverstaanbaar Schwyzerdütsch.
Naast de voordeur zag hij een deur voorzien van het bordje: Garderobe. Hij duwde haar open en kwam in een witbetegelde ruimte met lavabo's en gelakte kleerkasten. Twee deuren met de klassieke man/vrouw-afbeeldingen leidden naar de toiletten. Hij waste zijn handen en bette zijn voorhoofd en toen hij wat later zijn handen droogde onder een lawaaierige heteluchtblazer, meende hij een deur te horen slaan.
In één van de kleerkastjes vond hij zijn jas. Hij trok die aan en verliet de vestiaire. De gang was donker en verlaten. Hij zocht de schakelaars en knipte de lichten aan. Daarna liep hij naar de voordeur, maar tot zijn ontsteltenis was die op het nachtslot en liet zich niet openen.
‘Geen paniek,’ zei Jonathan hardop.
Hij doorliep alle kantoren, maar er was geen andere uitgang.
Hij herinnerde zich dat bij zijn aankomst de deur vanzelf uit het slot was gesprongen. Hij liep naar het bureau van de receptioniste en drukte op de elektrische deuropener.
Die werkte niet doordat de deur op het nachtslot was.
Hij schakelde de videocamera in. Ook de corridor was verlaten.
De enige manier om naar buiten te komen was de conciërge bellen. Of Geilbein. Op het bureau stond geen telefoonklapper en de laden waren gesloten. Hij liep naar Geilbeins kantoor in de hoop ergens zijn telefoonnummer of zo nodig een telefoonboek te vinden.
Niets.
Terneergeslagen ging hij in Geilbeins stoel zitten. Het zag ernaar uit dat hij de nacht hier zou moeten doorbrengen.
Toen zag hij de LED-indicatielampjes van de Toshiba branden. Hij kon net zo goed trachten de tijd nuttig te besteden.
Jonathan sloot de ogen en probeerde zich de passwords die hij Geilbein had zien aanslaan te herinneren.
Een halfuur later was hij erachter dat de boekhouding die Geilbein hem had voorgelegd, gesimuleerd was. Er was een tweede, een échte. Daarin werden de uit het buitenland ontvangen geldsommen niet als leningen geboekt, maar als opbrengsten, die op hun beurt in de vorm van leningen in den vreemde werden uitgezet. Namen kwamen nergens voor. Alleen nummers. De lening aan BSL van 700 miljoen frank was geboekt onder debiteur no 333 en het geld was afkomstig van een ontvangen commissieloon van twee miljoen dollar, geboekt onder no 333-1. Daarmee was zijn vermoeden bevestigd. Immzür was een spookmaatschappij die diende om smeergelden te incasseren en zwart geld wit te wassen. Maar hij wist nog altijd niet voor wie.
Al bij al was hij geen stap verder geraakt.
Toen merkte hij dat de Toshiba was uitgerust met een data guardian system, een geavanceerd programma dat ongewenst wissen van belangrijke gegevens voorkwam, maar waarmee iemand die de software toevallig kende, met wat geluk sommige bewust uitgewiste gegevens opnieuw in beeld kon brengen.
Na een reeks commando's ingetoetst te hebben kreeg hij de verborgen lijst van geannuleerde bestanden te pakken en hij liet die over het beeldscherm bewegen.
Een kwartier later had hij beet.
Een gewiste netwerkboodschap tussen Geilbein en Blümenthal onder de benaming Ariba. Met enige moeite slaagde hij erin de gedumpte gegevens te herstellen.
Hij las:
File : Ariba
Inzake: Société Anonyme Swissinvest
1 – Vanmorgen heeft de genaamde Pietro Aribaldi bij notaris Pugliesi volgende aandelen gedeponeerd:
No 333 2000 N V Brussels Sky Line No 334 1000 N V Cinébrux No 335 5000 N V Euroconserve No 111 1000 N V Immzür No 701 1000 N V MFC No 333-1 2000 N V Armeboa
De aandelen vertegenwoordigen telkens vijftig procent van het kapitaal van de vennootschappen. Ze dienen ingebracht te worden in de nieuw op te richten holding Swissinvest. De andere helft van de aandelen werd verdeeld over holdings op Malta en de Bahama's.
2 – Het protocol van de oprichtingsakte van Swissinvest zal volgende week persoonlijk door X bij notaris Pugliesi afgehaald worden. Daarbij zal hij gebruik maken van zijn geheime codenummer om zich te identificeren. De notaris krijgt de nodige schriftelijke instructies.
Jonathan staarde peinzend voor zich uit.
Zoals hij min of meer had verwacht, was het protocol dus een soort van eigendomstitel. Het was immers het zorgenkind van de zwartgeldbezitters, of hun erfgerechtigden, zo nodig hun aanspraak op het verborgen fortuin te kunnen bewijzen, nadat ze eerst hemel en aarde hadden bewogen om elk verband ermee te maskeren. Was niet een deel van de rijkdom van de Zwitserse banken precies te danken aan de talrijke naamloze, genummerde rekeningen die niet meer geclaimd konden worden?
Om dat te voorkomen diende het protocol.
Met het risico van onprettige gevolgen als het in verkeerde handen terechtkwam.
Hij zocht voort en vond nog een memo.
File : Ariba
Inzake: Société Anonyme Swissinvest
1 – Sinds notaris Pugliesi de onvergeeflijke fout heeft begaan het protocol aan Aribaldi mee te geven, is het leven op een vulkaan. Laatstgenoemde weigert vooralsnog de akte aan X te overhandigen. De gevolgen zijn niet te overzien.
2 – Ook bij wapenhandelaar Armeboa is de duivel los. Vermits jij zijn Zwitserse belangen behartigt, vraag ik je hem te kalmeren vooraleer hij zijn hele arsenaal tegen Pugliesi inzet.
De memo's verklaarden een heleboel. Aribaldi had, nadat hij het met Niks aan de stok had gekregen over zijn drankzucht, het protocol tegen de miljardair willen uitspelen.
Daarbij had hij de macht van de peetvader schandelijk onderschat.
Een misrekening die Marie-Pierre hem had nagedaan.
Jonathan vroeg zich af of hij niet bezig was dezelfde fout te begaan.
Nog altijd nadenkend, zocht hij een blanco 3,5 inch diskette en reproduceerde alle data met betrekking tot Immzür, met inbegrip van de incriminerende memo's van Geilbein.
Hij was nog bezig met kopiëren toen een geluid van stemmen in de monitor zijn aandacht trok. Op het kleine zwart-witscherm zag hij twee vrouwen met hoofddoeken, gewapend met emmer, borstel en stofzuiger bij de voordeur staan. De vrouwen praatten naar de klanken te oordelen Turks en hij zat zich nog af te vragen hoe hij zijn aanwezigheid moest verklaren, toen ze binnenkwamen en begonnen met stof afnemen en papiermanden ledigen, zonder hem een blik waardig te keuren.
Hij sloot af en stak de diskettes en de printout in de binnenzak van zijn jas. De twee vrouwen waren nu bezig met stofzuigen en toen hij hen passeerde, keken ze dwars door hem heen.
Hij wandelde via de voordeur naar buiten, met de bedenking dat voor Turkse schoonmaaksters vermoedelijk alle belastingconsulenten op elkaar lijken.