DOSSIER: Rode Woensdag

TAPE NUMBER: AP 85-028

ONDERWERP: Dodende ijsjes

BETROKKENE: Samantha Easters

Almachtige God, dacht Samantha Easters, het is met me gedaan.

Door de schok waarmee de melkwagen de trottoirband raakte, miste ze het hoofd van Kolahendl en de melkfles sloeg te pletter op de rugleuning van zijn stoel. De kogel die Kolahendl à bout portant op haar afvuurde, kwam in het dak terecht. Als een blad in een storm werd ze dwars door de uiteenspattende voorruit geprojecteerd en schoof over de gekreukelde motorkap tot tegen de lantaarnpaal.

Hé,dacht ze, het doet niet eens pijn.

Toen verloor ze het bewustzijn.

Op de anders zo drukke Antwerpse Steenweg was bijna geen verkeer. De chauffeurs van de passerende voertuigen minderden even vaart en reden dan aarzelend verder.

Samantha Easters kwam enkele ogenblikken later al bij en opende haar ogen. Boven zich zag ze een schuinhangende lantaarnpaal en het netwerk van de stroomdraden van de tram dat de heldere hemel in vakjes verdeelde. Ze probeerde zich met haar ellebogen rechtop te drukken, maar zodra ze haar hoofd bewoog, begon het netwerk boven haar rond te tollen en uit de blauwe hemel schoten vurige tongen. Voorzichtig liet ze haar hoofd neerzakken op de motorkap. Ze hoorde hoe Kolahendl binnensmonds grommend uit de cabine klauterde. Toen zag ze hem binnen haar gezichtsveld verschijnen. Er was iets met zijn hoofd, want dat veranderde voortdurend van vorm.

Naast het wrak van de melkauto stopte een dienstauto van de wegenwacht. De chauffeur opende het portier en kwam naast Kolahendl staan. Hij droeg een stofjas, met op de borstzak de naam van een grote garage.

‘Een hele klap’, zei hij, terwijl hij met beroepsinteresse het vernielde voertuig bestudeerde. ‘Dat is niet meer te repareren.’

Hij zag hoe Samantha sullig naar hem lag te kijken. ‘Heb je al een ambulance opgeroepen?’ vroeg hij.

Kolahendl stak een arm onder Samantha's oksels en richtte haar op. Zachtjes kreunend bleef ze tegen hem aangeleund staan.

‘Ik betaal je tweehonderd dollar als je me met mijn vrouw nu direct naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis brengt’, zei hij.

De monteur had even tijd nodig om de dollars in franken te verwerken. ‘Moeten we niet eerst de politie oproepen?’ vroeg hij.

‘Geen tijd voor. De gezondheid van mijn vrouw is het enige wat telt.’

‘Wat je wilt.’

Samen hesen ze Samantha op de passagiersstoel. Kolahendl nam achter haar plaats en ondersteunde haar om te voorkomen dat ze tegen de chauffeur zou aanleunen. Die startte de auto en reed voorzichtig weg.

‘Ik breng jullie naar het Brugmann-Ziekenhuis’, zei hij al rijdend. ‘Dat is in de…’ Zijn adem stokte. Met uitpuilende ogen keek hij in de achteruitkijkspiegel naar Kolahendl.

‘Ik ben van gedachte veranderd’, verklaarde die en drukte de loop van zijn Duitse Luger in de nek van de monteur. ‘We rijden naar Belgrado in de Zilverstraat. En liefst zo snel mogelijk.’

Nadat ze de auto in de buurt van het eethuis hadden geparkeerd, bond hij de chauffeur met koperdraad vast aan een bankschroef in de als werkplaats ingerichte laadruimte.

‘Als je je koest houdt, breng je het er misschien levend van af’, zei Kolahendl, terwijl hij hardhandig een strip kleefband over de lippen van de ongelukkige plakte.

Voor Samantha was het alsof de hele rit had plaatsgevonden in een mysterieuze droomtoestand van gewijzigd bewustzijn. Hoewel ze volkomen wakker was, kon ze haar lichaam niet commanderen. Er was ook iets met haar waarnemingen. De beelden veranderden voortdurend van kleur en vorm, en de geluiden en stemmen klonken ondraaglijk hard. Zonder tegenstand te bieden liet ze zich uit de auto halen en met slepende voeten over de straat meezeulen, terwijl ze steunde op de arm van Kolahendl. Toen ze door de zaal van het restaurant liepen, rook ze de knoflook en ze werd er misselijk van. Struikelend werd ze de trap opgesleept en toen ze bijna boven was, viel ze met haar kin tegen de trapleuning. Ze proefde bloed en braakte over haar jurk en over de schoenen van de man naast haar. Vloekend duwde Kolahendl haar een kamer binnen en smeet haar op een bed. Totaal uitgeput zonk ze weg in een lethargische toestand.

Ze werd wakker doordat iemand met een vochtige doek over haar gezicht wreef. Ze probeerde haar ogen te focussen op een gedaante die zich over haar heen boog en ze zag de vage contouren van een jonge vrouw met lang, ravenzwart haar en donkere ogen. Ze veronderstelde dat dat Fatima moest zijn.

De vrouw probeerde wat thee in haar mond te gieten. Ze verslikte zich en spuwde hoestend de drank in het gezicht boven haar.

‘Rustig maar’, zei Fatima en veegde onbewogen het spuug met een doek weg. ‘Probeer wat te slapen.’

Ze voelde zich opnieuw wegzakken in een poel van koortsige opwinding. Het was niet eens onaangenaam. Ze liep door een groot gebouw en kwam overal mensen tegen met veelkleurige sjaals en sportpetjes. Ze vertelde hen dat ze Wellhuner uit de weg moesten gaan, want dat die met de vijand heulde. Iedereen lachte haar vriendelijk toe en zwaaide met een ratel of blies op een toeter.

De prikkeling van tabaksrook deed haar uit de toestand van vertraagde stofwisseling terugkeren. Nog kon ze zich niet bewegen. Ze bleef liggen zonder haar ogen te openen en luisterde naar flarden van een verhitte discussie tussen verschillende personen in hetzelfde vertrek. Het duurde even voor ze genoeg bij zinnen was om het onderwerp van het geredetwist te vatten.

‘Geen supportersrel, zeg ik je.’ Dat was de stem van Kolahendl. ‘Terreuractie is een beter woord. De grootste aller tijden.’

Iemand met het Cockney-accent van de Londense achterbuurten lachte honend: ‘Door een overmaatse voetzoeker in de eretribune te gooien zeker? Stel je er maar niet te veel van voor. De knal gaat verloren in het lawaai dat de animals zelf produceren.’

Kolahendl werd nijdig. ‘Waarom denk je dan dat we ons al die moeite getroosten? Om een paar herrieschoppers te plezieren?’

‘Dat weet ik niet. Maar het wordt wel hoog tijd dat je ons je echte plan blootlegt.’

‘Misschien wel.’

Samantha gluurde onder haar wimpers door. Kolahendl en een viertal mannen zaten rond een tafel. Twee mannen in een afgedragen pak met een sjaaltje rond de hals die eruitzagen als Britse hooligans en twee sigarenrokende donkerharige mannen met een Siciliaans uiterlijk. Fatima stond naast het rustbed waarop ze lag en volgde het gesprek zonder eraan deel te nemen. De kamer zag blauw van de rook. Kolahendl verwijderde zich even en kwam terug met twee linnen draagtassen die hij op de tafel zette.

‘Bekijk dit maar eens goed’, zei hij.

De anderen keken hem vragend aan.

‘Het zijn gascilinders’, verklaarde Kolahendl. ‘Ze passen perfect in de thermobakken waarmee Mario en Antonio morgen ijsjes ronddragen op de tribune.’

‘Wie? Wij?’ vroegen de twee sigarenrokers tegelijk, ongetwijfeld waren het Mario en Antonio.

Fatima liet een verstikt geluid horen. ‘Waarvoor gas?’ vroeg ze.

De anderen sloegen op haar geen acht. De kleinste van de twee Britten stootte zijn landgenoot aan. ‘Wat zegt hij? IJsjes?’

‘Hoezo gascilinders?’ vroegen Mario en Antonio gelijktijdig. ‘Wat moeten we daarmee?’

‘Heel eenvoudig. Zodra jullie een deel van de ijsjes verkocht hebben, laten jullie de bakken geopend achter en maken je uit de voeten. De temperatuur in de gascilinders stijgt en door overdruk ploffen ze uit elkaar. De wind zorgt voor de rest.’

Er heerste een ongelovige stilte in de kamer.

‘Wat voor gas is er in die cilinders?’ vroeg een van de Britten.

‘Een soort methylverbinding’, antwoordde Kolahendl onverschillig. ‘Het veroorzaakt ontstoken ogen, braken en erge ademhalingsmoeilijkheden. Je laat het boven in de tribune ontsnappen en het zakt vanzelf naar beneden, zodat iedereen zijn deel krijgt.’

‘Is er dan geen gevaar dat het overwaait naar de tribunes waar wij staan?’ vroeg de andere Brit.

‘Nee. Daarvoor is de hoeveelheid te klein. Trouwens, de wind gaat de andere kant uit. Het is jullie taak in het Y-blok genoeg herrie te schoppen, zodat niemand op het idee komt om ijscoventers aan een onderzoek te onderwerpen.’

‘Weet je zeker dat we niet zelf door het gas bevangen zullen worden?’ De stem van Antonio verhulde zijn wantrouwen niet.

‘Nee. Jullie hebben de tribune al lang verlaten voor het gas zich heeft kunnen verspreiden’, antwoordde Kolahendl ijzig.

Mario was daar niet zo gerust op. ‘Hoe weten we dat zeker?’ Kolahendl ergerde zich mateloos. ‘Wat zijn jullie eigenlijk? Helden op sokken of strijders van de Rode Brigade?’

‘Jij hebt gemakkelijk spreken. Het zijn wij die ons hachje wagen.’

‘O, is het daar dat het schoentje wringt? Wel, om je gerust te stellen, zal ik persoonlijk op de centrale tribune aanwezig zijn. Zodra jullie de gifgasbom geplaatst hebben, verlaten we samen het stadion.’

De monsterachtigheid van het complot deed Samantha naar adem snakken. Kolahendl hoorde haar en kwam bij het bed. Hij rukte haar hoofd bij het haar omhoog.

‘Ben je wakker, liefje?’ vroeg hij.

De gruwel van wat ze had gehoord, deed Samantha opnieuw in een trance wegzinken. Kolahendl zag hoe haar ogen naar binnen draaiden en liet het hoofd ruw op het hoofdkussen neervallen. Hij keerde zich om.

‘We kiezen de ruimte’, zei hij. ‘Die auto van de wegenwacht komt goed van pas. Daarin brengen we de nacht door. We parkeren in de buurt van het Heizelstadion. Zo vermijden we op de koop toe onverwachte wegcontroles.’

‘Waarom is het nodig hier weg te gaan?’ vroeg Mario. ‘Zelfs als Ramadam in de handen van APESA is, dan zal hij wel de laatste zijn om hen inlichtingen te geven. Hij haat hen als de pest. Bovendien kent hij dit adres niet eens.’

‘We nemen geen risico. Als het erop aankomt, vertrouw ik niemand’, antwoordde de Tsjech. Hij wendde zich tot Fatima: ‘Kleed die vrouw aan en breng haar naar de bestelauto. We vertrekken zo dadelijk.’

‘Dat kan niet’, zei Fatima. ‘Ze heeft een erge vorm van commotio cerebri. Om niet te spreken van de fracturen.’

‘Doe niet zo geleerd. Je weet net zo min wat die woorden betekenen als ik.’

‘Hersenschudding en breuken. Je vergeet dat ik twee jaar medicijnen heb gestudeerd. Je kunt met die vrouw niet gaan rondzeulen. Het zou haar dood betekenen. Waarom heb je haar eigenlijk meegebracht?’

‘Het leek me een goed idee. Wisselgeld. Als het nodig is kunnen we haar gebruiken om de overheid het vuur aan de schenen te leggen.’

‘Nou, aan een dode gijzelaarster heb je niets. Ze heeft verzorging nodig.’

Hij dacht erover na. ‘Misschien heb je voor een keer wel gelijk. Goed. Jij blijft bij haar en zorgt dat ze in leven blijft.’

Hij keek naar de anderen. ‘Schitterend. Twee Britten en twee Italianen. Het zullen uiteindelijk leden van de Europese Gemeenschap zijn die elkaar de das omdoen.’

Het overviel de mensen zonder enige waarschuwing. Ze waren uren voor het begin van de wedstrijd gekomen. Die met de rood-witte sjerpen zongen Engelse liedjes en de zwart-witte sjerpen luisterden en applaudisseerden. Daarna zongen de zwart-witten in het Italiaans en de anderen juichten hen toe. Als een stille sluipmoordenaar kroop het giftige gas vanuit de eretribune over de vloer naar de lagergelegen zitplaatsen. De gele wolk bedekte eerst de voeten en kroop hoger naar de knieën, tot op de hele tribune nog slechts halve mensen leken te zitten. Toen joeg een levendige windvlaag door de wolk en enkele speelse tongen likten aan de hoofden. Huilend sprongen de mensen overeind en joegen daardoor het gifgas kolkend over de hoofden van de anderen. Iedereen sloeg krijsend op de vlucht, verblind en snakkend naar adem. Als een onstuitbare vloedgolf stortten de mensen zich naar beneden, waar de gaswolk het dichtst was. Samantha probeerde hen tegen te houden. Ze zwaaide met haar armen en schreeuwde dat ze naar boven moesten gaan, omdat het daar veilig was. Maar niemand luisterde.

De sussende geluidjes van Fatima wekten Samantha uit haar koortsdroom. Haar keel deed pijn en haar lippen waren droog en gebarsten. Haar ogen prikten van de tabaksrook die nog in slierten in de kamer hing. Iedereen was weg, behalve Fatima die naast het bed zat en haar onderzoekend aankeek.

‘Houd je ogen gesloten’, zei ze. ‘Het licht is niet goed voor je.’

‘Rook…’ stamelde Samantha. ‘Gas… morgen…’

‘Kalm maar’, zei Fatima. ‘Ik begrijp je. Je hebt last van de rook. Maar ik kan het raam niet opendoen. Het lawaai en het licht zijn niet goed voor je.’

‘Nee. Niet rook…’ Samantha probeerde overeind te komen, maar de kamer begon om haar heen te draaien.

‘Ik zal je naar de kamer hiernaast brengen’, zei Fatima. ‘Het is daar rustiger en er is geen rook.’

Ze hielp haar overeind en bracht haar naar een kleine kamer en legde haar op een bankstel. Ze zette het raam op een kier en gaf haar wat te drinken. Samantha mompelde een paar onverstaanbare woorden en zonk opnieuw weg in de brandende kuil van haar ziel, waar nietsvermoedende zingende mensen door helse krachten werden vernietigd zonder dat ze in staat was hen te helpen.

Hoewel de koortsdroom haar niet helemaal losliet, wist ze dat Jim in het gebouw was. Ze luisterde naar zijn stem en naar de schoten en de opwinding, en ze begreep niet waarom hij haar niet kwam redden. Ze wilde roepen, maar Fatima legde een had over haar mond en nam die pas weg toen het weer stil werd in het gebouw. Ze jammerde zachtjes. Haar bloed klopte onstuimig in haar aderen en ze had het gevoel dat bij iedere hartslag haar hoofd opzij schokte. In de eenzaamheid van de daaropvolgende uren werd de nabijheid van de dood een ontzagwekkende realiteit.

Toen Daniëls voor de tweede keer de trappen op kwam stormen, wist ze dat hij voor haar kwam. Ze zag zijn silhouet in de deuropening verschijnen en wilde haar dankbaarheid en haar liefde voor hem in één woord samenvatten, dat als een onverstaanbaar, raspend geluid uit haar keel kwam. Maar hij begreep haar en knielde naast haar neer en kuste de tranen uit haar ogen.

Nog voor de ambulance arriveerde, zag ze kans hem met stukken en beetjes over het gifgas te vertellen. Hij reed voor de tweede keer die dag met de ambulance mee naar het ziekenhuis en bleef bij haar tot ze in een diepe, door medicijnen veroorzaakte, droomloze slaap wegzonk.