DOSSIER: Rode Woensdag
TAPE NUMBER: AP 85-022
ONDERWERP: Geen echte zoals zij
VERSLAGGEVER: COCA
BETROKKENE: André Ramadam
Na het telefoongesprek met Kolahendl keerden ze niet onmiddellijk naar het hotel terug. Met Fatima aan het stuur reden ze naar het Internationale Pershuis op de Karel de Grotelaan. Ramadam wees haar de weg met behulp van het stratenplan. Voor de rest werd er weinig gesproken. Fatima's laatste woorden dat ze allebei vanbinnen sinds lang dood waren bleven tussen hen hangen. Kolahendl had zich geen beter zelfmoordcommando kunnen wensen.
Ze vonden een vrije plaats op de parkeerstrook, voor het hotel Charlemagne, in de buurt van het stervormige Berlaymontgebouw van de Europese Commissie, waarvan toen nog niet bekend was dat het vergeven was van asbest en dat de restauratie ervan een van de grootste fraudeschandalen uit de Belgische politiek zou worden. Intussen stond het ‘monument’ er als toonbeeld van futuristische architectuur dat in zijn grote glasoppervlakten de omliggende boulevards en het persgebouw weerspiegelde. Al de nationale en internationale persdiensten en de Persbond waren daar onder een dak samengebracht.
In de marmeren ontvangsthal verwees een receptioniste hen naar een mededelingenbord. Daar hing een bulletin ter attentie van de sportjournalisten:
‘HEIZEL 29 MEI; de buitenlandse journalisten en persfotografen dienen de speciale toegangskaart voor de finale af te halen vóór 28 mei a.s. op het secretariaat van de Persbond tussen 14 uur en 18 uur. 3de verdieping – deur 307.’
‘Hoe laat is het?’ vroeg Fatima.
‘Bijna één uur’, antwoordde Ramadam. ‘We komen straks terug.’
Ze wandelden een eind en dronken ergens een koffie. ‘Geloof jij echt dat de bom alleen de ministers zal doden?’ vroeg Fatima onverwacht.
Ramadam haalde de schouders op: ‘Ik weet het niet. Ministers zijn bloedzuigers. Ze komen niet om te zien maar om gezien te worden. Dus willen ze goed in de kijker zitten. Zonder al te veel entourage.’
Hij keek haar onderzoekend aan: ‘Je weet dat ik geen slachtoffers onder de toeschouwers wil. Ben je het daar mee eens?’
‘Er zullen altijd onschuldigen sterven, André. Toen Kolahendl me in Syrië kwam rekruteren, sprak hij van duizenden slachtoffers.’
‘Geen gewone burgers. We gaan voor de kopstukken. Ben je het daarmee eens?’
Ze knikte. ‘Akkoord.’
Hij keek op zijn polshorloge. ‘Kom, we moeten opstappen.’
Voor ze opnieuw het persgebouw wilden binnengaan, legde Ramadam zijn hand op Fatima's arm: ‘Haal de auto en wacht voor het gebouw op mij. Je weet maar nooit.’
Hij wachtte tot ze de auto met draaiende motor bij de stoeprand had laten stoppen. Toen beende hij de ontvangsthal binnen. Links van de hal was een korte gang met vier liften. Hij drukte op de knop en de glanzende, metalen liftdeur opende met een muzikale ding-dong. Er stonden reeds drie mannen in de lift, die hem onverschillig aankeken.
Hij ging omhoog naar de derde etage en liep kamer 307 binnen. Voor een van de bureaus stonden de journalisten – in hun typische kleding van jeans en windjak – hun beurt af te wachten. Hij voegde zich erbij en bestudeerde de beweging rond het Heizelbureau. Iedere reporter kreeg, op vertoon van zijn internationale perskaart en accrediteringsbrief, een speciale toegangskaart waarop een pasfoto werd aangebracht. De fotografen kregen bovendien een gekleurde slip-over met op borst- en rugzijde een groot nummer.
Hij zag dat de vrouw die de toegangskaarten uitdeelde, de perskaart vergeleek met een vergeeld portretje dat naast de kaartenbak lag. Onopvallend keek hij om zich heen. Bij de deur hielden twee vierkante kerels met nauwzittend colbertjasje zich klaar om op een teken van de vrouw in te grijpen. Hij wachtte even en liep toen lachend en gesticulerend mee met twee reporters die de kamer verlieten.
In de deuropening bleven ze staan: ‘Kennen we jou?’ vroeg een van hen wantrouwig.
Hij gaf hem een vriendschappelijke por: ‘Natuurlijk. Weet je nog? Mexico. Olympische Spelen.’ Met een knipoogje liep hij ongehinderd naar buiten.
Het leek eeuwen te duren, voordat de liftdeur openschoof. De glanzende, metalen kooi gaf hem opeens een claustrofobische angst. Buiten kruiste hij met grote stappen de brede stoep en liet zich naast Fatima neerzakken.
‘Rijden!’
Ze vroeg niet waarheen. Snel en beheerst liet ze de koppelingspedaal los.
‘Moeilijkheden?’
Hij beet zich op de lippen. ‘Ik werd opgewacht. De vrouw die de kaarten afleverde, had mijn foto naast zich liggen.’
‘Hoe kan dat? Dan moet er een lek zijn. Je jeugdvriend?’
‘Didé? Mij verraden? Uitgesloten.’
‘Wat doen we nu?’
‘Even nadenken. Stop daar even, wil je.’
Ze parkeerde de auto langs de stoeprand. Hij leunde achterover en sloot de ogen. Enkele ogenblikken later keek hij haar aan.
‘Ik ga onze kaarten niet ophalen. Het betekent dat jij als fotograaf niet binnen de omheining kunt komen. Morgen horen we van Kolahendl hoe dat de plannen zal beïnvloeden.’
‘Nu je zijn naam noemt: kunnen we hem niet opbellen? Waarschijnlijk is hij nog in Londen.’
‘Goed idee.’
Ze verlieten de auto en gingen te voet naar het hoofdkantoor van de post. Vrij vlug was Ramadam in verbinding met de receptie van het Regency Hotel.
‘De heer Kolahendl heeft uitgeboekt, sir’, vertelde de vrouwelijke balieklerk hem. ‘Bent u soms mister André?’
‘Ja.’
‘Dan heb ik een boodschap voor u, sir. Een ogenblikje.’ Hij hoorde geritsel van papier, dan opnieuw haar stem: ‘Concurrentie op de hoogte van je verkoopprijs. Liefst je niet naar je locatie begeven vannacht. Afspraak voor 27 mei blijft gehandhaafd.’
Ramadam bedankte en verbrak de verbinding.
‘Er is een kink in de kabel’, zei hij. ‘Volgens Kolahendl is ons hotel niet veilig.’
‘Halen we onze koffers op?’
‘Nee. We laten de bagage achter. De kamers zijn betaald tot de dertigste. Als de politie ons nog niet heeft gelokaliseerd, zal dat de minste argwaan verwekken.’
‘Waar brengen we de nacht door?’
Hij raadpleegde de wegenkaart. ‘Antwerpen’, zei hij. ‘Minder dan een uur rijden. Het is een havenstad met grote hotels. Maar eerst moeten we een koffer met wat spullen kopen.’
Ze boekten een kamer in het Crest Hotel. Het lag bij een uitrit van de autosnelweg aan de zuidkant van de stad. Na het avondmaal gingen ze naar boven. Terwijl Fatima in de badkamer was, keek Ramadam naar de nieuwsberichten op de tv. Men toonde een reportage over de supportersclans en het Engelse hooliganisme. Over een mogelijke aanslag werd met geen woord gerept.
Hij kleedde zich uit en ging in een van de bedden liggen. Toen Fatima uit de badkamer kwam, lag hij met zijn rug naar haar toe en hield zich slapende. Zwijgend ging ze in het andere bed liggen en deed het licht uit.
In de loop van de nacht werd hij wakker, doordat Fatima zich tegen hem aanvlijde. Hij had geen zin om te vrijen. Hun lotsgebondenheid had zijn apathie tegenover vrouwen niet veranderd. Haar hand gleed tastend over zijn buik en hij voelde onwillekeurig het vuur in zich oplaaien.
Ze beet liefkozend in zijn schouder. ‘Keer je om’, fluisterde ze. ‘Laten we afscheid nemen.’
Daarna lag ze in de holte van zijn arm.
‘Zou ons leven anders zijn als we elkaar vroeger hadden gekend?’ vroeg ze.
‘Nee’, zei hij en dacht aan Roland.
‘Ik geloof je niet. Jij bent geen echte zoals zij.’
‘Toch wel, Fatima. Door met jou te vrijen, weet ik dat nu vrijwel zeker.’
Ze schudde haar hoofd: ‘Ik begrijp het niet.’
‘Weet je,’ zei hij peinzend, ‘een homo heeft iets van een ondergrondse strijder. Hij leeft uit eigen wil in een getto. Dat getto kan hij alleen vermomd als hetero verlaten. Zo niet, moet hij zwaar boeten.’
‘Heb jij dat ondervonden? Ben je daarom een guerrillero?’
‘Misschien. Kolahendl denkt dat hij mij gebruikt, maar het is omgekeerd. Ik ben het die van zijn organisatie gebruikmaakt. Ik ben een eenzame wolf.’
‘Was Roland je minnaar?’ vroeg ze nieuwsgierig.
Hij verkilde: ‘Misschien zal ik je ooit over hem vertellen, maar ik vrees dat er geen tijd meer voor is.’
Steunend op een elleboog keerde ze zich naar hem toe.
‘Geen tijd? Je bedoelt dat we het niet zullen overleven. Ben je helemaal niet bang om te sterven?’
Hij vouwde zijn handen onder zijn hoofd: ‘Ik heb Atropos al ontmoet’, antwoordde hij.
‘Wat bedoel je daarmee? Wie is Atropos?’
‘Een Griek in de gevangenis van Alexandrië vertelde me eens het verhaal van de Moerae, de schikgodinnen. Ze zijn met drie en beslissen over ons lot. De spinster is Clotho, die vanaf onze geboorte onze levensdraad spint. Tijdens ons leven wordt de draad in stand gehouden door Lachesis. En Atropos is degene die de draad doorknipt als de tijd om te sterven gekomen is. Omdat bij voorbaat bepaald is wanneer dat zal gebeuren, noemt men die “de onafwendbare”.’
Er verscheen een merkwaardige glimlach op haar lippen.
‘Het is een mooi verhaal’, zei ze. In haar ogen was geen vrees. ‘Alleen is bij ons de volgorde verkeerd. We hebben allebei Atropos ontmoet vóór Lachesis.’
In de loop van de ochtend verlieten ze het Crest Hotel. De R5 lieten ze achter op de parkeerplaats en ze namen een taxi naar het Centraal Station. Daar namen ze de trein, zodat ze een uur later in Brussel arriveerden. Op het stratenplan zocht Ramadam de naam van een kerk in de omgeving van de Prieelstraat.
‘Breng ons naar de Sint-Joostkerk’, zei hij tegen de taxibestuurder. Zwijgend keken ze door de zijramen naar de drukte van het middaguur.
Voor de kerk stond een lijkauto. Ramadam betaalde de chauffeur. Fatima en hij stapten samen met afgemeten passen de kerk binnen alsof ze de begrafenisplechtigheid wilden bijwonen. Na tien minuten verlieten ze de kerk door een zijuitgang.
De Prieelstraat was eens een chique buurt geweest. De vroegere herenwoningen stonden er nu bouwvallig bij. De hoge huizen hadden allemaal een kelderverdieping en een bel-etage. Op de dubbele buitendeur van het nummer 25 was de sierlijke koperen deurklopper het enige dat de tand des tijds had doorstaan.
Fatima drukte op de knop van een deurbel die half uit het deurkozijn hing. Het beverige gerinkel was amper hoorbaar. Er gebeurde niets. Na een poos drukte ze opnieuw op de bel, ditmaal langer. Twijfelend keken ze elkaar aan. Wat doen we, wilde Fatima vragen, toen onverwacht een raampje in de deur werd geopend. Door het kleine rechthoekje keek een donker oog hen weinig uitnodigend aan.
‘Et bien?’
‘We hebben een afspraak met K.’, zei Ramadam.
‘Naam?’
‘André.’
Het raampje sloeg dicht en ze hoorden gemorrel aan een deurketting. De deur werd opengedaan zonder dat de man zich vertoonde. Zodra ze binnenstapten, sloot hij de deur en deed de ketting erop.
‘Ik ben Mario’, zei hij. Hij was een donkerharige middelgrote jonge man, van wie echter een indruk van kracht uitging. Hij was in hemdsmouwen en in zijn mondhoek zat een natte sigaarstomp.
Ze volgden hem, eerst enkele witmarmeren treden op en daarna een brede eiken trap naar de eerste etage. Ze kwamen in een grote kamer die via een balkondeur uitzag op een verrassend grote tuin. In de hoek van de kamer stond een kleuren-tv, die luidruchtig nieuwsberichten uitzond. Door het lawaai trilde nu en dan het glas van de balkondeuren.
‘Kijk eens aan,’ zei Kolahendl vanuit een doorgezakte fauteuil tegenover het tv-toestel, ‘het gezin is compleet.’
‘Jullie lijken wel doof’, zei Fatima.
Kolahendl gaf een teken aan Mario, die het geluid van de tv enkele tientallen decibels verlaagde. Uit een belendende kamer kwam een jongeman, die op de natte sigaarstomp na een duplicaat was van de andere. Hij zette een karton met zes flesjes bier op de salontafel.
‘Al de glazen zijn vuil’, zei hij. ‘Drink maar uit de fles.’ Zoals Mario sprak hij Frans met een zwaar Italiaans accent.
‘Dit is Antonio’, zei Kolahendl. ‘En het is Mario die jullie heeft binnengelaten.’ Hij knipte zijn aansteker open en stak een sigaret op. ‘Heb je mijn boodschap ontvangen?’
‘Ik heb gistermiddag naar het Regency Hotel gebeld. Je was net vertrokken. Wat is er gebeurd?’
Kolahendl klemde zijn lippen op elkaar en keek hem hard en boos aan.
‘Ik ben daar ijlings vertrokken nadat ik van mijn relatie in Luxemburg bericht kreeg dat iemand zijn mond voorbij heeft gepraat.’
‘Zo. Wie dan?’
‘Jouw mooie flikkervriend uit Marseille!’
‘Didé? Onmogelijk.’
‘Misschien heb je je magische “touch” verloren. Een majoor van de veiligheidsdienst is van Luxemburg naar Marseille gevlogen om hem te ondervragen.’ Hij drukte woedend zijn sigaret uit. ‘Didé heeft opgebiecht dat hij je twee blanco perskaarten en de bijbehorende accreditieven heeft gegeven. Erger nog, hij heeft verklaard dat je ze nodig hebt om toegang tot de voetbalfinale te krijgen.’
‘Dat heb ik Didé nooit verteld’, loog Ramadam.
‘Misschien terwijl je met hem in het warme nest lag. Sommige flikkers verliezen hun zinnen als ze geil worden.’
‘Let op je woorden…’ Ramadam wou meer zeggen maar hield zich in toen hij zag hoe de Italianen onopvallend achter de Tsjech gingen staan.
Die keek hem spottend aan: ‘Nu goed. Homo's zijn nu eenmaal overgevoelig als je over hun seksspelletjes praat.’
Hij richtte zich tot Fatima: ‘Zoals ik je dicht bij Ramadam zie staan, zou je zeggen dat jullie ten slotte goeie maatjes zijn geworden. Al zal het daar 's nachts dan wel bij gebleven zijn, vermoed ik.’
Moeizaam duwde hij zich uit de doorgezakte fauteuil omhoog.
‘Haal de rommel van de tafel’, zei hij gebiedend tegen Antonio.
Kolahendl verliet het vertrek en kwam even later de kamer weer binnen met een kartonnen map en een opgerolde plattegrond onder de arm.
‘Onze Luxemburgse medewerker heeft me fotokopieën bezorgd van de plannen voor beveiliging en ordehandhaving op de Heizel.’
Hij ontrolde de plattegrond en zette asbakken op de hoeken om te beletten dat het papier zou omkrullen.
‘Dit is het Heizelstadion met de toegangswegen. Aan iedere lange zijde van het speelveld hebben we een overdekte tribune met genummerde zitplaatsen.’
Hij draaide de kaart, zodat tribune 1 naar hen was toegekeerd.
‘Hier is de perstribune, het langwerpige gele vak, helemaal bovenaan.’ Hij wees op het blauwe vak daar net onder: ‘Dit is de centrale tribune. Uitsluitend voor vips. Het ligt pal tegenover de middenlijn van het speelveld. Daaronder is de eretribune, net boven het glazen schuilhokje van de reservebank.’
Zijn dikke vinger tikte op het kleine rode vakje: ‘Dat is ons doelwit.’
Rond de tafel geschaard, bestudeerden ze de plattegrond.
‘Daar kom je niet zo gemakkelijk bij’, zei Ramadam fronsend.
Kolahendl snoof afkeurend. ‘Oorspronkelijk was het aanvalsplan heel eenvoudig’, zei hij en legde zijn hand op de map met rapporten: ‘Onze Italiaanse vrienden maken deel uit van de onderhoudsploeg. Ze zouden de dag tevoren, na de veiligheidscontrole door de specialisten van APESA, een kleine springlading hechten onder de fauteuils van de ministers.’
Hij keek vals naar Ramadam en zei: ‘Door het verraad van Ramadams vriendje hebben we ons plan moeten wijzigen.’
Hij negeerde het snuivende protest van Ramadam: ‘Het nieuwe plan is dat ze na de aankomst van de ministers in de buurt van de eretribune een bom deponeren.’
‘Een tijdbom?’ vroeg Fatima.
‘Nee, afstandsbediening. Het ontstekingsmechanisme wordt door jou of Ramadam in werking gesteld. Op de perstribune kunnen jullie daarvoor het beste moment uitkiezen.’
‘En onszelf mee naar het hiernamaals blazen’, zei Ramadam.
‘Dat hoeft niet als jullie dekking zoeken.’
‘Een bom betekent scherven. Wat gebeurt er met de toeschouwers?’ vroeg Fatima, terwijl ze een snelle blik op Ramadam wierp.
‘Het grootste deel van de scherven vliegt over de hoofden van degenen die lager zitten. Op de hogere zitplaatsen zal het niet zo leuk zijn.’ Kolahendl grijnsde: ‘Waar gehakt wordt, vallen spaanders.’
Ramadam verborg zijn weerzin: ‘Hoe komen we op de perstribune zonder de speciale toegangskaarten?’
‘Hm.’ Kolahendl fronste de wenkbrauwen. ‘Jullie gaan niet binnen door de ingang voor de pers, maar door die van de vips. Als je eenmaal op de centrale tribune bent zwaai je wat met je perskaart en in een wip ben je via het verbindingstrapje op de perstribune. De reporters lopen daar voortdurend heen en weer en geen mens kan hen iedere keer hun kaart laten tonen.’
‘Wat als de politie over ons is ingelicht? Speciaal naar ons op de uitkijk staat?’
‘Dan zal ik dat weten. Trouwens, het gebrek aan communicatie tussen gemeentepolitie, rijkswacht en organisatoren is haast lachwekkend. De burgemeester eist de complete verantwoordelijkheid voor zich op, maar hij is er alleen mee begaan zichzelf in de kijker te plaatsen. Typisch voor westerse politici.’
‘Dat kan overmorgen anders zijn’, weerlegde Fatima.
‘Nee. Volgens het plan wordt er alleen controle uitgeoefend bij de toegangspoorten.’
‘Dus is er kans dat men het zendapparaat op me vindt?’
‘Zelfs dat niet. Alles is heel stuntelig georganiseerd. Alleen aan de toegangen tot de onoverdekte staanplaatsen wordt er gefouilleerd. Naar stokken en bierblikjes. Ook dat is zo slecht voorbereid dat het wel bij een poging zal blijven.’
‘Wat doen we als het niet lukt?’ vroeg Ramadam.
‘Dan gaan jullie met de kaartjes op de gereserveerde plaatsen van de centrale tribune zitten. Het is iets verder, zodat we niet zeker zijn van het zendbereik van de miniradio.’
‘In dat geval beperken we ons tot een rustige voetbalmiddag?’
‘Nee. Dan hebben we een alternatief.’
‘En dat is?’
De Tsjech drukte zijn sigaret uit in een van de asbakken en zette een bierflesje aan de mond. Klokkend dronk hij het leeg en veegde met de rug van zijn hand over zijn lippen. Hij boerde. Vervolgens keerde hij zich met een valse grijns naar Ramadam.
‘Dat vertel ik je pas op de dag van de finale.’
Ramadam bleef een tijdje broedend voor zich uitkijken.
‘Ik weet het niet’, zei hij weifelend. ‘Er zal paniek uitbreken. Die zal mogelijk meer kwaad doen dan de bom.’ Hij zag het ongeduld opvlammen in Kolahendls ogen. ‘We willen de ministers treffen. Niet de burgers.’
‘Tjonge, jonge. Wat ben jij opeens overgevoelig. Alsof het je eerste keer is.’
‘Ik hoop dat het nooit mijn eerste keer zal worden’, mompelde Ramadam.
‘Wat zeg je?’
‘Niets.’
Ik ben een vrijheidsstrijder, dacht hij, geen terrorist die sportliefhebbers massaal vermoordt. Hij dacht aan Roland en hoe die van bekerwedstrijden had genoten.
‘Wat ik niet begrijp,’ zei Fatima, ‘is hoe de Italianen beladen met hun bom zomaar in de buurt van de eretribune weten te komen.’
De Tsjech keek grinnikend naar Mario en Antonio: ‘Daarvoor maken we gebruik van een Italiaanse specialiteit.’
‘Wat wil je daarmee zeggen?’
‘Dat we aan alles een mouw hebben gepast’, grijnsde Kolahendl. ‘Zorgen jullie maar dat je op de perstribune komt met het zendapparaatje.’
Het gesprek werd onderbroken door een gedempt gerinkel van de deurbel. Mario verliet de kamer. Even later kwam hij terug en fluisterde Kolahendl iets in het oor.
‘Goed, breng hen naar boven’, zei hij. Hij wendde zich tot de anderen: ‘Bekijk de plattegrond en prent het in je hoofd. Overmorgen loop je meer risico te struikelen op de bouwvallige trappen van het stadion dan door de politie te worden gehinderd.’
Mario kwam binnen, gevolgd door twee mannen. Ze droegen allebei een onopvallend, afgedragen confectiekostuum en een overhemd met open kraag. Kolahendl stelde hen voor.
‘Dit is Georges Boxteeth.’ Hij wees op de grootste van de twee. ‘Georges is voorzitter van de National Pride, een racistische vereniging van herrieschoppers. De kleine is John Batman, zijn luitenant, de gemeenste vechtersbaas van Engeland.’ Hij glimlachte zuurzoet. ‘Voor de echtheid van hun namen sta ik niet in.’
Er werden geen handen geschud. De beide Engelsen bleven staan met de handen in hun zakken. Ze bekeken Ramadam en Fatima met onverholen minachting. De kleinere Batman schraapte zijn keel en maakte een beweging alsof hij Ramadam en Fatima op hun voeten wilde spugen: ‘Sinds wanneer werken we samen met zandschijters?’ vroeg hij giftig aan zijn metgezel.
Kolahendl kneep zijn ogen tot spleten: ‘Voor de prijs die we voor jullie medewerking betalen, zul je hun kleur voor lief moeten nemen.’
Georges Boxteeth legde kalmerend een hand op de schouder van zijn luitenant: ‘We hebben niets tegen halve of hele negers,’ zei hij sussend, ‘zolang ze maar buiten Engeland blijven.’
Voor Ramadam een giftig antwoord kon geven, vroeg Kolahendl: ‘Geen problemen met de flat? Ik neem aan dat jullie er gisteren in zijn getrokken?’
‘Ruik je dat niet? We stinken allebei naar het bedorven voedsel dat onder ons bereid wordt. Kon je niets beters vinden dan die armzalige kamers?’
‘We hebben voor kamers boven het Joegoslavische restaurant in de Zilverstraat gekozen omdat je er kunt in- en uitlopen zonder dat het opvalt.’
‘Weet je wat het is?’ zei Batman tegen Boxteeth. ‘Waar hij vandaan komt zijn ze niet beter gewend.’
Het gezicht van Kolahendl liep rood aan, maar hij bedwong zich. ‘Hou op met zeuren. Vertel ons liever hoe je op de Heizel de lont in het kruitvat wil werpen.’
Boxteeth schokschouderde en liep naar de tafel met de plattegrond. Hij wees op de onoverdekte staantribunes: ‘Deze kant bevat de blokken X, Y en Z. In de blokken X en Y verwacht men minstens elfduizend Liverpool-fans. Het blok Z is voor Belgische toeschouwers bestemd. Een zogenaamde neutrale zone.’ Hij keek hen een voor een aan:
‘In Italië hebben we valse kaarten van blok Z in omloop gebracht. De organisatoren weten het, maar doen of hun neus bloedt. Bijgevolg zullen in de neutrale zone bestemd voor de Belgen honderden fanatieke Italiaanse supporters staan, vlak naast de Britten. De grenslijn tussen de twee blokken wordt de oorlogszone.’ Hij grijnsde veelbetekenend terwijl hij met zijn vinger op de plaats wees: ‘Ik ben gisteren in het stadion wezen kijken. Langs het gangpad dat blok Z van de blokken Y en X scheidt heeft de stad Brussel een dubbele afsluiting geplaatst, een traliewerk van twee meter hoog, dat gedragen wordt door metalen palen. In Brussel noemt men zoiets een couloir. In de couloir dient de rijkswacht te patrouilleren.’
Met een balpen tekende hij een dubbele streep tussen de beide blokken. Halverwege zette hij een kruis: ‘De harde kern van de Britten noemt zich de Animals maar tot nu toe hebben ze nog geen al te grote baldadigheden uitgehaald. Ze hebben dus een duwtje nodig. Dat is wat we hen gaan bezorgen.’
Hij grijnsde opnieuw en vervolgde: ‘Hier verzamelen we de voorvechters van de Britse hooligans. Met wat duwwerk zullen die het hek in een paar minuten gesloopt hebben. Er is dan niets meer om de Britten en de macaronivreters uit elkaar te houden. Ik verzeker je dat het er zal stuiven.’ Hij smeet zijn balpen op de plattegrond. ‘De couloir zal maar door een beperkt aantal agenten worden bewaakt. Om mijn meute te beletten in actie te komen, zou daar ten minste honderd man van de oproerpolitie moeten staan.’
Kolahendl gniffelde: ‘Oké. We moeten nog een sein afspreken. Onze acties dienen gelijktijdig te beginnen.’
‘Hoeft niet’, zei de Brit. ‘Als de beesten eenmaal losgebroken zijn, hebben de agenten het zo druk dat jullie de ministers met de blote hand kunnen wurgen zonder dat het opvalt.’
Een lamp op de overloop bleef de hele nacht branden en wierp een zwak licht in de kamer. Mario en Antonio sliepen op veldbedden aan de andere kant. Ramadam en Fatima lagen onder het raam dat bij gebrek aan gordijnen met krantenpapier behangen was.
Ramadam luisterde naar het gesnurk van de Italianen en dacht aan Roland.
‘André? Ben je wakker?’ fluisterde Fatima opeens.
‘Ja.’
‘Weet je zeker dat je ermee wilt doorgaan?’
‘Wees stil. De Italianen kunnen je horen.’
‘Die verstaan geen Arabisch.’
‘Je weet nooit.’
‘Als jij er niet mee doorgaat, kap ik er ook mee.’
Ramadam gooide de deken van zich af en bleef bij het raam staan. ‘Zo eenvoudig is het niet, Fatima. We zijn paria's, allebei. We kunnen nergens…’ Hij zweeg en staarde verrast naar het krantenpapier op de ruit. Toen scheurde hij voorzichtig een blad los en vouwde het op.
‘Wat doe je?’ vroeg Fatima.
‘Ssst.’ Zijn gezicht vertoonde een pijnlijke grimas. Op zijn tenen liep hij het vertrek uit en ging in het zwakke lamplicht van de overloop het stuk krant staan lezen. Door de kier van de deur zag Fatima hoe hij het artikel telkens herlas, mompelend alsof hij moeite had de tekst te begrijpen. Ten slotte vouwde hij de krant samen en kwam met een strak gezicht naar haar toe. ‘Luister Fatima, ik moet ergens heen. Als ik niet terug ben voor de anderen wakker zijn, zeg hen dan dat ik niet kon slapen en een wandeling ben gaan maken. Laat hen vooral niet merken dat we vrienden zijn.’
Ze greep hem bij de hand: ‘Waar ga je heen, André. Kan ik je helpen? Kan ik meegaan?’
Hij trok zijn hand los: ‘Nee’, zei hij toonloos. ‘Het is een krantenartikel over Roland en over mij. Ik weet nu waar ik hem kan vinden.’
Haar ogen zochten zijn gezicht af ‘Wees voorzichtig, André. Het kan een valstrik zijn.’