DOSSIER: Rode Woensdag

TAPE NUMBER: AP 85-011

ONDERWERP: Dankzij veel kata's

VERSLAGGEVER: Jim Daniëls

Voor de schoft was het geen karatetraining, maar dodelijke ernst. Hij had kleine, gemene oogjes, die dicht bij elkaar stonden. Zijn gemillimeterde haar gaf hem het aanzien van een ontsnapte boef. Het meest imponeerde me het dolkmes dat hij losjes in de rechterhand hield, met de duim tegen het lemmer – zodat ik een aanval onder de gordel verwachtte. Ik hield mijn ogen strak op het scherpe staal gericht, bang dat hij op het laatste moment zijn greep zou wijzigen. Gelijktijdig probeerde ik uit de stand van zijn voeten af te leiden hoe hij zijn aanval zou inzetten. Ik voelde de zweetdruppels van mijn neus rollen.

Toen kwam hij in actie. In één vloeiende beweging zakte hij door de rechterknie en bracht het dolkmes bliksemsnel omhoog. Ik blokkeerde zijn voorarm door mijn armen voor mijn lichaam te kruisen en paste een gewrichtsgreep toe op zijn hand. Dat probeerde ik tenminste. Maar de schoft had me doorzien. Hij liet het mes in de wreef van mijn blote voet vallen, zodat ik in een reflex mijn been verzette. Dit verstoorde mijn balans. Hij kwam een stap dichterbij en legde zijn beide handen op mijn schouders. Door met de ene hand te trekken en met de andere te duwen, kwam ik in een wurggreep terecht. Ik voelde het bloed in mijn oren suizen. Hij verhoogde de druk op mijn strottenhoofd en het suizen ging als belgerinkel klinken.

Ik wist dat ik een verloren man was en tikte tweemaal op zijn elleboog. Hij negeerde mijn teken. Door het gerinkel heen hoorde ik hem sissen, vanuit een wereld die ik bezig was te verlaten.

‘Je bent dood, kerel. Koud kunstje.’

Yame! Stop!’

Voor hij zijn wurggreep loste gaf hij nog een venijnige stoot met de knokkels van zijn vrije vuist tegen mijn ruggenwervels. Dat deed pijn. Voor de trainer tussenbeide kwam zag ik nog kans hem een trap tegen zijn scheenbeen te geven.

Rei! Groeten!’

De stem van de trainer klonk scherper dan gewoonlijk. Het was tegen de regels dat aan zijn bevel om te stoppen geen onmiddellijk gevolg werd gegeven.

Terwijl ik de leraar met een respectvolle buiging groette en mijn tegenstander met een beleefde hoofdknik bedacht, probeerde ik een ‘vredig’ hart te krijgen. Dat lukte me niet zo goed. Ik was beter in het nuttigen van oosterse delicatessen dan in het verkrijgen van de mentale rust die het Japanse zenboeddhisme je na een nederlaag voorschrijft. Daarbij raasde mijn hart nog als een op hol geslagen Arabische volbloed. Door de overdruk van mijn bloedstroom klonk er nog altijd gerinkel in mijn oren.

‘Wil er nu eindelijk eens iemand de telefoon opnemen?’ riep een van de judoka's op de andere oefenmat geërgerd. Zijn verzoek stelde me gerust. Mijn gehoororganen functioneerden nog normaal. Ik strikte de gordel om mijn trainingsjas en wilde de zaal verlaten, maar Tomio Munkai hield me met een frons van zijn wenkbrauwen tegen.

‘U hebt geen pinan, meneer Daniëls, geen rust in het hart.’

De trainer sprak Engels met een sterk Japans accent, zodat het leek of hij zijn volzinnen binnensmonds zong.

‘U moet met uzelf in vrede leven om te overwinnen.’

‘Die kerel wierp zijn mes in mijn voet.’ Ik wees hem verontwaardigd naar de ondiepe jaap op mijn wreef.

Kata's, meneer Daniëls. Dankzij veel kata's leert u uw tegenstander in zijn geheel te zien. Een kata is de automatische reactie, de vorm. Die moet u oefenen.’

Het gerinkel van de telefoon hield eindelijk op.

‘Jim! Voor jou!’

Fronsend liep ik naar het wandtoestel. Ik vroeg me af wie kon weten dat ik op maandagochtend in de gym was? Ik kwam normaal op dinsdag oefenen. Terwijl ik het zweet van mijn gezicht veegde, drukte ik de hoorn tegen mijn oor: ‘Met Jim Daniëls.’

‘Jim?’

‘Hallo liefje’, zei ik luchtig, hoewel het geluid van Samantha Easters' stem de oude gevoelens onmiddellijk in me wakker maakten.

‘Ik onderbrak toch geen winnende partij?’

‘Nee, hoor. Je kon geen beter moment kiezen om me van de oefenmat weg te roepen. Hoe wist je dat ik hier was?’

Want plotseling realiseerde ik me dat ik de karatetrainingen was begonnen, nadat we uit elkaar waren gegaan.

Ze negeerde mijn vraag.

‘Ik moet je dringend spreken, Jim. Kunnen we elkaar vanavond ontmoeten?’

‘Vandaag nog? Waarom? Wat is er gebeurd?’

‘Te veel om door de telefoon uit te leggen.’

Ik aarzelde: ‘Kan het wat niet wachten? Ik vertrek morgen naar Saint-Tropez. Mijn eerste vakantie sinds twee jaar.’

‘Toe nou, Jim’, zei ze met dat kleine stemmetje waarvan ze wist dat ik er niet tegen bestand was. Het beetje pinan dat ik al in mijn hart zou hebben, verdween als bij toverslag.

‘Goed, Samantha’, zuchtte ik. ‘Waar spreken we af?’

‘Herinner je je ons eerste avondje uit?’

‘Bedoel je het visrestaurant aan de…?’

‘Dat is het. Laten we afspreken op precies dezelfde plaats als toen. Vanavond om acht uur?’

‘Oké. Wat je wilt. Vanwaar…’ Ik wou vragen vanwaar ze me belde maar ze had de verbinding al verbroken.

Peinzend legde ik de hoorn neer. Ze had me waarschijnlijk gebeld vanuit Luxemburg-stad, waar ze zich had gevestigd nadat ze me had verlaten. Ze was adjunct-directeur bij Protection & Safeguarding. P&S was een supranationale politiedienst van het geïntegreerde Europa. Het bestond uit een korps van specialisten en bodyguards dat instond voor de veiligheid van de leden van de Europese Commissie, de Europese parlementsleden of andere hoge functionarissen van de Europese Unie en dat bescherming bood aan de nationale ministers van de lidstaten wanneer die binnen de Unie op reis gingen.

Onder de douche probeerde ik mijn gedachten te concentreren op de geplande zeiltocht over de Middellandse Zee met de Vrolijke Betty, het zeiljacht van mijn jeugdvriend Ivo, maar het enige waar ik aan kon denken was Samantha en haar onverwachte telefoontje.

Na de douche liep ik de kantine binnen en mengde me tussen de bodybuilders die zich aan de tapkast te goed deden aan vitaminedrankjes en andere spierversterkende middeltjes. Het gonsde er van gesprekken over de krachten van hormonale zelfregulatie, latino stepping en power-squats.

‘Voor mij een koude pils. Met kraag.’

‘Bier? Weet je het zeker?’ De barman knipoogde veelbetekenend. ‘Ik heb hier een nieuw drankje waarmee je spiermassa's in één klap…’

‘Sorry, Carl. Voor mij geen hormoonpreparaten en overmatige eiwittoevoer. Dat weet je.’

De barman haalde de schouders op en serveerde mijn bier zonder commentaar. Ik dronk mijn glas in twee lange teugen leeg en rekende af.

Vanuit de telefooncel belde ik het hoofdkantoor in Brussel. Na de eerste beltoon klonk meteen de verveelde stem van de telefonist.

‘General Research. Good afternoon.’

Ik kon niet nalaten hem te plagen: ‘Spreek ik met APESA? Het Allied Powers Europe Security Agency?

De grove inbreuk op de veiligheidsvoorschriften deed hem naar adem snakken.

‘Ik denk dat u verkeerd verbonden bent, meneer’, zei hij uit de hoogte.

Ik vertikte het om het spelletje mee te spelen.

‘Kom, kerel. We zijn hier niet in Rusland. Geef me meteen juffrouw Duchateau maar.’

Hij probeerde nog een keer: ‘Wat is uw code?’

‘Als je me niet vlug met de directrice Christina Duchateau verbindt, dan kom ik naar Brussel en tatoeëer je een code op je voorhoofd.’

Dat hielp. Hij schakelde me door zonder verdere commentaar.

‘Bibliotheek.’

Ook Christina leefde volgens het boekje. In feite was ze het boekje, want achter haar groot modieus brilgarnituur bewaarde ze meer dienstgeheimen dan er in het hele archief van SHAPE te vinden waren. Om de twee jaar stuurde het Pentagon een nieuwe opperbevelhebber, zonder zich er bewust van te zijn dat elke nieuwe generaal nog wat meer afhankelijk werd van de alwetendheid van Christina Duchateau. Met haar in aanvaring te komen was iets wat je maar beter kon vermijden, maar het was nog weinigen gespaard bleven. Ik was zowat de enige met wie ze goed kon opschieten, misschien was dat de reden dat ik voortdurend de neiging had haar te plagen.

‘Chris? De laatste tijd nog jongemannen meegelokt naar je flat?’

Ik stelde me voor hoe ze aan de andere kant van de lijn verontwaardigd de rug strekte.

‘Foei, Jim, je hebt weer gedronken.’

‘Dat zou best kunnen. Maar vergeet niet dat een dronken man het oog van god is, Christie. Hij ziet alles dubbel: de goede en de slechte kanten van de mensen in één oogopslag.’

Ze was meteen één en al bezorgdheid. ‘Je bent toch niet met de auto?’ vroeg ze.

‘Ik plaag maar wat. Ik ben zo nuchter als een priester tijdens de hoogmis. Maar ik moet je wat vragen.’ Ik hoorde een klik in de hoorn en aan een ver bijengezoem wist ik dat ze de scanner had ingeschakeld om eventuele bemoeials het meeluisteren te verhinderen.

‘Denk aan vier bis’, fluisterde ze.

Ik negeerde haar verwijzing naar de voorschriften inzake de geheimhouding bij telefoongesprekken.

‘Heeft Samantha jou soms opgebeld om te weten waar ze me kon vinden?’

‘Nee. Ik heb in maanden niets van haar gehoord. Jullie moesten zo nodig kinderachtig gaan doen…’

Ze kon niet nalaten haar afkeuring uit te spreken over onze scheiding.

‘Maar absoluut hush-hush’, voegde ze eraan toe. ‘Er zouden binnenkort grote bestellingen bij P&S binnenlopen. Het is maar een gerucht, hoor.’

Ik begreep dat ze met ‘grote bestellingen’ bedoelde dat er bij de politiedienst waar Samantha werkte, iets belangrijks op til was.

‘Loont het de moeite om langs te komen en de orders door te nemen?’

Daarmee bedoelde ik: is er iets dat je niet door de telefoon wilt zeggen?

‘Mag je gerust doen, hoor. Hoewel… ik heb er geen kopie van.’

Zo ging dat volgens vier bis. Dat ze geen kopie had, betekende dat ze verder niets wist. Kinderachtig gedoe. Aan de andere kant was Christina wat je een welingelichte bron noemt.

Voordat ik er iets aan kon toevoegen, vroeg ze: ‘Is er iets met Samantha?’

‘Niets bijzonders. Ik ben in het fitnesscentrum van SHAPE in Casteau. Zo-even belde ze me op. Ik veronderstel vanuit Luxemburg. Ik begrijp niet hoe ze wist dat ik hier was. Ze wil me vanavond nog ontmoeten.’

‘Nu, misschien is zij dan de verstandigste van jullie tweeën.’

Ik verbrak de verbinding en keek op mijn horloge. Ik kon net zo goed meteen vertrekken.

Er was weinig verkeer op de autosnelweg tussen Bergen en Brussel. Vanzelf ging ik aan Samantha denken. Het leek me onwaarschijnlijk dat ze me nu opeens om sentimentele redenen wilde terugzien, nadat ze gedurende al die tijd iedere ontmoeting uit de weg was gegaan. Ik doorliep nogmaals het korte gesprek dat we hadden gevoerd. Er was iets dat me dwars bleef zitten. Tweemaal had ze me niet laten uitspreken. Eerst toen ik onze ontmoetingsplaats wilde preciseren en daarna toen ik wilde vragen vanwaar ze me opbelde. Kon het te maken hebben met de toespeling van Christina Duchateau op moeilijkheden bij Protection & Safeguarding? Of gebruikte Samantha haar topfunctie opnieuw om te controleren of ik geen gevaar liep bij mijn opdrachten voor APESA? Ze had zich altijd zorgen gemaakt over mijn veiligheid.

Op een dag stelde ze voor mijn job bij APESA te ruilen voor een betrekking bij P&S.

‘Zodat ik onder jouw hoede kan werken’, zei ik kortaf. ‘Nee, bedankt!’

Opeens werd ze boos. ‘Zo zie je maar hoe weinig jij je om ons probleem bekommert.’

Ik begon te verkillen.

‘En wat is ons probleem dan wel?’

‘Dat je onverschillig bent. En onvoorzichtig!’

‘Dat ben ik niet’, was mijn antwoord. ‘Ik doe gewoon mijn onderzoekingswerk.’

‘Je werk is administratief. Toch zie je altijd kans in een vechtpartij betrokken te raken. Je houdt geen rekening met mij.’

Voor het eerst sinds ik haar kende zag ik hoe ze tranen in haar ogen kreeg. Ik probeerde me er met een grapje uit te redden. ‘Wat moet er van Brussel worden als iedere autochtoon er wegtrekt’, zei ik glimlachend.

Haar groene ogen keken me doordringend aan. Van het vochtige waas van daareven was niets meer te bespeuren. Samantha was altijd een grootmeester geweest in het beheersen van haar gevoelens. Misschien hield ik daardoor onvoldoende rekening met de intensiteit ervan. Ze keerde zich van me af.

‘Weet je’, sprak ze zacht. ‘Daar gaat het juist om. Dat jij in staat bent over dergelijke dingen grapjes te maken.’

Het duurde nog verscheidene weken voordat ik begreep wat ze ermee bedoelde. Toen was het te laat. Samantha kwam zelden op een genomen beslissing terug.

De breuk kwam doordat ik een onschuldige vleeswond had opgelopen bij een auto-ongeval. Tijdens een routinecontrole naar ongeoorloofde infiltraties in de databank van de Centrale Strijdkrachten in Brunssum was een vluchtende man met zijn auto pardoes op de onze ingereden.

Ik zat rechtop in bed, toen Samantha mijn kamer in de St.-Annakliniek van Maastricht binnenkwam. Ik was blij dat ik haar zag.

‘Geen bloemen voor de stoere krijger?’ vroeg ik lachend.

Ze keek me beschuldigend aan. ‘Ik had je toch gewaarschuwd om niet te gaan rondneuzen bij die Turken van de Walburgstraat.’

‘Ik wou niet de held uithangen’, verdedigde ik me. ‘We wilden die kerel vragen of hij iemand kende die Jan Dijkstra heette. In plaats van te stoppen, reed hij op ons in.’

Ze schudde afwijzend het hoofd.

Ik kuste haar op het puntje van haar neus.

‘Ik had jou moeten meenemen. Hij zou halsoverkop verliefd geworden zijn. Net als ik.’

Ze nam plaats op een stoel naast het bed. Haar slanke handen streken nerveus de rand van het laken glad. Zonder me aan te kijken, zei ze: ‘Het kan zo niet verder gaan, Jim. Ik ga je verlaten.’

Ik lachte: ‘Kom nou, kindje. Er was immers geen gevaar bij. De man reed hooguit veertig. Daarbij had ik mijn gordel om.’

Langzaam keerde ze haar gezicht naar me toe. Ik zag hoe haar lippen trilden.

‘Je begrijpt het niet’, zei ze toonloos. ‘Je hebt er geen idee van wat ik heb doorstaan terwijl ik als een gek van Kirchberg naar hier ben gereden. Ik dacht dat je dodelijk gewond was. Dat men me de waarheid niet wou vertellen.’

Ik stak mijn armen uit en trok haar naar me toe. Onwillig legde ze haar wang tegen de mijne. Door de beweging van het bed begon de wonde aan mijn dijbeen te schrijnen, maar de geur van Samantha was de beste medicijn. Er ging een korte schok door haar lichaam en ik voelde hoe haar tranen onze beide wangen natmaakte. Een vage angst maakte zich van mij meester. Ik begreep dat dit mijn laatste kans was, dat ik nu de juiste woorden moest uitspreken.

‘Je weet toch dat onkruid niet vergaat’, zei ik onhandig.

Die woorden deden haar met een ruk rechtop zitten. Ik probeerde het verloren terrein terug te winnen. Ik pakte haar hand en beroerde de palm met mijn lippen.

‘Ik… ik loop maar één gevaar, Samantha. Dat is jou te verliezen.’

Ze stond op. Op haar gezicht verscheen een eigenaardige uitdrukking. ‘Sorry, Jim,’ zei ze, ‘maar ik ben geen goede zeemansvrouw.’

‘Wat bedoel je daar nu weer mee?’ vroeg ik in verwarring.

‘Dat ik niet als een zeemansvrouw bij iedere storm achter gesloten luiken wil zitten wachten op het bericht dat het schip is vergaan. Het spijt me.’

Voor het goed en wel tot me was doorgedrongen, had ze de ziekenkamer al verlaten.

Ik smeet de lakens van me af en ging haar achterna. In mijn haast liep ik met het verbonden dijbeen tegen de rand van het bed. Ik negeerde de pijn. In de gang was ze niet meer te bekennen. Op blote voeten en gekleed in een kort nachthemd strompelde ik de trappen af.

In de hal bleef ik verslagen staan. Samantha was weg…

Een verpleegster kwam haastig naar me toegelopen. ‘Dit is te gek! Ongekleed uw kamer verlaten!’ Ze gaf een teken naar iemand achter de balie om telefonisch versterking te roepen. Afkeurend keek ze me aan. Ze was duidelijk van oordeel dat ik in een vlaag van zinsverbijstering ronddoolde: ‘Wat loopt u hier eigenlijk te zoeken?’ vroeg ze.

‘Een deel van mijn leven’, antwoordde ik mistroostig.