6

Als ik wakker word, heb ik echter eerder het gevoel dat mijn hand vastzit in zo’n ouderwetse zwabber. Heel even vraag ik me af of ik heb geslaapwandeld en de schoonmaakkast ben ingelopen, maar als ik mijn ogen opendoe, zie ik dat het hemelbed met macramé vlechtwerk is bekleed. Als ik ga zitten en achterover tegen het geschulpte rieten hoofdeinde leun, begrijp ik waarom het hier zo achterlijk licht is – ik word volkomen omringd door kamerhoge boogramen. Het is net alsof ik in een glazen vogelkooi zit.

Het balkon loopt rondom de hele kamer en als ik naar buiten ga, ontdek ik dat ik in een soort sprookjestorentje ben. Bogen van verkreukeld appelgroen gebladerte spreiden zich beneden me uit, de hemel is lichtblauw en in de verte kan ik de plukkers op de plantage horen zingen. Wauw. Dit is pas een goede morgen.

Ik haal diep adem en daar is het dan – de meest verleidelijke aroma: koffie. De ontbijtpatio lonkt naar me en ik zou willen dat er een brandweerpaal in de suite stond in plaats van die hachelijke trap die zelfs naar beneden toe lastig te nemen is.

Bij daglicht onthult de benedenverdieping van mijn kamer een eigen terras (waarvandaan ik de waterverfkleuren van de bergen in de verte kan bewonderen) en een badkamer die uitkijkt over een groep bomen die net pomponsponsjes lijken. Ik voel me als een tekenfilmwezen uit het bos wanneer ik een bad neem in de rotsige badkuip die wordt omgeven door bosschilderingen.

De kunstzinnige omgeving van Finca Rosa Blanca heeft me totaal in zijn greep. Als Kiki een café in deze stijl in gedachten heeft, kunnen we misschien toch nog harmonieus samenwerken.

‘Toast met kokosstroop.’ Een vriendelijk gezicht serveert het ontbijt waarvan ik bijna scheel ga kijken van genot. De enige keerzijde is dat Ollie er niet bij is om het met me te delen – hij is de enige die ik ken die gek is op stervrucht en ik vind het echt zonde dat ik de plakjes niet op zijn bord kan schuiven. Als ik nog een kopje koffie in laat schenken, pak ik mijn mobieltje om hem te bellen, maar ik blijk geen bereik te hebben. Ik voel de eenzaamheid over me neerdalen, maar dan roept iemand: ‘Mevrouw Langston? Er is telefoon voor u.’

Ik haast me naar binnen – zou hij me hebben opgespoord? Optimistisch maak ik een sprongetje. Helaas. De man aan de andere kant van de lijn is mijn vader.

Ik probeer een beetje bars te klinken omdat hij er gisteravond niet was, maar de omgeving is zo inspirerend dat het niet goed lukt.

‘Goedemorgen!’ zeg ik met een eentonige stem.

‘Heb je goed geslapen?’

‘Als een prinses,’ kir ik als ik aan mijn witte torentje denk.

‘Kiki dacht dat je het wel een lekker bed zou vinden. Als wij er overnachten, zijn we er nauwelijks uit te slaan.’

Fantastisch. Nu heb ik het gevoel dat ik weer onder de douche moet.

‘Dus, pa.’ Ik probeer de gedachte aan hem als prins samen met raponsje uit mijn gedachten te bannen. ‘In je briefje, dat overigens in het Spaans was…’

‘O, ikke vergeet jij niet de taal spreken.’ Hij haalt verbaal zijn schouders op. ‘Het is zo’n beetje een tweede natuur voor me geworden.’

‘Hoe dan ook er stond iets in over jullie drieën.’

‘Dat klopt,’ bevestigt hij.

‘En?’

‘En wat? Geen jus voor mij.’

Heeft hij het tegen een ober? Ik heb het gevoel dat ik mijn vingers moet klikken om zijn aandacht erbij te houden. ‘Pa?’

‘Ja?’

‘Wie is die mysterieuze persoon?’

‘Geen mysterie, het is Santiago,’ zegt hij op irritant zakelijke toon.

‘Geen mysterie voor jou,’ zeg ik overredend.

‘Heb je hem vorige keer niet ontmoet dan?’

‘Ik ben hier al vijftien jaar niet geweest!’ sputter ik.

‘O, dat verklaart alles, hij werkt pas een jaar of vijf voor me.’

‘Het is dus een werknemer?’ Ik blijf hem maar pushen en vraag me af waarom hij nooit de politiek is ingegaan want hij kan zo goed informatie achterhouden.

‘Hij is zo veel meer dan dat.’ De trots, de opschepperige toon en de goedkeuring in zijn stem zijn misselijkmakend – ik ben onmiddellijk jaloers. ‘Weet je,’ gaat hij verder, ‘het is een heel bijzondere man.’

Even vraag ik me af of hij ons soms wil koppelen, maar dan besef ik hoe belachelijk dat is, hij heeft deze vent duidelijk heel hoog zitten en als hij voor Cupido zou spelen, zou het meisje in ieder geval even bijzonder moeten zijn, in zijn ogen althans.

‘Hoe dan ook, ik wilde je alleen even laten weten dat Wilbeth over een uur bij je is,’ sluit hij af. ‘Ik heb hem gevraagd je San José te laten zien voor je op je koffietour gaat.’

‘Prima.’ Ik had absoluut geen betere ideeën.

‘Dan zie ik je aan het einde van de middag. Ik zal een auto naar het vliegveld sturen zodat je je niet druk hoeft te maken over een taxi.

‘Kun jij me niet komen halen dan?’ Ik waag het erop te vragen wat ik wil, hoewel ik het niet geweldig vind dat ik zo klaaglijk en behoeftig klink.

‘Meestal drinken we om vijf uur wat en ik rij niet graag als ik heb gedronken…’

Mijn hemel! Hij wil zijn drankje nog niet eens voor me laten staan. Ik ben hevig verontwaardigd en dring aan: ‘Misschien kun je voor deze ene keer een uitzondering maken?’

‘We zullen zien,’ is zijn beste voorstel.

Hoewel mijn eten nog niet op is, is mijn eetlust verdwenen en loop ik richting het met vijgenbomen omzoomde voetpad voor een beetje privacy. Een eenzame traan glijdt over mijn wang. Zo’n gevoel geeft hij me nou altijd. Ik haat het. Ik moet drie vluchten nemen om hem te kunnen zien en hij wil nog niet eens tien minuten rijden om op mij te wachten. Ik schud mijn hoofd, ik zal moeten accepteren dat hij niet zal veranderen, het is aan mij om mijn houding ten opzichte van hem te veranderen, maar hoe?

Ik sla de hoek om en sta plots naast een oneindig lijkend zwembad en een amorf gestuukt gebouw met nog meer muurschilderingen in felle en levendige kleuren. Als Frida Kahlo koffieplantages had geschilderd, zouden ze er zo uit zien. Ik vind het prachtig hoe alle ramen vreemd druppelvormig zijn en de kleedkamerdeuren vol reddingsboeien hangen. Je zou haast denken dat er elk moment een filmsterretje uit de jaren twintig naar buiten zou kunnen komen lopen. In een poging een te worden met het geweldige design en mijn vaderangst los te laten, trek ik mijn slippertjes uit en loop ruisend door het ondiepe gedeelte van het zwembad.

Ik moet eraan werken sterker en veerkrachtiger te zijn. Ik wil niet altijd maar huilen en het kost te veel moeite om mezelf steeds maar weer uit de put te praten. Ik ga op de rand van het zwemband zitten en haal mijn handen door het water waardoor er kleine rimpelingen ontstaan. Ik zou zo graag willen dat ik dezelfde instelling als Ollie had, hij is zo pragmatisch. Ik zweer het, in een volgend leven ben ik zo emotieloos dat ik nauwelijks gezichtsuitdrukkingen zal hebben. Net alsof ik van binnen ben gebotoxt.

Ik zou hier graag de rest van de dag blijven rondhangen, maar Wilbeth komt eraan en verlangt er hevig naar me van dienst te zijn. ‘Ik ben hier om u naar de stad te brengen!’ kondigt hij aan.

Ik kijk naar zijn dunne beentjes en vraag voor de zekerheid: ‘Je bent toch wel met de minibus gekomen?’

‘Natuurlijk!’ roept hij uit.

Ik ga staan, schud de chloordruppels van mijn voeten en leg een hand op zijn knokige schouder. ‘Ik zal mijn koffer even gaan halen.’

Ongewild vraag ik me af waarom mijn vader wil dat ik San José ga bekijken, hoewel ik wel begrijp waarom hij heeft voorgesteld dat ik met Wilbeth zou gaan. Zelf zou ik liever iemand hebben die een kilo of zestig zwaarder is en samoeraizwaarden bij zich heeft, maar ik neem aan dat hij de omgeving kent. Hij dringt er in ieder geval steeds op aan dat ik mijn handtas goed tegen me aanhoud – de straten zijn afgeladen en chaotisch en om de paar meter lijken we in een ander walhalla voor zakkenrollers te zijn beland. Op de heenweg zijn we langs veel verwaarloosde gebouwen in mooie zachtroze en turkooizen tinten gekomen die me in de sfeer van Havana brachten, maar in het centrum lijkt de overheersende kleur grijs te zijn. Dat het bewolkt is doet daar geen goed aan. Ik kijk omhoog en Wilbeth verwart mijn angst dat het gaat regenen met bewondering voor een hoog bankgebouw.

‘Dat is het hoogste gebouw, negentien verdiepingen. Het op een na hoogste gebouw is het Holiday Inn.’

Heel even lijkt het hier bijna schilderachtig, maar dan krijg ik een flinke duw en Wilbeth waarschuwt me opnieuw dat ik mijn tas goed moet vasthouden. Jemig! Het voelt net alsof ik met een pak losse bankbiljetten tegen me aan over straat loop. Terwijl de mensen die hier wonen zich haasten, merk ik dat de toeristen zich een beetje verloren voelen. Dat kan ermee te maken hebben dat de adressen niet op conventionele wijze worden aangeduid met bijvoorbeeld ‘Olmstraat 120’ maar omschreven als ‘400 meter vanaf de oude kerk.’ Charmant, maar verwarrend als je niet weet welke plek als uitgangspunt dient, sommigen bestaan zelfs niet meer informeert Wilbeth me terloops. (Nog nooit was een gps-systeem beter van pas gekomen.)

‘Wil je de markt zien?’

Ik knik en we lopen naar een nog claustrofobischere omgeving. Elke sectie lijkt het aangrenzende gedeelte te overlappen, er hangen talloze kopieën van merkrugzakken die net lantaarns lijken, honderden varianten op de traditionele chorreador koffiefilter (een soort sok aan een minigalgje) en allerlei soorten regenwoudsouvenirs wedijveren met grote takken van echte aloë vera in de ‘apothekers’-kraam. Ikzelf ben een bron van fascinatie voor de mannen die dicht op elkaar gepakt in een klein café zitten. Hoewel ik mijn best doe om niet op te vallen, kan ik de verontruste, gespannen blik niet van mijn gezicht wissen. Blijkbaar was ik als vijftienjarige niet erg nieuwsgierig want ik weet echt helemaal niets over de Costaricaanse gewoonten en dus moet ik nog heel wat huiswerk doen eer ik zonder blunders met mijn klanten om kan gaan.

Wellicht omdat hij aanvoelt dat ik me zorgen maak, lopen we na een minuut of tien naar een rustiek toeristisch restaurant, Nuestra Tierra genaamd, waar trossen uien en pepers aan het plafond hangen en de obers folkloristische klederdracht dragen. Van ons plekje aan het raam wijst hij een voormalige gevangenis aan (nu een museum) en vertelt hij dat Costa Rica de twijfelachtige eer heeft gehad dat er twee ex-presidenten hebben vastgezeten. Ik probeer me voor te stellen hoe dat zou zijn als het in Engeland zou gebeuren waardoor ik zo word afgeleid van het beeld van John Major en Maggie Thatcher samen in een cel dat ik toestem om het Ticaanse alternatief voor koffie te proberen – agua dulce (rietsuiker met hete melk) – en een tres leches pudding als tussendoortje. Als ik klaar ben, heb ik het gevoel dat ik eindelijk de ware betekenis van lactose-intolerantie ken. Gesuikerde melk, gecondenseerde melk, koffieroom en slagroom – veel te veel misselijkmakende zoete melkproducten voor een gang.

Omdat ik bang dat ik over moet geven in een van de decoratieve groentekratten, zeg ik tegen Wilbeth dat ik even naar buiten ga om een frisse neus te halen, maar ik kom erachter dat ik evengoed direct aan de uitlaat van zo’n groezelige volgepakte bus had kunnen gaan hangen. Blijkbaar heeft maar een klein percentage Tico’s een auto. Wat een geluk dat ik in Bath naar mijn werk kan lopen, maar dan besef ik dat ik geen werk meer heb. Het is moeilijk voor te stellen dat dit mijn stralende, rooskleurige toekomst is. Plotseling overvalt me het gevoel dat deze hele reis een enorme klus wordt – en dan bedoel ik niet het uitzoeken van de koffiebonen. Dit is te zwaar. Ik ben te anders. Een overweldigend gevoel van verslagenheid en heimwee verslapt mijn lichaam, en in die ene seconde dat ik mijn tas even iets minder strak vasthoud, is hij verdwenen.

‘Krijg nou de klere…’ Ik ben beroofd! Ongelofelijk!

Voor ik in staat ben vertraagd ‘hé’ te roepen, staat Wilbeth al naast me en houdt mijn paspoort en portemonnee voor mijn neus.

‘Ik heb ze eruit gehaald toen je naar de wc was,’ legt hij uit. ‘Ik had een slecht voorgevoel.’

Wij allebei mompel ik bijna. ‘Zullen we gaan?’ vraag ik bevend. Ik ben bang dat als ik hier nog langer blijf staan een boef zijn hand naar binnen steekt en mijn nieren steelt.

Weer geef ik mijn vader de schuld. Dit was zijn domme idee: ‘Ik weet iets leuks Kiki, we gaan niet naar het vliegveld, zodat zij zich lekker in de steek gelaten voelt, maar we reserveren wel een prachtig hotel zodat ze denkt dat alles weer goed komt en als ze dan door de jetlag nog steeds wankel op haar benen staat, maken we haar doodsbang met een kleine beroving.’

‘O, Dean, wat een grapjas ben je toch ook!’ zegt ze liefkozend. ‘Zullen we vanavond Mojito’s of Cuba Libres nemen, schat?’

Ik wil zo snel mogelijk terug naar de minibus, maar Wilbeth staat erop dat we via de Catedral Metropolitana lopen. Na genoeg winkeltjes te hebben gezien waar goedkope, opzichtige rommel wordt verkocht, is de heilige grandeur van de kathedraal een welkome afwisseling. Hoewel de eerbiedige stilte, die zo typerend is voor plaatsen van verering, wordt overstemd door het lawaai van vrachtauto’s die buiten voorbij razen en de lottokaartenverkoper op de hoek die op luide wijze klanten probeert te trekken. Er zijn ook geluiden die ik niet thuis kan brengen, maar pas als we het plein oplopen, zie ik dat de bomen vol felgekleurde emeraldgroene vogels zitten.

‘Papegaaien!’ roep ik uit. De vorige keer heb ik hier genoeg vogels gezien – kleine zilverreigers, Mexicaanse tijgerroerdompen en kalkoengieren – maar dat was in hun natuurlijke leefomgeving, niet vliegend over beton en rovend winkelpubliek. Bovendien waren die wit, zwart en taupekleurig, de vogels waar ik nu naar kijk hebben felle edelsteenkleuren.

‘Het is fijn om je te zien lachen!’ zegt Wilbeth tegen me.

Arme vent. Hij heeft vette pech dat hij mij moest begeleiden. Ik besluit wat meer moeite te doen om vrolijker te zijn. Als ik dat doe, komt de zon weer tevoorschijn.

Alles wordt nog leuker in Café Britt. Zodra ik aankom, krijg ik het perfecte kopje koffie aangereikt, gloeiend heet en vers gezet van in de schaduw gegroeide biologische bonen. Nog beter, het is gratis.

We krijgen te horen dat we nog twintig minuten door het cadeauwinkeltje mogen struinen voor de tour begint en nadat ik de bonten aapjes heb geaaid, een geborduurde baseballcap heb opgehad en heb gegniffeld over een chocoladereep die Mr. Big heet, zie ik dat ze gratis internettoegang hebben. Het is maar vijf minuten, maar meer heb ik niet nodig om Ollie te laten weten dat ik nu al aan het genieten ben van zijn afscheidscadeautje.

Drie nieuwe mailtjes – een van Ollie, een van een bedrijf dat me pillen aanbiedt om mijn buik platter en borsten ronder te maken (wordt vast geleverd met een doe-het-zelf liposuctie- en borstvergrotingspakket) en een van mokkende Mo. Heel even krijg ik een vreemd gevoel. Wat als The Corridor toch beschikbaar blijkt te zijn? Ik klik zijn berichtje vlug aan, maar hij zwaait slechts met een nieuw pand onder mijn neus. Hmmm.
Ik heb ooit een café naast een slager in Camden gezien, maar het is nou niet echt een droomlocatie. Ik ben geen fan van de geur van zaagsel en kadavers dat zich vermengt met de geur van versgebakken koekjes. Ik vraag me af of ik hem moet laten weten dat ik niet in het land ben. Eigenlijk kan ik nieuwe panden best in de gaten houden en als er iets veelbelovends langskomt, kan ik Ollie vragen of hij even wil gaan kijken. O ja, zijn e-mail nog…

‘Hola Ava! Doet je mobiel het daar niet? Ik dacht dat je triband had… Ik wilde even checken of je niet in Miami bent blijven hangen. Laat me alsjeblieft weten of je op je eindbestemming bent aangekomen en niet door de zedenpolitie bent opgepakt of een man op rollerblades met een pastelkleurig appartement hebt ontmoet?’

Ik typ terug: ‘Maak je niet druk. Ik ben niet bij de zedenpolitie of de rollerblader – maar doe lekker een dutje op de bank van de Golden Girls!’

Dan druk ik op verzenden, voor het geval hij online is.

Voor ik de volgende zin heb getypt, krijg ik al een mailtje terug.

‘Ava! Je leeft. Wat is er aan de hand met je telefoon?’

‘Telefoon is onbruikbaar hier,’ typ ik terug. ‘Krijg er een die werkt als ik mijn vader zie.’

‘Wat bedoel je, als je hem ziet?!!’ antwoordt hij. ‘Heb je op het vliegveld een beter aanbod gekregen?’

‘Niet precies. Ik breng je later op de hoogte. Over een paar minuten begint de rondleiding. Ik ben in Café Britt!!!’

‘Zo ken ik je weer! Moet ik je moeder laten weten dat je veilig bent aangekomen?’

Even voel ik me schuldig. Ik heb er niet eens aan gedacht haar te bellen – want ik wilde geen zout in de wonden strooien – maar nu Ollie het aanbiedt, begrijp ik dat het best aardig zou zijn geweest.

‘Ja, graag. Je bent een schat. Zeg maar dat alles in orde is.’

‘Doe ik. Ik hoop dat je iets nieuws leert. Doe je de groeten aan Santiago?’

Mijn ogen rollen zo ver uit hun kassen dat ze praktisch tegen het computerscherm aan knallen. Hoe weet hij wie Santiago is? Ben ik de enige die deze legende niet kent?

‘Of Joaquin, Diego, Francisco of wie je ook hebt ontmoet,’ voegt hij eraan toe.

Ik slaak een zucht van opluchting. Hij wil gewoon grappig zijn.

‘Trouwens, hij heet Wilbeth,’ typ ik terug. ‘Denk je dat hij als kind is gepest?’

‘Iedereen klaar?’ roept een stem tegen de menigte.

‘Ik moet gaan!’ typ ik razendsnel voor ik uitlog.

Verbazingwekkend hoeveel energie het me geeft om een paar woorden met een vriend te wisselen. Ik heb bijna het gevoel dat Ollie bij me is als ik achter de andere gasten aan het gras oploop voor de welkomstspeech.

De tour is werkelijk voortreffelijk. Drie acteurs spelen de rol van plantagewerkers en grappen en kibbelen erop los. Een van de mannen ziet eruit als Rowan Atkinson, maar van in de twintig en verwijst steeds naar mr. Bean, hoe toepasselijk gezien zijn beroep.

Zijn collega laat ons weten dat in Costa Rica alleen Arabica-bonen worden verbouwd, die minder cafeïne bevatten, zoeter smaken en meer geld opleveren. ‘We zijn niet achterlijk,’ schimpt hij waarna hij uitlegt dat de beste koffiebonen hoog in de bergen groeien waar het kouder is. Daardoor zijn de bonen harder en kunnen ze langer in de oven liggen waardoor er een betere, langzaam gebrande smaak ontstaat.

Dit is de eerste keer dat ik iemand naar een koffieboon als kers hoor verwijzen. Een boon is inderdaad een rode bes voor hij (machinaal) wordt afgepeld. We volgen de in laarzen gehulde voeten van de gids naar het volgende punt waar wordt gedemonstreerd hoe de bonen nadat ze in de zon zijn gedroogd, een laag krijgen die perkament heet.

‘Kun je ze in dat stadium eten?’ vraagt een gast.

‘Natuurlijk,’ knikt hij voordat hij met een stalen gezicht zegt: ‘maar het is niet goed voor je.’

‘Het werkt als laxeermiddel als je er niet aan gewend bent,’ adviseert mr. Bean.

Van de gewassen die slechts een keer per jaar worden geoogst, wordt tachtig procent afgekeurd en verwerkt in kunstmest waardoor slechts twintig procent kan worden gebrand.

Tijdens de tour verwijzen de Tico-gidsen naar de koffieboon als de ‘gouden boon’ of ‘grano de oro’ waardoor mijn hersens overuren draaien en ik mogelijke cafénamen bedenk met goud er in. The golden cup. Nee, dat klinkt eerder als een voetbaltrofee. Goldbucks? Leuk, maar nee. Gold bean & Silver leaf als verwijzing naar thee? Te ingewikkeld? Ik corrigeer mezelf. Ik weet het, ik heb het: The pot of gold! Geweldig! We maken een logo van een ronde koffiepot met de woorden uitgespeld in stoom. Of is dat té veel geest in de olielamp? Maakt niet uit! Die naam is het.

In gedachten spuit ik alles goud, maar mijn lijf loopt de ruimte in waar de bonen in een trommel worden gebrand die tot tweehonderd graden Celsius wordt verhit. Tijdens het draaien zwellen de bonen op en verandert de groene kleur in lichtbruin. Na zeven of acht minuten geeft een ‘plop’ aan dat de bonen in de tweede fase terechtkomen. Vanaf dat moment checkt de meesterbrander elke paar seconden of de bonen de perfecte kleur, grootte, oppervlaktestructuur en rokerigheid hebben voor lichte, donkere of espressokoffie. Zodra het gewenste resultaat is bereikt, worden ze vlug naar de koelruimte gezonden om het proces te stoppen. Vervolgens wordt de smaak gekeurd en zodra ze voldoen aan de hoogste standaard wordt de koffie onmiddellijk verpakt om haar te beschermen tegen zuurstof, zonlicht en water wat de smaak van de bonen kan verpesten. Interessant!

Vervolgens gaan we naar een klein theater voor een proefdemonstratie. Gedurende de volgende dertig minuten leer ik dat er tweeduizend handgeplukte bessen nodig zijn voor een pond koffie, dat de inwoners van Finland meer koffie drinken dan de Tico’s zelf en dat een kop koffie in een mimespel aan de Paus als duivels brouwsel werd gepresenteerd, maar dat hij het zo lekker vond dat hij het zijn zegen gaf!

Deze tour heeft me op allerlei manier weer tot leven gebracht.

Het is ongelofelijk. Hoewel ik in Costa Rica ben en ogenschijnlijk onder toezicht van mijn vader sta, is het nog steeds Ollie die me vermaakt.