30

‘Wat heb jij gedaan?’ roept Santiago geschrokken.

Ik kijk op mijn horloge. ‘Ik ben toch precies op tijd?’ Jemig, je zou haast denken dat hij een haaienaanval had gepland en erop had gerekend dat hij me nooit meer terug zou zien.

‘Nee, je rug. Ava, je bent helemaal verbrand.’

‘Wat?’ Ik draai me om, maar dat heeft natuurlijk geen zin.

Santiago houdt de deur naar de wc voor me open. Ik doe het licht aan en schuifel naar achteren om mijn spiegelbeeld te bekijken. Mijn god, ik ben helemaal rood! Vurig, gloeiend rood. Santiago wijst naar beneden, naar de achterkant van mijn kuiten.

‘Ik ben bang dat je daar ook bent verbrand. Heb je je niet ingesmeerd?’

‘Jawel! Maar blijkbaar niet goed genoeg.’ Eigenlijk voelt het ook best een beetje strak en gevoelig. Ik doe de krabtest en kras met een nagel over mijn huid. Absolute hel. Ik ben inderdaad verbrand. ‘Het geeft niet, mijn uniform valt eroverheen.’ Ik doe de deur dicht om me om te kleden, maar Santiago protesteert: ‘Je moet er iets op smeren anders wordt het alleen maar erger.’

‘Ik heb geen tijd om terug naar huis te gaan,’ protesteer ik.

‘Dan moeten we het hier doen.’ Hij zet de zak bonen neer. ‘Ik zal even wat aloë vera pakken.’

‘Oké,’ zeg ik en haal mijn schouders op – au, au. Ik voel met mijn hand aan mijn rug en ben verbijsterd hoeveel hitte er van mijn huid afkomt. Dit is slecht. Maar niet helemaal, dit is meer dan Santiago de hele week tegen me heeft gezegd en het voelt goed om met hem te communiceren en hele zinnen te gebruiken.

‘O, jee, ik dacht dat je even naar de apotheek ging!’ zeg ik met open mond als Santiago terugkomt, niet met een groene tube maar met een stekelig blad van de aloë vera plant.

‘Dit is puur, dat is beter,’ zegt hij en gebaart dat ik door moet lopen zodat hij mee de wc in kan en de deur kan sluiten.

‘O, nee. Laat maar. Het lukt wel,’ zeg ik tegen hem, plotseling overweldigd door het idee om samen met hem in een afgesloten ruimte te zijn. Nadat ik zo lang ben genegeerd, ben ik niet voorbereid op dergelijke intense aandacht.

‘Je kunt niet bij je…’

‘Ik vraag Milena wel even.’

‘Vergeet het maar, haar surfvriendje kwam net binnenlopen, aan haar heb je het komende uur niets.’

Nog meer weerstand en ik lijk gespannen of ondankbaar.

‘Zal ik…?’ vraag ik en trek aan mijn shirtje.

‘Ik kijk de andere kant wel even op.’

Ik trek het vlug over mijn hoofd en houd het strak tegen me aan zodat ik er zeker van ben dat mijn borsten compleet bedekt zijn. ‘Oké!’ zeg ik ineenkrimpend. Dit is zo gênant.

Ik hoor wat voorbereidend geknak en geschraap en voel dan hoe twee handen een geleiachtige substantie over mijn rug smeren. Hoewel zijn aanraking vederlicht is en het heel even koel aanvoelt, is mijn rug te pijnlijk om het lekker te vinden. Maar toch. Van het idee dat Santiago’s handen over mijn blote rug glijden, krijg ik zowat een appelflauwte.

Als ik ademhaal glimmen mijn ogen van alle emoties – ik heb zo naar een beetje contact verlangd. Misschien doet het aan de buitenkant wel zeer, maar aan de binnenkant voelt het erg goed.

‘Je moet het een paar minuten laten intrekken, voordat je je kleren weer aantrekt,’ adviseert hij.

Ik kan me niet omdraaien. Ik ben bang dat ik me op hem stort en hij zal mij niet kunnen omhelzen, want ik ben helemaal verbrand en plakkerig.

‘Laat me ook je benen nog even doen, nu ik toch bezig ben.’

Hij gaat op zijn hurken zitten en strijkt met zijn handpalmen over mijn kuiten. Ik huiver. Het komt niet vaak voor dat een man de achterkant van mijn benen aanraakt. Deze ervaring is nieuw en erg persoonlijk.

‘Ik heb vandaag een kogelvis gezien!’ merk ik op in een poging er niet aan te denken wat hij doet.

‘Echt waar? Wat een gekke beestjes, hè? Weet je dat ze gif bevatten dat duizend maal dodelijker dan cyanide is?’

‘Ik heb hem aangeraakt!’ roep ik verschrikt.

‘Dat geeft niks. Het zit voornamelijk in de inwendige organen. Er is een zeer vaardige kok voor nodig om die vis te bereiden.’

‘Ze worden gegeten?’ vraag ik verbaasd.

‘Japanse delicatesse. Ziezo, je bent klaar.’ Hij gaat weer staan.

‘Dank je,’ zeg ik met bevende stem.

Ik hoor de deur achter me dichtvallen en ga op de wc zitten. Ik heb zo geprobeerd om Ollies advies op te volgen en al mijn gevoelens op Ryan te richten, maar een deel van me blijft hardnekkig aan Santiago verknocht. Een erg klein deel, maar zelfs als hij me insmeert met slijm geeft me dat al hoop. Houd ik mezelf soms voor de gek? Hij is gewoon fatsoenlijk, waarom probeer ik er meer achter te zoeken?

Nog een keer kijk ik naar mijn rug, erg aantrekkelijk. Ik probeer mijn beha aan te trekken, maar het voelt net alsof die van kaasdraad is gemaakt dus moet ik wel zonder, iets dat Ryan meteen opmerkt als hij langskomt om me op te halen.

‘Hééé, is dat voor mij?’ vraagt hij glurend naar mijn borsten.

‘Nee, mijn rug is, au!’ Ik spring weg als hij met zijn hand mijn schouder aanraakt.

‘Ava!’ gilt hij terug.

‘O, sorry!’ Ik heb net espresso over zijn beige linnen broek gemorst.

Ik ga op zoek naar een vaatdoek. Santiago gooit er een naar me toe en grinnikt tevreden: ‘Je moet alleen nog wat beter leren mikken!’ Hij heeft gezien dat ik Ryans kruis op een haar na heb gemist.

‘Nu moet ik me nog wel even omkleden voor we…’

‘Nou…’ onderbreek ik. ‘Vanavond niet. Mijn rug doet echt pijn en alles wat ik aanheb, maakt het alleen maar erger. Ik moet echt gaan liggen, op mijn buik, zodat de lucht erbij kan.’

‘Dat kan ik wel doen.’

‘Wat?’

‘Ik kan hem lekker insmeren met lotion.’ Hij wil me aanraken, maar ik deins terug.

‘Ryan, het is niet een beetje roze uitgeslagen.’ Ik laat hem een stukje knalrode huid zien, om hem te laten weten wat ik bedoel.

‘Jezus! Mens!’ Hij deinst walgend achteruit.

‘Het is niet besmettelijk,’ verzeker ik hem.

‘Nee, maar ik snap het. Je moet even relaxen.’

‘Dat zal ik doen,’ bevestig ik.

‘En dan wat? Zie ik je morgen op het vliegveld?’

Dat is nog eens even een ommezwaai. ‘Als ik op kom dagen!’ plaag ik hem.

‘Daar heb je alleen jezelf mee! Punta Islita is een paradijs, dat beloof ik.’

‘Ik zal er zijn,’ zeg ik. Niet in de laatste plaats omdat mijn vader heeft besloten daar de naam van de nieuwe manager van Café Tropicana te onthullen. Waarschijnlijk omdat er dan voldoende afstand tussen ons en het café zit en de verliezer niet in de verleiding kan komen om de boel in een nijdige bui te vernielen, te plunderen of in de fik te steken. Eigenlijk komt ‘nijdig’ niet eens in de buurt van hoe ik me zal voelen als ik deze plek kwijt zal raken. Ik heb nog nooit eerder zoveel van mezelf in een pand gestoken, mijn flat in Bath stond vol afdankertjes en impulsaankopen, maar in het café heeft alles een doel.

Wat de uitslag ook is, ik ben trots op mezelf. Trots op alles wat ik heb geleerd, hoe hard ik heb gewerkt, ik ben zelfs van de vroege ochtend gaan houden en geniet er nu van om met de gordijnen open te slapen zodat ik de zonsopkomst onmiddellijk kan zien als ik mijn ogen opendoe.

Om dit te verliezen – ik slik de brok in mijn keel weg – ik kan me niet indenken hoe dat zou voelen.

‘Het doet pijn, hè?’ Santiago klinkt oprecht bezorgd als hij naast me komt staan.

‘Het gaat wel,’ lieg ik.

‘Als je naar huis komt, kan ik er straks nog wel wat aloë opsmeren.’

Pas dan besef ik dat hij het over mijn rug heeft. ‘Bedankt, dat zou super zijn.’

‘Ben je klaar om te gaan?’ vraagt hij.

Ik kijk nog een laatste keer om me heen, er valt niets meer te doen. Mijn vader heeft zijn oordeel geveld en Wilbeth en Milena zijn klaargestoomd voor onze tweedaagse afwezigheid. Ik knik en ga staan, klaar om Santiago naar buiten te volgen.

‘Hé, je mobiel!’ Ik pak hem van de toonbank en geef hem aan Santiago. Hij laat de telefoon in zijn tas glijden en zet die in de achterbak van de auto. Dit is de eerste keer deze week dat hij geen haast heeft om met iemand anders te praten.

Als ik de deur aan de passagierszijde opendoe, glimlach ik bij het vooruitzicht van een avondje met Santiago alleen, maar mijn gezicht verandert in een grimas zodra mijn rug de stoel raakt. De hele rit moet ik voorover blijven leunen, alsof ik bereid ben mezelf door de voorruit te werpen.

‘Het spijt me dat je zo’n pijn hebt,’ zucht Santiago.

‘Hoeft niet. Jij bent niet degene die me heeft verbrand, jij maakt me weer beter,’ verzeker ik hem.

En dan bloos ik, mijn gezicht kleurt fuchsiaroze en past goed bij mijn rug als ik denk aan zijn handen op mijn naakte huid.

Als het zover is, besluit hij er zowel de helende gel als een rijke crème op te smeren om alles te verzachten en soepel te maken, dus krijg in een dubbele portie plezier/pijn.

‘Oké, laat dat zijn werk maar even doen, dan maak ik wat te eten.’

Nog geen vijf minuten later is hij al weer terug met een glas wijn en een envelop.

‘Een voorafje?’ plaag ik nog steeds plat op mijn buik.

‘Het is iets dat ik in Tortuguero voor je heb gekocht, maar ik ben vergeten het aan je te geven.’ Hij kijkt een beetje verlegen als ik mijn ellebogen onder me zet zodat ik het open kan maken. ‘Ik was bezig mijn koffer in te pakken voor Islita en…’

‘O, Santiago!’ Ik staar hem met wijd open ogen aan. ‘Je hebt een zeeschildpad voor me geadopteerd!’

‘Iedereen kan het doen.’ Hij probeert zakelijk te klinken als hij uitlegt dat ik elk kwartaal een nieuwsbrief krijg, maar hij houdt mij niet voor de gek.

‘Je hebt haar Ava genoemd,’ adem ik.

‘Ik moet even naar het eten gaan kijken…’ Hij is de deur al uit voor ik nog iets kan zeggen.

Ik zet het certificaat tegen het hoofdeinde zodat ik er liggend naar kan kijken en lees elk woord hardop. ‘Sea Turtle Survival League. Een programma van de Caraïbische natuurbehoudmaatschappij. “Samen kunnen we een toekomst voor onze zeevrienden garanderen.” Wetenschappelijke naam – Chelonia mydas, label nummer 942111.’ Ik raak de perkamenten afbeelding aan. Ik kan niet geloven dat er ergens een groene zeeschildpad rondloopt die Ava heet! Wat een geweldig cadeau.

Ik voel me op dit moment zo tevreden dat ik extra lang uitadem. Als ik weer inadem is het ochtend.

Ik lig op mijn rug met een laken over me heen dat me nauwelijks bedekt. Mijn eerste gedachte is: ‘Help, ik hoop niet dat ik zo te kijk lag toen Santiago terugkwam om te zeggen dat het eten klaar was! Mijn tweede gedachte is, aaauuu!’

De rijke crème heeft als een soort lijm gewerkt waardoor het laken aan mijn rug plakt. Als ik rechtop ga zitten scheurt het van mijn huid en het voelt alsof ik mijn rug laat ontharen.

‘Ava, gaat het?’ Santiago staat in zijn pyjamabroek in de deuropening.

Het is maar goed dat de tranen in mijn ogen springen en ik niet scherp zie. Ik zeg dat alles in orde is en leg uit wat er net is gebeurd. Hij loopt op me af, gaat naast me zitten en strijkt met zijn vinger vederlicht over mijn rug.

‘Je hebt blaren,’ zucht hij. ‘Het zal straks wel gaan jeuken. Probeer het te weerstaan.’

‘Weerstaan!’ mompel ik terug als zijn blote schouder die van mij raakt. Weerstaan! zeg ik tegen mezelf als mijn borstkas op- en neergaat onder het laken en mijn hoofd aanvoelt of ik net ter plekke tien rondjes heb gedraaid. Ik kan alleen maar denken, als er nu iemand binnen zou komen lopen, zijn we net een stelletje. We hebben allebei een naakt bovenlijf en verwarde haren en zitten in dezelfde hoek van het bed. Ik zou willen dat de tijd stil blijft staan tot ik de moed heb hem te vertellen wat ik voor hem voel.

Maar van alle woorden die we zouden kunnen zeggen, kiezen we allebei hetzelfde. Het woord dat we het beste kennen.

‘Koffie?’