25
Voordat ik mijn ogen opendoe, weet ik al dat hij weg is. Ik lig stil, me bewust van mijn op- en neergaande borstkas en ben opgelucht dat er gisteravond niets is gebeurd waardoor er deze ochtend ook geen genante situatie is. Toch voel ik een tikkeltje spijt. Het is net alsof we uit de tijd zijn gestapt. Ik weet niet of we ooit nog een kans zullen krijgen om op neutraal terrein zo onbespied te zijn. Vandaag keren we terug naar het slagveld in Manuel Antonio. En naar Ryan. In theorie dan. Ik heb nog steeds niets van hem gehoord. Niet dat mijn mobiel hier ontvangst heeft. Grappig genoeg kan het me niets schelen. Die krankzinnige drang die ik op het vliegveld voelde, is in rook opgegaan. Het is bijna alsof Ryan niet meer bestaat. Niets buiten Tortuguero bestaat.
Als ik rechtop ga zitten, staar ik weemoedig naar Santiago’s bed en zie dat er een briefje op het kussen ligt.
‘Kom brunchen,’ staat er naast een onsamenhangend klein, met potlood geschetst kaartje.
Ik glimlach. Natuurlijk wil ik niets liever dan zijn oma ontmoeten. Ik ben zo blij dat hij het nog steeds wil en dat ik niets heb verpest omdat ik er op stond dat hij bleef slapen. Eigenlijk schaam ik me nu een beetje dat ik het heb aangeboden. Nou ja, ik ben een buitenlander, hopelijk heeft hij daar begrip voor.
Als ik mijn koffer opendoe en ontdek dat alle kleding die ik heb meegebracht inderdaad vochtig is, herinner ik me de laatste educatieve e-mail van Ollie waarin stond dat hun huis voor de Tico’s heilig is en dat ze daar alleen hun beste vrienden verwelkomen. Een uitnodiging is in feite een typisch gebaar van vriendschap dat maar zelden wordt verleend Daarom grappen Nicaraguanen ook altijd dat een Tico je wel vlug thuis zal uitnodigen, maar dat het vervolgens moeilijk is om het adres los te peuteren.
Aangezien ik met een kaart ben vereerd, heb ik het gevoel dat ik me op mijn paasbest moet uitdossen, maar ik heb alleen een paar lange zilveren oorbellen om mijn witte vest en kaki broek op te leuken. Mijn volgende zorg is dat ik er eigenlijk niet met lege handen heen wil. Misschien is het mogelijk om onderweg een kleinigheidje te kopen? Hoe dan ook, ik moet nu echt stoppen met dubben en actie ondernemen!
Goed dan! Volgens het schetsje moet ik eerst parallel aan het strand blijven lopen, vervolgens door een paar struiken en dan ben ik in de hoofdstraat van Tortuguero. Het blijkt de enige straat te zijn – of beter gezegd een met gras begroeid pad – geflankeerd door verschillende oost-west-thuis-best-hutjes, een paar verbazingwekkend grote cadeauwinkels en een verleidelijke bakker waar ik, bekoord door de dikke laag glazuur en kruidige aroma een ‘pan bon’ vruchtencake koop. Ik ben blij dat ik nu een klein pakje in mijn hand heb. Het is duidelijk dat dit de Caribische kust is – de huidskleur van veel mensen is donkerder, de accenten zijn relaxter en lyrischer en de school is in carnavalskleuren geschilderd. Daar blijf ik even stilstaan om Santiago’s schets te bestuderen en kom tot de conclusie dat de schattige citroengele bungalow aan de overkant die van oma Raffaella moet zijn.
‘Klop, klop?’ Ik ga voor de traditionele Britse kreet als ik me herinner dat ‘Upe!’ de verwachte tekst is als je het huis van een Tico binnengaat.
‘Ava! Je timing is perfect!’ Santiago begroet me met een zwierig gebaar. ‘Mag ik je voorstellen aan señora Raffaella!’
Ik stap naar binnen en kijk rond in de donkere, maar gezellige kamer op zoek naar iemand anders, maar zie niemand. Santiago duidt aan dat ik mijn blik omlaag moet richten, en daar staat ze – naast hem, zo klein dat ze nauwelijks tot aan zijn ribben komt.
‘Het is heel aardig van u om me bij u thuis uit te nodigen,’ zeg ik tegen haar.
‘Aan het pakje in je hand te zien, zou ik zeggen dat het een slimme zet was!’ Haar ogen stralen als ze de cake in ontvangst neemt.
Hoewel Santiago zijn lengte duidelijk niet van haar kant van de familie heeft, delen ze in ieder geval het sprankelende karakter. Samen kibbelen ze er vrolijk op los als ze de rest van de tafel dekken en al vlug betrekken ze mij er ook bij.
‘Rijst en bonen?’ kirt ze terwijl ze druk met een grote pan in de weer is.
‘Jammie!’ zeg ik enthousiast, net als Santiago verachtelijk snuift: ‘Ze heeft een hekel aan gallo pinto!’
‘Niet waar!’ protesteer ik humeurig. Ik ben meteen geïrriteerd omdat we kibbelen als broer en zus.
‘Die van mij vindt ze vast lekker,’ zegt oma Raffaella met een knipoog als ze vrolijk een korrelige berg op mijn bord lepelt.
En dat is ook zo! Blijkbaar is de kokosmelk die aan de Caribische kust wordt gebruikt heel anders. (Hoewel ik natuurlijk sowieso alles had opgegeten en om een tweede portie had gevraagd, om te bewijzen dat Santiago het bij het verkeerde eind had.) Terwijl ik de klompjes gretig aan mijn vork rijg, zet Raffaella een klein gerecht van bladachtige pasta voor me neer, een soort kruidenhapje. Ik ben bereid het een kans te geven en schep mijn lepel vol.
‘Nee!’ corrigeert ze me. ‘Dat is voor je gezicht.’
‘Mijn gezicht?’ vraag ik verward.
‘Om het oranje eraf te halen.’
‘O!’ Ik bloos en kleur scharlakenrood. Ik heb me vanmorgen zo gehaast dat ik niet goed naar het resultaat van het gezichtsmasker heb gekeken. ‘Be-bedankt.’
‘Ze heeft overal een remedie voor,’ vertrouwt Santiago me toe, deels vol bewondering en deels met rollende ogen. Hij neemt een slokje van zijn koffie en wijdt dan verder uit. ‘Ik merkte dat je gisteravond moeite had om in slaap te komen…’
Alleen maar omdat jij zo verleidelijk dichtbij me lag! wil ik antwoorden. Wacht eens even! Ik dacht dat hij uitgeteld was. Als hij sliep, hoe kan hij dan weten dat ik lag te woelen?
‘Af en toe vind ik het moeilijk om in te slapen,’ zeg ik en haal een beetje gegeneerd mijn schouders op. ‘Als ik te veel nadenk over de koffieshop…’
‘Hier.’ Raffaella pakt iets uit het dressoir naast haar en biedt me een handvol bladeren aan die in water moeten worden gekookt. ‘Hiermee val je zo in slaap!’ zegt ze met een klik van haar kleine bruine vingers.
‘En hoe zit het met wakker worden?’ slik ik en streel aarzelend de bladeren. ‘Ik bedoel, word ik dat nog?’
‘Natuurlijk!’ lacht ze, voordat ze met een stalen gezicht zegt: ‘Uiteindelijk wel.’
Zodra ik de sappigste, meest gouden ananas heb geproefd die ooit het genot heeft gehad om langs mijn kin te druipen, neemt ze me mee naar de tuin en introduceert me tot verschillende planten waaronder het sierlijke ‘vijf uur’ blad dat elke avond om vijf uur opkrult en er ’s ochtends om vijf uur dood afrolt. Praktisch elk kruid of elke kiem lijkt een wonderbaarlijke eigenschap te bezitten en ze vindt het geen enkel probleem om alles voor me te plukken en aan me mee te geven. Ik heb het gevoel alsof ik op consult ben bij een soort tuinvrouw annex drugdealer.
‘Het is maar goed dat je geen astma hebt.’ Santiago kijkt vanuit de deuropening naar ons. ‘Dan laat ze je zo een levende kever opeten.’
‘Wat?’ Ik draai me om. ‘Waarom?’
‘Het opent de luchtwegen,’ informeert ze me.
‘Tuurlijk,’ speel ik het spelletje mee.
‘De meeste bizarre Costaricaanse kuur is tegen oorpijn,’ gaat Santiago verder. ‘Dan moet een zogende moeder borstvoeding in je oor spuiten!’
‘Zo kan-ie wel weer!’ schimp ik en wil oma Raffaella vragen of ze iets heeft tegen een slechte smaak qua mannen, maar ik wil niet dat ze het verkeerd opvat en denkt dat ik Santiago bedoel.
Gedurende het volgende uur babbelen we gezeten op de bank over natuur en bijgeloof, en ik vertel dat we zuringblad gebruiken om netelroos te verzachten, op paardenbloempluis blazen om te kijken hoe laat het is en boterbloempjes onder onze kin houden om te bepalen of we van boter houden. Ik lach meer dan ik heb gedaan sinds ik in Costa Rica ben. Ik heb mijn eigen oma’s nooit ontmoet, maar het zou echt geweldig zijn geweest om er een te hebben die zo vaak grinnikt en nog zo aanstekelijk ook. Ze brengt in ieder geval de luchtige kant van Santiago naar boven. Tenminste, tot ze het onvermijdelijke fotoalbum uit zijn jeugd tevoorschijn haalt. Hoewel hij ineenkrimpt, raak ik toch in vervoering – het is moeilijk om niet warm te lopen voor iemand op zesjarige leeftijd met geschaafde knieën en een jeanskikker (glanzend rood met blauwe poten) in zijn hand of giechelend op tienjarige leeftijd omdat hij wordt gekieteld door zijn nu overleden opa.
‘Als tiener…’
Als Raffaella dreigt Santiago nog meer in verlegenheid te brengen, springt hij op en meldt: ‘Geen tijd meer, we moeten een vlucht halen.’
‘Geen vluchten,’ verklaart oma Raffaella en slaat monter nog een bladzijde om.
‘Wat?’ Santiago loopt naar het raam en steekt zijn hoofd naar buiten. ‘Ik ben zo weer terug, ik ga even kijken of we tot San José met Jimmy mee kunnen rijden.’
‘Ik dacht dat hij ziek was?’ vraag ik fronsend.
‘Hij voelt zich vandaag veel beter,’ mompelt Santiago terwijl hij de deur uitloopt.
‘Wat is er aan de hand?’ Ik draai me om naar oma Raffaella.
‘Het weer,’ zegt oma Raffaella en ze haalt haar schouders op. ‘Jullie hebben toch geen haast om terug te keren?’
Ik weet niet of ze het vraagt of bevestigt. Wat ze ook bedoelt, ze heeft gelijk.
Er zijn niet veel plekken die je bezoekt waarvan je onmiddellijk weet dat je het verschrikkelijk zal vinden om weer te vertrekken. Zo voel ik me nu. Een soort heimwee voor ik ben vertrokken.
Terwijl Santiago weg is, staat Raffaella erop dat ik een kopje uitprobeer van iets dat op kikkerdril lijkt en we gaan verder met de geïllustreerde herinneringen. Was dat een steek van jaloezie die ik voelde toen ze naar een foto van Santiago en zijn eerste vriendinnetje wees?
Ik vind het bijna jammer dat hij terugkomt en het tijd is om te vertrekken. Als ik voorover buig om Raffaella te omhelzen, blijft mijn hoofd net iets langer op haar smalle schouders rusten dan de etiquette voorschrijft.
‘Je zult terugkeren!’ voorspelt ze omdat ze blijkbaar aanvoelt dat ik geen zin heb om te vertrekken.
‘Ik hoop het,’
glimlach ik en pak een bos verschillende bladeren en
een hoestsiroop aan van mijn schattige persoonlijke apotheker.
‘Waarschijnlijk heb ik hier ook weer een kuur voor nodig,’ plaag ik
als ik haar gedag wuif.
Ik had nooit gedacht dat het mogelijk zou zijn gewend te raken aan wegen met gaten – de kuilen en deuken komen zo onverwacht, maar de stoffige sporen na de doordrenkte rivieroversteek lijken bijna een eigen hobbeldebobbelritme te hebben. Ik tril en schud alsof ik in een spaceshuttlesimulator zit, maar in plaats van een gezicht te trekken en te schelden op het gebrek aan asfalt, richt ik mijn aandacht op de velden die we passeren en de honderden stuks benig vee dat daar staat te grazen. Het zijn opmerkelijke beesten met grote donkere hertenogen, slanke elegante koppen, lange haasachtige naar beneden hangende oren en prachtige gebrokenwitte vachten strak om hun uitgemergelde lijven gespannen. Santiago vertelt me dat het een soort is die oorspronkelijk uit India komt en goed geschikt is voor het tropische klimaat. Ze zien er echt totaal anders uit dan de potige zwartbonte koeien thuis. Het contrast zorgt ervoor dat ik me erg in het ‘buitenland’ voel. Dan zie ik twee jonge kinderen met blote voeten naast een rivier op een waterbuffel rijden. Het is een beeld dat ik zou verwachten op een reisfototentoonstelling, niet in het echt. Dit, mijn recente ontmoeting met Raffaella en niet te vergeten de schildpadden gisteravond doen me beseffen wat een geluk ik heb om hier te zijn.
Wat een schouwspelen! Wat een emoties! Het is nooit bij me opgekomen dat ik vastzat in Bath, en zelfs als ik dat had geweten, was het nooit bij me opgekomen dat er een alternatief zou zijn. Als je me toen had gezegd dat een kudde vee langs de kant van de weg me in vervoering zou brengen, had ik je voor gek verklaard.
Een uur of zo later, strekken we onze benen naast een bananenplantage. Het is verrassend het fruit zonder stickertjes te zien en ik voel me net een kind op schoolreisje als Santiago uitlegt hoe de enorme trossen bananen van de boom via een katrolsysteem dat door mensen wordt getrokken naar de sorteer- en inpakafdeling worden vervoerd. Ik bedenk net hoe bijzonder dit is als hij laat weten dat de mannen die dit renwerk doen in de twintig of de dertig zijn, maar door het voorttrekken van deze zware vracht de gebogen ruggengraat hebben van een zeventigjarige. Voeg dat bij de verhalen over bananenwerkers die worden vergiftigd door verdelgingsmiddelen en Erin Brockovich heeft een nieuwe zaak. Deze situatie heeft echt aandacht en een oplossing nodig. Misschien kunnen Ollie en ik hier een project van maken als hij hierheen komt. Hij is heel goed in het pleiten voor goede doelen en bovendien blijft hij cool terwijl hij het doet.
Een paar minuten later wijst Santiago naar een stukje grond met kartonnendoosachtige woninkjes. ‘Zie je dat huisje op de derde rij met die blauwe gordijnen?’
Ik knik.
‘Daar wonen mijn ouders.’
Mijn mond valt open van verbazing. ‘Werken ze hier? Op de plantage?’
‘Mmm-hmmm.’
‘Ben jij hier opgegroeid?’
‘Sí.’
‘Hoe ben je…’ Ik houd mijn mond omdat ik bang ben hem te beledigen.
‘Ontsnapt?’ voorspelt hij mijn woordkeuze. ‘Een opleiding, veel lezen. Iets anders willen…’
‘Jemig.’ Ik ben diep onder de indruk. Hij heeft echt heel hard gewerkt om te bereiken wat hij heeft bereikt. Geen wonder dat hij dacht dat ik het maar makkelijk had met een vader die toen mijn café in Bath niet doorging, in een zucht een vervangend project regelde. Ik voel me schuldig als ik denk aan hoeveel tijd mijn vrienden en ik thuis verdoen met het verlangen naar een leven van mensen die het beter hebben dan wij. We zeuren: ‘da’s makkelijk voor ze’ alsof wij het zo slecht hebben. Op dit moment voel ik me compleet verwend. Zelfs een beetje beschaamd.
Als we San José naderen, belt Santiago vast met de luchtvaartmaatschappij om de vluchtmogelijkheden te checken.
‘Ze denken niet dat er de komende paar uur in de mist een toestel vertrekt,’ zegt hij en trekt een gezicht. ‘Misschien is het beter een auto te huren…’
‘Of…’
‘Ja?’
‘Als we een paar uur vrij hebben, zou ik het geweldig vinden om het Teatro Nacional te bezoeken waar Carla zo enthousiast over was.’ Ik houd mijn adem in en voel me net een kind dat om een buitensporige traktatie vraagt.
Santiago lijkt het echter leuk te vinden dat ik geïnteresseerd ben in de trots van de stad en hij zegt dat hij zal kijken of er nog kaartjes voor het Orquesta Sinfónica Nacional vanavond beschikbaar zijn.
Dit is zo’n contrast met mijn eerste hobbelige dag in San José. Drie weken geleden maakte ik me zorgen, was ik eenzaam en van plan mijn eigen boontjes te doppen, maar nu wil ik juist graag betrokken zijn. Ik weet dat ik nog steeds een buitenstaander ben, maar met Santiago naast me ben ik een buitenstaander met privileges. We bemachtigen kaartjes voor het concert en Santiago regelt zelfs een cocktailjurk en een pak voor ons van zijn vrienden Joaquin en Carmen zodat we niet uit de toon vallen.
‘Wauw!’ roepen we tegelijkertijd met stokkende adem als de een uit de badkamer en de ander uit de slaapkamer komt.
Santiago ziet er knapper uit dan ooit in een zwart pak met een wit overhemd en een glanzende tinkleurige stropdas. Ik kan het niet helpen dat ik de stof op zijn schouder bewonderend gladstrijk. Hij laat mij een rondje draaien in Carmens laag uitgesneden netjurk met wijd uitlopende rok en ruches in de taille. Mijn haar heb ik opgestoken in een hoge Breakfast at Tiffany’s-knot om de hangende oorbellen van nepdiamanten goed te laten uitkomen. Santiago laat ze zachtjes tingelen en veegt een losgelaten pluk haar omhoog.
‘En dan te bedenken dat we een paar uur geleden nog in een moeras zaten!’ lach ik.
Santiago lacht ook en steekt zijn arm uit zodat ik in kan haken. ‘Zullen we gaan?’
Ik weet dat het taboe is en dat er niets kan of mag gebeuren tot de winnaar van het café bekend is – nog tien dagen te gaan! – maar als ik mijn hand op de mouw van zijn jasje leg en we de deur uitlopen, besluit ik dat Santiago, in ieder geval de komende uren, mijn date is.