33
Ik sluip terug naar mijn kamer, stomverbaasd en losgekoppeld. Mijn schoenen laat ik bij de deur staan, ik tippel over de betegelde vloer en laat me voorover op bed vallen. Ik kan niet geloven dat hij weg is.
Pijn verspreidt zich door mijn borstkas als ik eraan denk dat ik zonder hem terug moet naar het café en heel even stokt mijn adem, ik houd mezelf verdoofd bij elkaar en probeer tranen en spijt af te wenden. Dit kan ik gewoon niet accepteren. Dit verlies kan ik niet aan. Al vlug beginnen mijn tranen serieus te vloeien en lopen er glinsterende straaltjes smart over mijn gezicht.
Als ik mezelf door mijn hysterische bui heb heengehuild en weer verdoofd ben, gaat de telefoon. Grappig dat je zelfs wanneer je weet dat hij niet kan bellen om te zeggen dat alles in orde is, je het toch hoopt. Ik neem even een moment om mijn verwachtingen bij te stellen zodat ik mezelf niet verraad met gesnotter en gejank als mijn vader vraagt hoe het met me gaat.
‘Hallo?’ zeg ik met zachte, vaste stem om vervolgens hardop naar lucht te happen wanneer mijn hart als een squashbal tegen mijn ribben slaat - het is Santiago!
‘Sorry dat ik je stoor, maar de anderen zijn niet op hun kamer en de spa is al dicht.’
‘De spa?’ Heb ik iets gemist? Wat heeft de spa met onze situatie te maken?
‘Ik heb mijn mobiel in de behandelkamer laten liggen. Ik vroeg me af of…’
‘Natuurlijk, ik pik hem op. Meteen morgenvroeg.’ Ik ben erop gebrand alle triviale praktische aspecten uit de weg te ruimen zodat we snel over kunnen gaan op betere dingen, maar zijn toon blijft formeel, een beetje ellendig.
‘Bedankt. Ik zal ervoor zorgen dat hij in het café wordt afgehaald.’ Op de achtergrond hoor ik dat er wordt omgeroepen dat hij aan boord moet. ‘Ik moet gaan.’
‘Wacht!’ gil ik.
‘Wat is er?’ vraagt hij voorzichtig maar hoopvol.
Hoe kan ik alles wat ik wil zeggen samenvatten in een zin? Onder deze druk, lukt het me alleen maar om treurig te vragen: ‘Waarom heb je geen afscheid genomen?’
‘Waarom?’ vraagt hij verbaasd alsof hij wil zeggen: ‘Je weet heus wel waarom!’ Hoewel dat natuurlijk niet zo is. Ik wil graag een reden horen, maar hij slaakt slechts een diepe zucht.
‘Santiago?’ Is er iets dat hij niet zegt?
‘Je hebt mijn briefje toch wel gekregen?’
‘Wat?’
Wederom die officiële stem op de achtergrond.
‘Dat was de laatste oproep, ik moet gaan.’ Hij klinkt ongerust.
‘Welk briefje?’ dring ik aan.
‘Ik heb het aan Kiki gegeven, heeft zij het…?’
‘Nee!’ jammer ik verontwaardigd en spring op.
‘Ava, ik houd het vliegtuig op. Ik moet gaan.’
En na die woorden is de verbinding verbroken. Heel even ben ik stil en dan vlieg ik de deur uit, gevoed door geschreven hoop. Ik schiet de bocht om en loop de treden naar het restaurant met drie tegelijk op. Maar als ik dichterbij kom, zie ik dat de tafel leeg is.
‘Iedereen is weg,’ bevestigt de ober.
Ik wuif opgewonden naar hem en stuif weg naar mijn vaders casita, neem twee keer het verkeerde pad en kom in een vlaag van ongeduld aan. Het lukt me nauwelijks stil te blijven staan tot hij de deur heeft geopend.
‘Ik moet Kiki spreken,’ hijg ik en kijk smachtend over zijn schouder, nog maar een paar seconden voordat ik kan genieten van Santiago’s handschrift. (Mijn naam op het zeeschildpad adoptiecertificaat was een goed begin maar een persoonlijke boodschap zal zoveel meer betekenen…)
‘Ze is er niet.’ Hij brengt me van mijn à propos. ‘Ik dacht dat ze bij jou was.’
‘Bij mij?’
‘Om te kijken hoe het met je gaat…’
‘Ooo. Ik kom net bij het restaurant vandaan.’
‘Jullie moeten elkaar net mis zijn gelopen. Voel je je wat beter?’
‘Veel. Echt veel beter!’ zeg ik overenthousiast.
‘Je ogen…’ Hij staart naar mijn opgezwollen ogen.
‘O, niets aan de hand!’ verzeker ik hem. ‘Als ik haar weer misloop, kun je haar dan vragen om me op mijn kamer te bellen?’
‘Zeker,’ zegt hij vrolijk als altijd. ‘Welterusten, miss Tropicana!’
‘Jij ook!’ mompel ik afwezig.
Ik doe aarzelend een paar stappen en sta stil. Deze plek is een doolhof, ik weet niet welk pad ze zal nemen dus besluit ik even te wachten op de hoek die het dichtst bij mijn vaders huisje ligt. Als ze er na tien minuten nog niet is, loop ik langzaam terug naar mijn casita terwijl ik af en toe stil blijf staan om mijn oren te spitsen als een soort indiaan die een spoor volgt. Ik hoor allerlei geluiden, maar niets dat lijkt op een menselijke voetstap.
Ik weet niet wat ik moet denken. Zou ze het briefje voor het eten gewoon vergeten zijn, is ze er nu mee onderweg of heeft ze het expres niet gegeven omdat ze hoopt dat ik het weer goedmaak met Ryan? Misschien heeft zij ervoor gezorgd dat mijn vader Santiago op een nieuw project heeft gezet? Om hem uit beeld te krijgen. Maar waarom zo vlug? Waarom vanavond?
Ik weet echt niet meer wat ik van Kiki moet denken. Ik weet dat ze kan manipuleren en ik weet dat ze genoeg invloed heeft om het voor elkaar te krijgen, maar ik begrijp nog steeds niet waarom ze überhaupt zo hekserig doet. Natuurlijk zijn er altijd mensen die zich graag met andermans zaken bemoeien.
Als ze op mijn terras had gekampeerd, had ik het haar op de man af gevraagd. En als ze het briefje onder mijn deur door had geschoven, had ik het haar vergeven, maar als ik terugkom, zie ik niemand en er ligt niets.
Heel even speel ik met de gedachte om te kijken of ze bij Ryan is, maar er is negenennegentig procent kans dat hij de deur naakt open doet, dus laat ik het maar zo.
Ik bel mijn vader nogmaals, maar die zegt dat ze nog niet terug is.
‘Waarschijnlijk de maan aan het poetsen,’ zucht hij dromerig.
Ik wil zeggen: ‘Noemen ze dat tegenwoordig zo?’ maar ik doe het niet. Het is gewoonweg niet beleefd.
Gedurende de nacht lijkt het wel of ik elk uur opsta om de patiodeur open te schuiven zodat ik naar de lucht kan kijken in de hoop dat ik een verandering van donker naar licht bespeur. Ochtend, waarom doe je er vandaag zo lang over? Waarom bouwen de sterren nog een feestje? Ik verlang ernaar dat het zwart lichter wordt, in paars verandert en dat er vervolgens gele zonnestralen oplichten.
Ik neem aan dat de IJslanders zich in de winter zo voelen. Ooit heb ik trouwens ergens gelezen dat ze het juist romantisch vinden, niet in de laatste plaats omdat ze niet schrikken als ze wakker worden naast een niet zo mooie verovering in het wrede daglicht, voornamelijk omdat er geen licht, wreed of niet, is. Ik vraag me af of je hetzelfde kunt zeggen over mijn huidige situatie. In het donker ben ik nog onwetend en vol hoop, in het daglicht lees ik straks Santiago’s briefje en misschien staat er niet in wat ik hoop of wil horen. Al zuchtend keer ik opnieuw terug naar mijn bed en probeer al mediterend in een kalme staat van aanvaarding te komen, maar mijn voeten lijken te werken aan een hectische interpretatieve dans.
Als de klok eindelijk toegeeft en zijn wijzers op de acht en de twaalf staan, ben ik klaar om te gaan slapen, bedwelmd en gedrogeerd van vermoeidheid. Briefje, welk briefje?
Met tegenzin hijs ik mezelf rechtop. Als ik de douche aanzet, regent er een zeker pessimisme op me neer. Wil ik zijn woorden eigenlijk wel lezen? De conclusie is dat hij weg is. Hij heeft ervoor gekozen eerder weg te gaan. Hij wist dat het voorbij was met Ryan en toch was hij zo’n slechte verliezer dat hij er niet tegen kon om nog een uur in mijn aanwezigheid door te brengen. Dat zijn de feiten.
Alleen door de gedachte om eens flink tegen Kiki tekeer te gaan, krijg ik mijn haar geföhnd en mijn kleren aan. Wat kan mij het schelen wat erin staat – zij houdt iets achter dat van mij is en ik moet mijn ellende toch op iemand botvieren.
Als ik het restaurant nader, voel ik me met elke klikklak van mijn slippers geïrriteerder en verontwaardigder. Daar heb je d’r, ze zit naast mijn vader en prikt in een eitje. Er is niets beter dan het poetsen van de maan om honger te krijgen.
‘Mag ik mijn briefje?’ vraag ik en houd mijn hand doelbewust boven haar bord.
Ze stopt met kauwen en kijkt me aan.
‘Van Santiago,’ zeg ik voor het geval ze een hele archiefkast vol onderschepte correspondentie heeft verzameld.
Heel even lijkt ze van haar stuk gebracht, maar dan zegt ze geschrokken: ‘Ik kan niet geloven dat ik vergeten ben het aan je te geven!’ en slaat zichzelf met indrukwekkende kracht op haar voorhoofd, maar lang niet zo hard als ik zou willen. ‘Zodra ik klaar ben met eten, ga ik het voor je halen.’
‘Ik heb het liever nu,’ zeg ik standvastig.
‘Ava, ze zit te ontbijten!’ berispt mijn vader me.
‘Haar eten loopt niet weg,’ zeg ik onverschillig en haal mijn schouders op.
‘Maar dan wordt het koud!’ Weer spreekt hij voor haar.
Voor ik in de tegenaanval kan gaan, vraagt de ober wat ik eten wil. ‘Roereieren, bacon en champignons, alstublieft. Ziezo, er komt zo weer een bord warm eten voor je aan!’ Ik hang nog steeds dreigend boven haar.
‘Ava…’ Mijn vader wil me wederom een standje geven, maar Kiki komt tussenbeide en zegt geruststellend: ‘Het geeft niet, Dean. Blijkbaar is het dringend.’
Ze staat op en ik volg haar de trap af, weerstand biedend tegen de drang om haar de laatste tien treden af te duwen voor het geval ze de kamersleutel kwijtraakt.
Mijn hart bonst van de confrontatie en het vooruitzicht dat ik het briefje eindelijk in handen zal hebben. Ik wil achter haar aan de casita inlopen, maar ze sluit de deur stevig voor mijn neus. Misschien heeft ze het nog niet gelezen en is ze nu nieuwsgierig genoeg om het open te stomen. Of misschien heeft ze het verborgen op een verdacht plekje en wil ze niet dat ik zie hoe ze haar lingerielade doorzoekt om het te pakken?
‘Geen envelop?’ Ik kijk haar recht aan als ik het opgevouwen briefje aanpak.
‘Ik neem aan dat hij haast had.’
Ik knijp mijn ogen gekweld tot spleetjes, maar ik besef dat ik nu iets beters te doen heb dan ruzie maken over briefpapier. Zonder nog een woord te zeggen draai ik me om en loop terug naar mijn kamer. Zodra ze me niet meer kan zien, begin ik te rennen. Tegen de tijd dat ik de deur open en me naar mijn bed haast, loop ik te trillen. Het ongelezen briefje houd ik nog steeds stevig vast. Ik haal diep adem en vouw het open. Als mijn ogen over het papiertje glijden, word ik overspoeld door teleurstelling. Ik wilde een pagina vol dicht op elkaar geschreven woorden, maar het is slechts een alinea. Hoe kan dat genoeg zijn om alles te zeggen wat er te zeggen valt? Ik zet mezelf schrap en lees:
Ava, ik wilde je graag nog even feliciteren. Je hebt het verdiend om te winnen. Vergeet niet dat de schildpadeieren in Tortugeuro over drie maanden uitkomen. Misschien kom ik je wel tegen op het strand. S.
Mijn god. Een handjevol woorden en nog zal ik ze tot in den treure analyseren. Het lijkt wel alsof hij voorstelt dat we elkaar weer ontmoeten, min of meer. Hij lijkt er echter geen haast bij te hebben, drie maanden? Tot over negentig dagen. Misschien. Over He’s just not that into you gesproken.
Ik zucht. Wat had ik dan verwacht?
Sinds ik je voor het eerst zag in je besmeurde broek wist ik dat jij de ware was. Niemand heeft meer ambitie en klopt beter melk dan Ava Langston. Wees voor altijd de mijne.
Ik bedoel maar.
Als ik achterover tegen de houten planken van het bed leun, vraag ik me af hoe het moet zijn voor mensen die niet teleurgesteld zijn in de liefde. Er moeten ook mensen zijn die krijgen waarnaar ze emotioneel verlangen. Ik kan me niet voorstellen hoe dat moet zijn. Ik weet alleen dat ik er een hekel aan heb om teleurgesteld te worden. Het zuigt alle energie uit me weg, alles lijkt teveel moeite. Het leven zelf lijkt stomvervelend. De gedachte dat ik terugmoet naar het café, hoewel mijn café, lijkt niet meer dan een vervelende klus. Alle magie is verdwenen.
Als ik humeurig naar de muur staar, ga ik met mijn vingers over mijn onderlip, en duw en kneed de zachte huid die nooit door Santiago zal worden gekust. Mijn ogen zwellen op met tranen. Al die tijd heb ik gewacht op de dag des oordeels, telde ik de dagen af tot ik zeker zou weten of hij echt was of niet, en nu het zover is verdwijnt hij gewoon. Dit heb ik niet aan zien komen. Hij had een slechterik kunnen zijn die ik zou haten of hij was zoals ik de hele tijd al had gehoopt waardoor ik mezelf eindelijk toestemming kon geven van hem te houden. Ik had nooit gedacht dat hij gewoon zou kunnen verdwijnen.
Te midden van mijn frustratie en verwarring voel ik plotseling een enorme drang om hem te bellen met de vraag wat zijn briefje precies betekent. Hoe kan alles wat we samen hebben meegemaakt zo weinig voor hem betekenen, maar dan besef ik dat hij zijn telefoon niet heeft en dat het de bedoeling was dat ik die zou ophalen.
Het is belachelijk, ik weet het, maar zelfs een taak uitvoeren die met hem te maken heeft, geeft me het gevoel dat we op de een of andere manier nog steeds met elkaar verbonden zijn, wat me helpt om de kracht te verzamelen de berg naar de spa te beklimmen.