Dat vinden ze een bewijs! 1
‘Er heeft een mevrouw voor je opgebeld.’ ‘Er heeft een mevrouw voor je opgebeld!’
‘Zo? Wie dan?’
‘Nou, dat zul jij wel weten!’
‘Hoezo? Ik verwacht niet een bepaald telefoontje.’
‘Ik weet in elk geval niet wie. Een mens met een nare stem. Mierzoet.’
‘Ik kén geen vrouwen met nare, mierzoete stemmen.’ ‘Nee, dat zal wel. Haar stem zul je wel prachtig vinden. Enfin, ze belt wel morgenochtend op kantoor. Dan kun je rustig met haar spreken.’
‘Wees niet zo verdraaid flauw. Alsof ik, als ik een vriendin had, haar hier thuis zou laten opbellen...’
‘Dat is juist het geraffineerde. Als ze thuis opbellen, denken de vrouwen: o, ze belt thuis op, dus dat is in orde. Maar ik ben zo ezelachtig niet! Trouwens, die vrouw kan wel oerdom zijn en daarom hierheen opbellen. Ik vind jou écht iemand om oerdomme vriendinnen te hebben.’
‘Waarom? Ik héb geen vriendinnen, maar waarom zou ik nu juist óérdomme vriendin...’
‘Dan kun je schitteren. De man, die alles weet. Die door de obers bij zijn naam wordt genoemd.
O nee, je gaat natuurlijk Altijd ergens met ’r waar ze je niet...’
‘Wel alle donders — je praat erover alsof het een feit is, dat ik...’
‘Het is een feit.’
‘Bewijs dat dan eens.’
‘Ja, als het zó gemakkelijk was...’
‘Zeg dan waaróm je denkt, dat ik...’
‘Waarom zou dat mens anders zo idioot opbellen? De telefoon gaat. Ik erhéén. Ik zeg: “Met mevrouw Bolkammer. ” Zegt dat wijf: “Is menéér Bolkammer thuis? ” Ik zeg: “Met wie heb ik het genoegen? ” Pats. Telefoon op de haak. Voor mij is dat een bewijs, nét zo goed alsof jij...’
‘Wie kan dat nou zijn geweest...’
‘Ha-ha-ha.’
‘Het een of andere onbeschofte mens!’
‘Ja, dat klopt. Maar ze zal iets hebben, dat ik niet heb. Iets meer dan alleen die onbeschoftheid.’
‘Lieveling ik zwéér je...’
‘Pas óp met je dure eden! Zegt De Gekroonde Olifant je iets?’
‘Nee... Of wacht eens. Dat café aan dat plein hoe-heet-het-ook-weer?’
‘Precies. Meneer herinnert het zich. O, wat ben je toch een onhandige stakker! Je bijt zó in het haakje, dat ik voor je neus laat bengelen. Als je mij wilt beduvelen moet je vroeger opstaan. Véél vroeger...’
“Schei uit met te doen alsof je Ellen Vogel bent in een stuk van Ibsen. Wat is er met die Gekroonde Olifant? Voor de dag ermee!’
‘Dat wou ik jóu nu juist vragen. Voor de dag ermee! Wat-dee-je-elf-augustus-’59-’smorgens-om-half-twaalf-in-De-Gekroonde-Olifant?’
‘Ik? Hoe kan ik dat nóu nog weten! Drie jaar later zowat!’
‘Het staat in die oude zakagenda! Deze hier! Die vond ik in dat oude ruitjespak, dat ik heb meegegeven aan het Leger des Heils! Kijk — je hebt het met róód potlood omlijnd! Dat doe je niet voor niets!’
‘Néé. Dat doe ik om het niet te vergeten!’
‘O! Je beként dus!’
‘Ik beken niets. Hoe kan ik nou weten wat ik drie jaar geleden in De Gekroonde Olifant... Zaken of zo.’
‘Ja. Met die juffrouw, die zo charmant telefoneert. Of met een andere juffrouw. Ik zeg niets meer vóór ik weet met wie jij elf augustus 1959 ’s morgens om half twaalf in De Gekroonde Olifant...’
O, vriendinnen — zo’n gesprek kan een paar uur doorgaan. Ik niet.
Dat vinden ze een bewijs! 2
‘Ze zou het anders moeten aanpakken!’ Ik neem gaarne aan dat meneer Bolkammer een rustig zakenman is met een buikje in aanbouw, die ‘lieveling’ zegt tegen zijn vrouw en die houdt van ingestopte dekens aan het voeteneind en van bitterkoekjesvla toe, een trouw echtgenoot met ochtendhoest, die er geen vriendin op na houdt.
Maar ergens in hem huist een Andere Bolkammer, een jeugdige joyeuze romantische fladderige Bolkammer met z’n vlinderstrikje en met bravoure, zo een, die met een slanke mysterieuze vrouw over het Leven zou willen praten.
Deze Bolkammer, laten we dat veilig aannemen, komt nooit meer naar voren. Hij is diep weggedrukt. Hij zit begraven onder een laag moraal — standaardmoraal — en bitterkoekjesvla Maar hij is er wel, en wanneer bepaalde omstandigheden op een bepaald moment op een bepaalde manier zouden samenvallen dan zou het in te denken zijn, jazeker, dan zou het in te denken zijn, dat die jonge joyeuze romantische Bolkammer te voorschijn trad en inderdaad met een slanke mysterieuze vrouw over het Leven zou gaan praten onder een van de schemerlampen in de Gekroonde Olifant.
En dat is het, wat mevrouw Bolkammer voelt.
En dat is het wat ze niet uit kan staan. En wat ze vreest. Want ze ziet het namelijk nu en dan gebeuren, iets dergelijks dan, in haar vriendenkring. Ze heeft het immers pas gezien, dat meneer Westman van de overkant op een keer de dikke laag standaardmoraal en bitterkoekjesvla van zich af schudde en jeugdig werd en roekeloos, en met zijn gebleekte assistente naar Arosa vloog. Het is gebeurd. Tot grote ontsteltenis van de buurt.
Hij kwam natuurlijk wel weer terug. Meestal komen ze weer terug, inaar het was dan toch maar gebeurd.
Mevrouw Bolkammer weet in haar hart best, dat haar man geen vriendin heeft en dat er niets te bewijzen valt. Maar ze weet ook, dat er ergens, o, ergens heel vaag de mogelijkheid tot zo iets zou kunnen bestaan. En dat verdraagt ze niet en daarom gaat ze met haar eigen vrouwelijke logica op deze wijze tekeer.
Het is niet erg verstandig van haar. Ze zou het anders moeten aanpakken. Ze moest liever in zich zelf zoeken naar de jeugdige joyeuze romantische mevrouw Bolkammer, die er toch ook is. Of niet? Ja, natuurlijk is die er, maar véél verder weggestopt, veel dieper begraven. Mevrouwen zijn over het algemeen verder weggezonken in standaardmoraal en bitterkoekjesvla dan meneren, dat is nu eenmaal zo. Dat komt door hun zucht naar veiligheid en naar gesettled zijn.
En toch zou mevrouw Bolkammer er goed aan doen, dat joyeuze vrouwtje weer eens op te graven, het weer op te poetsen, alles eraf te vegen wat er zo al aangeslibd is in de loop van het huwelijk, en de mogelijkheid eens te laten doorschemeren dat zij zelf nog wel eens op hoge hakken naar de Gekroonde Olifant zou kunnen gaan, voor een afspraak.
Misschien, als ze het zover brengt, wordt het dan toevallig een afspraak met de jeugdige meneer Bolkammer.
Dat zou dan bijzonder goed uitkomen.