Mogen vrouwen liefhebberijen hebben?
1
‘Een vrouw zou niet eens durven gaan hengelen!’ Ik ken een man die hengelt. Hij staat ’s morgens om half vier op om te gaan hengelen. Blijf jij maar liggen, zegt hij tegen z’n vrouw. Blijf jij maar lekker liggen, lieveling.
Ze blijft liggen, maar niet lekker, want ze hoort eerst een luid gorgelen en tandenpoetsen. Dan komt er een stilte en ze dut in, tot ze wakker schrikt van een kraan die harder spettert dan kranen overdag ooit doen. Stilte. Ze soest. Dan hoort ze hem ineens in de glazenkast rinkelen. Wat doet hij nu toch in de glazenkast, denkt ze suf, en ze weeft er een benauwde droom omheen. ‘Verdomme’ hoort ze dan en daar staat hij kwaad voor haar bed want hij is z’n simmetje kwijt en een end lijn. En z’n ouwe zeiljopper kan hij ook niet vinden.
Zuchtend staat ze dan maar op en zoekt alles bij elkaar en zegt: ‘Hier, daar he je ook nog je boterhammen en ga nu maar, daag.’ En dan gaat hij eindelijk.
’t Is allemaal niet zo ernstig, want hij houdt nu eenmaal van hengelen, dat is z’n hobby en ’t zou gewoon onaardig van haar zijn om het tegen te gaan.
Maar stel nu, dat het omgekeerd was: Mevrouw staat om vier uur op, om te gaan hengelen. ‘Blijf jij maar liggen, liefste,’ zegt ze, ‘ik vind het allemaal wel.’ En hij blijft liggen en zij gaat haar gang, alleen komt ze nog vier maal tierend de slaapkamer binnen omdat haar dobber kapot is en ze de wormenpot niet kan vinden.
Hoe zou dat zijn, als mevrouw ging hengelen...? Wat zegt u? Waarom niet?
‘Natuurlijk...’ zeggen onze mannen. ‘Gaan jullie vooral hengelen, als je daar plezier in hebt. Doe het vooral!’
Maar zelfs al zouden we willen hengelen, we dóén het toch niet. Allereerst, omdat we zo’n schuldgevoel zouden krijgen bij al de slaapkamerkreunen van vader en dan, omdat we bang zijn uitgelachen te worden door het gezin, ’t Is nu ook al zo: als moeder gaat bridgen wordt ze gehoond, om maar niet te spreken van balletles of koorzingen. En dat koorzingen doen we toch echt niet eens om half vier ’s morgens!
Maar wij zijn ook sufferds! We verstaan de kunst niet om onze liefhebberijen met Gewicht te Bekleden. We handhaven ze niet met aplomb! Dat moeten we nog leren en daar gaan heus wel een paar eeuwtjes overheen. Duiven houden of postzegels verzamelen of fotograferen... een man weet om al deze dingen een sfeer van Belangrijkheid te spinnen, waardoor wij, ezels, on steeds weer laten imponeren. Zelfs zijn legpuzzel is belangrijk; we moeten er dagenlang omzichtig omheen sluipen in de serre. Heus, wat Vader doet is belangrijk en mag niet worden af gestoft.
Vele mannen presteren het zelfs om hun kroegzitten tot zo’n onaantastbaarheid te verheffen. Vader is in ’t Gekroonde Wapen... we moeten maar afwachten of hij thuiskomt en hoe laat... tja, vader is in ’t Gekroonde Wapen...’
Maar we moeten ook bedenken dat de mannen zich eeuwenlang getraind hebben in dat gewichtigdoen. De Romeinse kindertjes hoorden al: ‘Ssst, vader moet discuswerpen.’ De Batavierenkindertjes hoorden: Ssst, vader moet dobbelen.’ De kindertjes uit Vondels tijd hoorden: ‘Ssst, vader moet boogschieten.’ En hetzelfde in andere landen: ‘Vader moet opium roken! Vader moet stieren vechten, vader moet boule spelen.’
En wij daar maar ontzag voor hebben. Maar waarom altijd dat ontzag? Waarom kunnen we niet gewoon respect hebben voor de ander z’n hobby’s maar dan ook wederzijds.
Dus zelfs eventueel: ‘Moeder gaat morgen hengelen!’ ’t Mag ook roeien zijn of tennissen, of leeuwen temmen, of buikdansen, of kevers zoeken... als we ’t maar zonder schuldgevoel kunnen beoefenen. En zonder de angst, straks weer te worden uitgelachen.
Mogen vrouwen liefhebberijen hebben? 2
‘Als ze écht zouden willen, zou niets haar tegenhouden!’ Waarom hebben zo weinig vrouwen liefhebberijen? Vanwege het lijdzaam kreunen van de mannen, wier vrouwen zich aan liefhebberijen overgeven? Kom nou! Al duizenden jaren volharden vrouwen in bezigheden, die door haar mannen nimmer anders dan met nauwelijks onderdrukt gejammer zijn begroet. Hebt u ooit een man horen roepen: ‘Ha, fijn, ze gaan thuis aan de schoonmaak!,’ of: ‘Heerlijk! Kamerdag! Mijn schrijftafel wordt uitgemest!’ Nooit. En éls u dat een man hebt horen roepen, dan was dat ironie — of hij was een doortrapte huichelaar.
En tóch hield de vrouw van Cicero al even hard grote schoonmaak als de gemalin van Ramses II. P. C. Hooft werd op kamerdag uit zijn werkkamer op het Muiderslot getrapt en moest dan bij de put op het binnenplein wachten tot mevrouw Hooft riep, dat hij weer binnen mocht komen. Mijn eigen grootvader heeft eens, toen de grote schoonmaak achter de rug was, uit protest de asla van de kachel, die hij naar zolder moest brengen, leeggestrooid over de naar boenwas stinkende vloer.
Maar heeft dat geleid tot afschaffing van de grote schoonmaak (de pokken) of van de kamerdag (de waterpokken)?
Neen! Dwars tegen de jammerklachten van de mannen, dwars ook tegen de duizenden grapjes in, die humoristen al duizenden jaren aan de schoonmaak hebben verspild, handhaven de vrouwen het gebruik.
Gelooft u nu heus, dat deze diamantharde vrouwen, die haar innerlijke drang op zóveel gebieden blijven uitleven, dwars tegen alle protesten van de mannenmaatschappij in, opeens zwak en bevend zouden wijken, als man en kinderen een vermanende vinger opheffen tegen moeders liefhebberijen? Tegen moeders andere liefhebberijen, mag ik wel zeggen?
Liefhebberijen, ja, want in de schoonmaak zit een brok wellust. Dezelfde wellust, die zovele mannen aangrijpt, zodra zij een biljart, een schaakbord, een postzegelalbum, een hengel, een agenda voor een vergadering (compleet met opening door de voorzitter, notulen, ingekomen stukken, rondvraag en sluiting door diezelfde voorzitter), een voetbal, een fototoestel aanschouwen.
Indien de vrouwen écht warm zouden lopen voor hengelen, roeien, tennissen, leeuwen temmen, buikdansen of kevers zoeken, zou geen schuldgevoel, niets, niets, niets haar daar af kunnen houden. Oók niet de vrees te worden uitgelachen, want, mannen, worden wij door onze vrouwen ooit anders dan uitgelachen en geplaagd met ons biljart, ons schaakbord, onze postzegels, onze vergaderingen?
Daarom hebben zoveel mannen en zo weinig vrouwen liefhebberijen; wij mannen zijn speelser. Vrouwen, zelfs meisjes al, spelen veel minder dan mannen en jongens. Vrouwen leven te zeer uit het motto; ‘Wat heb je daar nou aan?’ en uit het devies: ‘Ik snap niet wat je ziet in die doje postzegels!’
Wij mannen, krijgen voorts eveneens maar bitter weinig gelegenheid onze persoonlijkheid te verwezenlijken in ons werk. In onze vrije tijd spelen wij daarom iemand anders. De kampioen aan het biljart of aan het schaakbord. De rijke bezitter van een kostbare postzegelverzameling. De man met de voorzittershamer, die het voor het zeggen heeft — of de vlijmscherpe, gevreesde opposant. Vrouwen zijn echter te nuchter, zij hebben te veel werkelijkheidszin, om iemand anders te kunnen spelen. Zij willen iemand anders zijn — tja, en dat is moeilijken Veel moeilijken Dat kan zelfs doorgaans niet. En aangezien vrouwen, anders dan mannen, niet neigen tot het compromis, daar vrouwen geestelijk het ‘Alles of niets!’ huldigen, spelen zij niet. Zij verwerpen de liefhebberij. Die is haar te kinderachtig.
De vrouw, die alles zoveel fanatieker doet dan de man — hoe bridgen vrouwen? — ziet eigenlijk diep neer op liefhebberijen. Zij heeft er hoogstens een glimlach uit liefde voor over. Zij is er te ernstig voor. Zij vindt het krankjorum voor een liefhebberij om vier uur ’s morgens op te staan. Daarom heeft moeder geen liefhebberijen — en nérgens anders om.