Dat eeuwige afstoffen! 1

 

 "Wat kost schrikdraad?’ Opeens staan de stoelen in de gang. Dat is natuurlijk bespottelijk. Nooit zie ik iemand adverteren: ‘Old Finish Gang-ameublement, tafel, twee armstoelen, vier stoelen, f 575, —.’ Zo’n ameublement — het onze niet Old Finish, o neen, alleen maar Old — heet: huiskamerameublement. En zo heet het niet voor niets.

Het is duidelijk, dat niet alleen de gang onbegaanbaar is, maar ook de huiskamer onbewoonbaar. Het is, gij hebt het als ervaren huisvrouw reeds begrepen, kamerdag. Dat is de fase tussen te ener zijde de gewone beurt, ook wel genaamd kleine beurt, te anderer zijde de grote schoonmaak, die uit het ruggemerg der huisvrouwen opstekende ritus, die, naar een medicus mij eens heeft verzekerd, iets te maken heeft met verhoogde hormonenproduktie in het voorjaar.

Maar nu is het herfst, het is al herfst sedert maart, en het is kamerdag. Waartoe dan, Annie M. G. Schmidt, de gewone, dan wel kleine beurt? Als die gewone, dan wel kleine beurt wekelijks geschiedt, waarom is dan op gezette tijden de kamerdag ofte wel de gróte beurt noodzakelijk? En waarom moeten moeten wij, behalve de gewone, dan wel kleine beurten, plus de kamerdagen, oftewel grote beurten, ook nog die allergrootste beurt, de grote schoonmaak, ondergaan?

Als ik echter de stoelen in de gang vind, heb ik maar één angst, die mij zwetend de kamer doet binnenrennen — mijn schrijftafel! De geheimzinnige orde in de chaos van de schrijftafel ontgaat de vrouwen volkomen. Zij weten niet, dat onder de vloeidrukker een hoogst belangrijke brief ligt te wachten op mijn inspiratie voor een afdoend antwoord. Zij geloven, dat die brief evengoed onder de punteslijper kan liggen. Dat is niet zo. Onder de punteslijper liggen veel minder belangrijke brieven, die de eerste dag om antwoord schrééuwen, de tweede dag om antwoord róépen en dan nog een maand of wat zwakjes om antwoord kreunen — tot zij als totaal verouderd en door de tijd achterhaald en voorbijgestreefd zacht maar kalm en zéér onbeantwoord in de prullenmand mogen overlijden.

En laat nu die hoogst belangrijke brief onder de punteslijper liggen! Dat kan ik niet zélf hebben gedaan. Dat moet een gevolg zijn van die vervloekte kamerdag! En onder de vloeidrukker ligt niets! De hemel weet wat er nog méér onder die vloeidrukker heeft gelegen! Een waar is het flesje inkt? Daar lag de hondenbelasting onder, die ik moet gireren — zodra ik tijd heb. De hondenbelasting is verdwenen. Zo ook het papiertje met het adres van een man, die zo goedkoop volslagen overbodige dingen repareert. Niet, dat ik hem nodig heb, maar als ik hem ooit eens nodig zal hebben, is zijn adres weg.

‘Jullie hebben mijn bureau opgeruimd!!’ roep ik wanhopig.

‘Het stikte van het stof,’ zegt mijn vrouw koel. ‘We hebben alles weer nét zo teruggelegd. Alles.’

Ik som de schennende veranderingen op. Ik schilder de staat van brodeloosheid, waartoe wij allen door die roekeloze ingreep zullen vervallen.

‘Een smeerboel,’ zegt mijn vrouw walgend.

Ontworteld, ontheemd, zit ik aan het bureau en probeer de nette stapeltjes weer te veranderen in het vertrouwde oerwoud, waarin ik elke boom, elke beek, elk tijgerhol, elk kolibrinest ken. Waarin ik met gesloten ogen de weg kan vinden. Ik stop het adres van de heer Van Dijk uit Melbourne weer in Koenens Woordenboek, waarin het al sedert 1957 ligt — ik moet hem tóch eens schrijven. Ik leg de hondenbelasting weer onder het vloeiblad. Ik heb precies een uur werk om chaos, die schijnbaar orde is, te herscheppen in orde, die schijnbaar chaos is.

O, Annie, als wij eens in jullie keukens de pollepels in de oven van het gasfornuis stopten, de soda in de koffiepot deden en de brandspiritus in de ijskast zetten.

Maar dat dóén wij niet. Wij eerbiedigen jullie grenzen.

Wat kost, technische lezers, schrikdraad om een schrijftafel van één bij twee meter?

En wat gebeurt er, lezeressen, als de kamerdag, oftewel grote beurt, wordt afgeschaft?

 

Dat eeuwige af stoffen 2 

 

’t Mag nog niet eens één keer per jaar.. De kamerdag is er — naar ieder behoort te weten — om eens lekker de kamer te doen. Niet gewoon, maar lekker. En om lekker de kamer te kunnen doen, moet alles d’r uit. Dan kun je overal bij, begrijp je wel Henri. Dan hoef je niet om alles heen te zuigen. Dan kun je ook bij de plinten. En de richels.

Je vindt dat overbodig. Natuurlijk, dat wisten we al. Jullie vindt vuil niet erg, integendeel, jullie vindt vuil wel plezierig.

Pas waneer er doje muizen op het velours d’Utrecht liggen, pas wanneer er brandnetels groeien tegen de poten van het theemeubel en pas wanneer alles kleeft en het spinrag over jullie aardappelpuree woekert dan pas zeggen jullie: ‘Hee! Moet er niet ’s iets gedaan worden?’

Jullie hebt een neurotische angst voor schoonmaaksters en hulpen in de huishouding. Je krijgt al een rood waas voor je ogen als je er eentje ziet. Het gezicht van boenders en zwabbers, de geur van zeepsop en boenwas, het geluid van stofzuigers, dat alles, plus de schort van de werkster, bezorgt jullie dat merkwaardige anti-schoonmaakcomplex. Je bent er niet meer redelijk in. Je maakt geen onderscheid meer tussen schoonmaken en overdreven schoonmaken. En samen met alle andere mannen heb je een komplot gesmeed tegen schoonmaken in welke vorm dan ook, en van welke omvang ook.

En nou dat bureau, he? Dat bureau! Ik maak me sterk dat er sinds 1934 niemand was aangeweest. O nee, schrikdraad was helemaal niét nodig: jouw kwaadaardig gebulder was voldoende voor iedereen om van dat bureau af te blijven. Maar het werd langzamerhand zo, dat het werkelijk begon te stinken. Eerst was het stof grijs, toen werd het donkerbruin met gelige smeren. Peuken lagen erin. En as. Vieze slierten hingen erbij. Maar niemand kwam eraan, want ze wisten wel, Henri, ze wisten wel, dat de hel dan zou losbarsten. Tot eindelijk die schrijftafel daar midden in de schone kamer stond als een weeshuis-vuilnisbelt in de Troonzaal. En toen kon het niet langer. Toen hebben ze één keer het stof eraf geveegd, de papieren voorzichtig opgelicht en een heel summiere uitmesting bewerkt. Eén keer is het gebeurd. Eén keer, en dat is vast alweer een jaar geleden en nog zul jij dagelijks schreeuwen: ‘Ze zitten altijd aan mijn bureau!’

En misschien ben je dan nog een extreem nette man. Misschien bepaal jij je bij het bureau. Maar Andere Mannen hebben naast het bureau stapels kranten liggen, van jaren her, die niet weg mogen. Nooit weg mogen, en die precies zo moeten blijven liggen. Buitendien hebben ze op de schoorsteen een arrangement, bestaande uit: een stapel tijdschriften, een pijp, een zak tabak, een pakje sigarettenpapiertjes, een kapotte zak shag, drie schroefogen en een reservebril. Ook dat mag niet worden af gestoft. Daarenboven hebben ze op de Friese klok nog een stilleven, bestaande uit: enkele autoonderdelen, een kluwen touw, nog een kapot zakje shag en drie brieven. Ook dat mag niet worden af gestoft!

Wat zou jij zeggen, als wij eens op jullie kantoor, tussen jullie mappen en bescheiden een stapeltje beehaatjes legden. En drie kinderhemdjes, benevens enige rouge-compactdozen, een oude jarretel en een flesje nagellak. En wanneer we daarbij aankondigden met bitse stem: ‘Pas op als je eraan komt!?’