NASPEL 

 

 Laten we het maar weer goedmaken 1

 

 ‘Alles vergeven en vergeten, maar niet alles.’ Met die krant nou bij voorbeeld, Henri, waarom doen jullie mannen toch altijd, of het jullie krant alleen is?

Wij mogen ’m pas lezen, als jullie ’m van ’t begin tot ’t eind uit hebt. Dus pas ’s nachts, daar komt het op neer. Wat zeg je? Verfrommelen wij de krant zo, als we ’m lezen? En halen we ’m helemaal door elkaar en ligt er geen één blad meer goed? Nou ja, wat hindert het? Een krant kun je toch ook door elkaar en achterstevoren lezen? De inhoud wordt er niet slechter door. Beter helaas ook niet. In elk geval dwingen jullie er ons haast toe een eigen abonnement op de krant te nemen!

Maar goed, dat wou ik je dus nog even zeggen van die krant. En verder... maar och, Henri, wat zitten we toch op elkaar te hakken... he? Vind je niet?... Ja, ik weet wel, dat jij begonnen bent, maar toch wil ik graag de minste zijn. Want zo zijn wij vrouwen, we willen altijd graag de minste zijn.

Laten we nu alles vergeten en vergeven, met een bloemetje om het te vieren. Goed?

Ik had ook nog willen zeggen over de kachel, dat jullie daar altijd zo’n heibel over maken... jullie vindt dat wij daar met onze poten af moeten blijven. En dat we hem altijd te vol gooien. En als ie rookt is het onze schuld. ‘En wat heb je d’r nou weer opgegooid!’

 

Zie je, dat van die kachel had ik nog willen zeggen, maar ik zeg het al niet meer. Per slot van rekening: Jullie schiet te kort in vele opzichten, maar aan de andere kant staat er toch ook weer zoveel tegenover, nietwaar, dat moeten we toegeven. Al weet ik op ’t moment niet zo gauw wat.

Ja die kachel. Jullie vindt, dat die kachel jullie eigendom is, maar zelf kijk je er niet naar om. Dus wij doen er dan net op tijd nog een houtje op, met een papiertje en wat nootjes en net op dat moment komen jullie altijd binnen, helemaal schor van drift. Maar ik zal er echt met geen woord meer over reppen hoor, want vandaag is het verzoeningsdag. En ik zou met nog een heleboel klachten op de proppen kunnen komen, zoals bij voorbeeld over het spoorboekje... Dat spoorboekje, dat jullie altijd wegsluiten, zodat, als wij een keer met de trein meemoeten, we nooit kunnen opzoeken, hoe laat. Je doet dat natuurlijk alleen omdat je ’t zo heerlijk vindt, wanneer wij deemoedig moeten vragen: ‘Pie-hiet, als ik naar Den Dolder ga, hoe laat moet ik dan hier weg?’

Maar ach, we nemen ’t jullie niet kwalijk hoor. En in elk geval: We hebben nu genoeg verwijten op elkanders hoofd geladen. En niemand wordt er wijzer van, en helpen doet het toch niet, zeg ik altijd maar. Ik geloof niet dat jullie er een ziertje van geleerd hebt, als je ’t mij vraagt... tenminste er is nog niets veranderd en er zal ook niets veranderen, let op. Met dat eten bij voorbeeld. Als ’t een tikje is aangezet, zeggen jullie direct: ‘Ba, het is aangebrand.’ En als we zuurkool eten zeg je altijd: ‘Mijn moeder, die kon zuurkool koken.’ En als wij iets heel bijzonders hebben gemaakt, waar we uren aan bezig zijn dan zeg je wantrouwend: ‘Wat zit daar in?’ Goed, ’t is niet de moeite waard om over te praten. En zeker niet op deze dag, nu we dan van beide kanten bereid zijn om alles te vergeven en te vergeten.

Hoewel, er zijn een paar dingen die jij gezegd hebt, Henri, en die kan ik niet vergeven. Ik ben vergeten waar het precies over ging, maar ik weet zeker dat ik het je nooit zal kunnen vergeven. Want zo zijn wij vrouwen ook weer: Vergeten kunnen we heel goed, en vergeven kunnen we wel veel, maar niet alles.

En om nog ’s op die kachel terug te komen, die jullie altijd... Maar waarom zou ik op zo’n feestelijke dag nog ergens over klagen? Nee, het is allemaal koek en ei tussen ons. En we gaan er nu een glaasje op drinken. En wat jullie ook allemaal verkeerd gedaan hebt, verkeerd doet en verkeerd zult blijven doen... Ik denk zo: Er staat zo ontzettend veel tegenover. Al kan ik zo gauw niet bedenken, wat allemaal.

ANNIE M. G. SCHMIDT

 

NASPEL 

 

Laten we het maar weer goedmaken 2

 

 ‘Als jullie nu maar eens eindelijk.. Laten we het maar weer goedmaken, Annie. Jullie veranderen tóch niet — wat helpt het allemaal? Geen sikkepit! Dat van die krant vind ik niet zo erg. Ik pas ’m gewoon weer zo’n beetje in elkaar. En dat van die kachel mag óók geen naam hebben. Kijk, als je een kachel aanmaakt, Annie, moet je de kolen, nadat het hout góéd is doorgebrand met héél kleine beetjes... ach, laten we er maar over ophouden, ik zie al, dat je zit te springen om mij tegen te spreken en we kunnen toch niet tot in alle eeuwigheid doorgaan, nietwaar?

Maar dat ik begonnen zou zijn, waar haal je het vandaan! Dat is nu weer zo écht vrouwelijk: eerst een niets kwaads vermoedende man, die rustig zit te suffen over een boek, in zijn nek te springen over iets, dat ik gelukkig alweer vergeten ben, hem uren aan zijn kop malen over dit en dat en nóg iets — en dan beweren, dat hij is begonnen.

Maar goed, laat mij dan maar zijn begonnen — als het nu dan ook maar eindelijk uit is! De hele dag heb ik al dat gezanik op kantoor aan mijn hoofd, krijg je thuis alles nog eens dunnetjes over. Daar pas ik voor — néé, ik máák geen ruzie, ik ben zo kalm als wét, laat me toch even uitspreken, Annie, ik ben er net bij jou óók niet tussen gekomen, nietwaar? Wat zeg je? O, maar dat was, omdat je iets zei, dat per-ti-nent ónwaar was, dat mag ik dan toch wel even rechtzetten — of niet soms? Mag ik in mijn eigen huis...

 

Dat spoorboekje grijp je uit de lucht, enfin, dat zul je, als je straks weer normaal kunt denken, wel willen toegeven. Waarom ligt het achter slot? Dat zal ik je eens even haarfijn uit de doeken doen — waarom wil je dat niet horen? Néé, niet weglopen, dat is een bewijs van zwakte, de kamer uitlopen terwijl iemand nog aan het woord is. Ik heb daarnet ook gewoon en rustig en helemaal bereid alles wat je zei ernstig te overwegen, naar jou geluisterd, het minste wat jij daar tegenover kunt stellen, is... Góéd zo, daar zit je lekker! Dat spoorboekje, waar heb ik het laatst vandaan moeten halen? Wéét je dat niet meer? Denk eens goed na! Je moest naar Sliedrecht voor die zilveren bruiloft van oom Louis en tante Dina. Hee, dat je dat niet meer weet! Jullie vrouwen hebt een geheugen als een garnaal, tenminste, als dat in jullie kraam te pas komt. Néé, ik wil helemaal niet opnieuw beginnen, ik wil alléén maar zo graag, dat je mij even goed begrijpt als ik jou altijd begrijp. Dat spoorboekje — he jasses, daar wordt gebeld. Laat maar bellen, het zal de wasman wel zijn, die belt zo nóg wel es. Dat spoorboekje lag — raad eens waar het lag, Annie! ik zal het je maar zeggen: het zat in dat plastic mapje bij je nylons. Ja, ik wéét wel, dan had je het bij je, als je naar Sliedrecht ging — ach, die wasman belt nog wel drie maal óók, het is zijn brood — en waarom proeven jullie vrouwen nóóit, dat iets is aangebrand? De héle familie proeft, dat de zuurkool is aangebrand, aangezet noemen jullie dat eufemistisch, en jullie steken een hapje in je mond en zit een minuut te mummelen met dichte ogen en dan roepen jullie: ‘Ik proef er niets van. Eet maar lekker op, kinderen, let maar niet op pappie!’ Let maar niet op pappie — waar blijft ons vaderlijk gezag op die manier?

Ik zou ook niet weten wat ik zou hebben kunnen zeggen wat jij me nooit kunt vergeven. Ik bén niet zo’n man, die dingen zegt, die een vrouw nooit kan vergeven, maar ik wil graag de minste zijn. Als ik maar vrede heb in mijn huis. Ik moet trouwens toegeven, dat ik soms een ellendig humeur heb, goed, goed, ga ook eens na waar ik dagelijks voor sta, nou weer die nieuwe winterjassen voor de kinderen, en Dinges heeft óók nog altijd niet opbeld om een nieuw stuk, dénk je, zou Dinges kwaad zijn, omdat ik laatst — maar laten we nu maar weer goed op elkaar zijn en altijd maar bedenken, dat je met een ander weer wat anders zou hebben, misschien iets veel ergers, nee, vast iets veel ergers, want ten slotte — nou moet je toch wel even naar die wasman gaan. Als je nu tenminste maar wat geléérd hebt van al die vervelende kwesties. O, Annie, als jullie nu maar ein-de-lijk een beetje volwassen zoudt willen worden...

HENRI KNAP