Mannen zijn de ergste leuteraars 1
‘Dat noemen ze: over zaken praten!’ Er was eens een man. Hij was braaf en godsdienstig en hij zeurde niet langer dan twee minuten over de zoute soep. Hij speelde met de kinderen verhuizertje en hij was bereid om twee maal in de week begrip te tonen voor het zieleleven van zijn vrouw. Maar er was één ding waarvoor hij geen begrip wenste te hebben, en dat was leuteren.
En onder leuteren verstond hij alle gesprekken die zijn vrouw voerde met een andere vrouw, welke andere vrouw ook, of het nu de groentevrouw was, of de buurvrouw of een vriendin. Wanneer hij zag dat zijn vrouw visite had van een vriendin, dan ging hij uit protest in het bad en liet de kranen luid lopen om maar vooral geen woord van het geleuter te horen. Zijn verachting voor geleuter was zo groot dat hij er bijna in stikte, en zijn vrouw kon hem meestal nog nét redden door te zeggen: ‘Stil maar, ze is al weg.’
‘Weet je wat,’ zegt ze soms, ‘ik zal haar eens ’s avonds vragen, dan komt haar man mee.’
‘Welja!’ tiert hij dan. ‘Mijn hele avond naar de bliksem. Ik kan met die man geen woord praten!’
Zo gaat dat, en zo is die man.
Zelf heeft hij ook een vriend. Die net als hij in wol doet, een zakenvriend dus. Met deze vriend doet hij zaken in een café, onder een borreltje of een biertje en zijn vrouw is al jarenlang gewend om dat met hem heel belangrijk te vinden. En zij moet de zakenvriend op woensdagavond ontvangen met zijn vrouw en dan zitten ze bij de cake, en de mannen vertellen moppen en de vrouwen zwijgen zuur-minzaam, want ze mogen elkaar niet. Maar het is allemaal ter wille van de zaken, dus het is belangrijk.
Maar laatst op een middag kwam de vrouw langs het café waar haar man zat met de vriend. Kom, dacht ze, ik ga eens naar binnen. Ze ging aan een ander tafeltje zitten en die twee zagen haar niet, want ze waren in gesprek. Een uur lang heeft ze zitten luisteren. Het ging over:
‘Een boer die een kapelaan tegenkwam.’ (Dat was blijkbaar een mop. )
‘Wat erg die toestand op Cuba. Ja ze doen maar.’
‘Ik had geen kaart in m’n handen.’
‘Het eten in hotel De Gekroonde Vos.’
‘Die jongen van mij heeft wel een goed hoofd.’
‘Het eten in hotel De Korenbeurs.’
‘Een timmerman die een boer tegenkwam’ (ook een mop).
‘Eten in hotel De Regenboog.’
‘Het weer is ook niet best.’
‘Een kapelaan die een metselaar tegenkomt.’
‘Het eten in hotel De Witte Heuvel.’
Toen, na een uur, ging de vrouw peinzend weg. En ze dacht: Alles wat ik met Loes bespreek, is geleuter. Wij hebben het over de kinderen, de scholen, de toetjes, een toneelstuk, eierkolen, het Leven, onderjurken, en weer de kinderen. Is het geleuter? Ja, dat zal wel... Maar al die kapelaans dan? En al dat hoteleten?
Lang stond ze er niet bij stil want het was een gelukkig huwelijk en hij zeurde nooit langer over de zoute soep, dus alla...
Mannen zijn de ergste leutenaars 2
‘En mevrouw — hoe gaat met de kindertjes?’ Ja Annie, zo zijn er óók. Maar wat denk jij van die vrouwen, die er doodgewoon van uit gaan, dat mannen in een andere (ik zeg niet: betere) wereld leven, waarin vrouwen niets te maken hebben, welker taal vrouwen niet spreken? Vrouwen, die andere vrouwen, die wél de krant lezen, die zich wél eens verdiepen in een boek, dat een discussie heeft ontketend in de kring der bellettristen, die zich wél graag verdiepen in de problemen van hun echtgenoten-kostwinners, tot griezelende wanhoop brengen?
Laat ons het niet eens gefingeerde voorbeeld noemen van mevrouw Vulmaarin, die samen met haar man het gymnasium heeft verteerd, samen met hem eindexamen heeft gedaan, en die nu warm meeleeft met haar man, die internist is met een drukke praktijk.
‘Wij gaan vrijdagavond op bezoek bij collega Vuurvast,’ kondigt dr. Vulmaarin aan. ‘Een interessante kerel. Wéét zijn weetje wel. Bekwame chirurg, heeft in Amerika een jaar in een kliniek voor hartpatiënten gewerkt.’
‘Fijn!’ zegt mevrouw Vulmaarin. ‘Dat kan een boeiende avond worden!’
En vrijdagavond zakken de Vulmaarins, na de nodige plichtplegingen, bij de Vuurvasten in diepe stoelen. Nadat is vastgesteld dat het maar een koude zomer is, zegt dr. Vulmaarin: ‘En — hoe is die demonstratie in Leiden geweest? Volgen ze daar nu die methode van Farmstrong of passen ze die Stockholmse ingreep toe?
Op dat moment vindt mevrouw Vuurvast, dat het te hoog gaat voor die stumpers van vrouwen. Zij buigt zich ver voorover in haar stoel en roept dwars door het zich geestdriftig ontwikkelend doktersgesprek naar mevrouw Vulmaarin: ‘En, mevrouw, hoe gaat het met de kindertjes? Wordt de jongste al lekker groot?’
Daar gaat de avond voor mevrouw Vulmaarin! De hele week is zij al voor en met haar kinderen in de weer. Van zo’n avond verwacht zij verlangend de wereld van haar man te worden binnengevoerd, om meer deel te hebben aan hem, opdat hij meer deel hebbe aan haar. Maar mevrouw Vuurvast gaat er van uit, dat zij als gastvrouw verplicht is de vrouwen van haar gasten bezig te houden op een ander vlak. Dat van de drie K’s: Kinderen, Keuken, Kelder. Mevrouw Vuurvast vraagt zich helemaal niet af of haar vrouwelijke gasten daar wel van gediend zijn. Zij beschouwt haar seksegenoten als een soort debielen, dat de conversatie der Goden tóch niet kan volgen. Dat zij iedereen hindert door overal dwars doorheen te... leuteren (mag het, Annie) realiseert zij zich niet, en dr. Vuurvast is er al zó aan gewend, die weet al lang niet beter meer.
En het gekke is, dat mevrouw Vuurvast zelf lang niet dom is. Zij heeft haar h. b. s. indertijd zonder één hapering afgewerkt en in haar vrije tijd behoorlijk Italiaans geleerd. Maar zij heeft ergens diepbinnenin een onbewust gebrek aan zelfrespect — gebrek dus ook aan respect voor andere vrouwen.
‘En als het onderzoek nu aangeeft, dat...’ zegt dr. Vuurvast.
Maar zijn vrouw gaat dóór, hoor: ‘En bent u al met vakantie geweest?
Mevrouw Vulmaarin zou haar wel kunnen wurgen. Dééd ze het maar.