STUKKEN VAN ANNIE M. G. SCHMIDT MET DE ANTWOORDEN VAN HENRI
KNAP
Boontjes afhalen of geen boontjes afhalen? 1
‘De goeierd zou het niet eens kunnen!’ Moet de man helpen boontjes afhalen? Moet de man helpen afwassen? Moet de man helpen in het huishouden, kortom, wanneer hij ’s avonds van zijn werk thuiskomt moet hij dan meehelpen, of niet?
Bijna iedereen, die dit leest zegt: ‘Nee.’
De mannen zeggen: ‘Nee, stel je voor, als ik doodmoe van kantoor kom, heb ik recht op m’n krant en m’n stoel.’
De vrouwen zeggen: ‘Nee, stel je voor, die goeierd, hij zou ’t niet eens kunnen, mannen zijn zo onhandig.’
Maar van beide kanten is dit niets anders dan een vooroordeel. Alle jongetjes moesten thuis alle huishoudelijke karweitjes leren, knopen aanzetten, vaten wassen, bedden opmaken, trappen vegen, koken... Koken in elk geval! Ja, koken is een typisch mannelijke aangelegenheid. Mannen koken lekkerder dan vrouwen. De beste koks zijn altijd mannen. Ze hebben meer fantasie en zijn meer verzot op eten dan wij. Ze hebben er plezier in, iets te creëren in de braadpan. Koken zouden ze dus alvast van mij allemaal moeten doen. ’t Is heus maar een kwestie van gewoonte wanneer men al vroeg die jongetjes bijbrengt: ‘Later moeten jullie een baantje zoeken en lekker koken voor je vrouw,’ dan vinden ze dat heel gewoon en staan er nooit meer bij stil! Waarom zou een man geen knopen aan z’n eigen jas zetten? Waarom zou hij geen bedden opmaken? ’t Is allemaal vooroordeel.
Ik denk nu aan kennissen van mij. De man is ambtenaar. Hij moet om negen uur op zijn bureau zijn en om vijf uur komt hij er weer vandaan. En in die tussentijd heeft hij met juffrouw Pieters gepraat over Margaret en Tony, hij heeft de nagels van zijn beide pinken gevijld, hij heeft zeventien maal een papier van links naar rechts gelegd, hij heeft eenenveertig maal op de klok gekeken en hij heeft het betreurd, dat hij niet ook de nagels van zijn kleine tenen kon vijlen.
Zijn vrouw die met twee kleintjes thuiszit moest in die tijd bedden opmaken, kamers doen, trappen vegen, afwassen, opruimen, luiers wassen, groente schoonmaken, boodschappen doen, kinderen voeren en wassen en zoethouden, weer opruimen, weer afwassen, strijken en koken.
Als de man thuiskomt gaat hij zitten en zegt: ‘Ziezo, he he.’
Dan moet zij de aardappels opzetten, de kinderen eten geven, de spinazie stoven, het vlees warmen, het eten opdoen, de kinderen naar bed brengen, afwassen, opruimen, theezetten, weer opruimen, de planten water geven, nog ’s inschenken, de kinderen weer laten plassen, nog ’s een keer opruimen, tot ze eindelijk om tien uur achter een enorme stopmand zit met zijn sokken. Dat is toch een idiote arbeidsverdeling! En waarom? Alleen omdat ze beiden vervuld zijn van dat malle vooroordeel. Hij zegt: ‘Nee, ik heb de hele dag gewerkt’ (wat niet waar is) en zij zegt: ‘Nee, die goeierd zou ’t niet eens kunnen’ (wat ook niet waar is).
Ja, ik weet wel dat dit een unfair voorbeeld is. Er zijn mannen te over die wel hard werken, zo’n hele dag. En men kan evengoed een voorbeeld verzinnen van een man die zich ’s morgens, ’s middags en ’s avonds enorm afpeigert, ten einde zijn vrouw een dure hoed met een hele fazant erop te kunnen geven, waarmee zij ’s middags kan gaan zitten bridgen bij een thee-complèt. Dat is ’t andere uiterste.
Maar ik geloof dat het eerste uiterste zoveel vaker voorkomt. Ik blijf volhouden dat in een huishouden met kindertjes zonder dienstbode de vrouw doorgaans langer en harder werkt dan de man, en dat het de man helemaal niet zal breken, wanneer hij ’s gewoon afwast, of kookt of spinazie wast. Laten we beginnen met alle kleine jongetjes te leren koken, stofzuigen en bedden opmaken. Dan krijgen we later een betere werkverdeling. Dan zijn ze eraan gewend, dan vinden ze ’t gewoon, dan is dat hopeloze vooroordeel weg!
Boontjes afhalen of geen boontjes afhalen? 2
‘Goed — maar dan de vrouwen óns helpenf Ik heb het deze keer bijzonder gemakkelijk, want ik ben het volledig eens met Annie M. G. Schmidt. Laat die mannen maar koken — in de eetpaleizen doen ze het óók zo goed! En aangezien de heren Dior en Balmain zo bést zijn in het modevak, zou ik niet weten waarom wij, mannen, niet de garderobe van onze vrouwen zouden vervaardigen: ‘Liefje, kun je even komen, ik wou je afspelden.’
Mijn vader was zo niet. Toen ik mij verloofde nam hij mij apart en sprak — neen, wat u nu denkt, zei hij niet. Hij zei: ‘Jongen, als je vrouw je vraagt te helpen afwassen, moet je niet nee zeggen, maar je kunt wel es een bord en een schaal laten vallen. Dat helpt.’
Wij, mannen van 1962, zijn verlicht. Wij zijn van harte bereid om na afloop van onze dagtaak — es even op pagina 11 kijken wat van ons wordt verlangd — te koken, te stofzuigen ( of is het: stof te zuigen? ) en bedden op te maken. Voorts knopen aan te zetten, vaten af te wassen en trappen te vegen.
Wél houden wij van gelijke monniken, gelijke kappen.
De heer Haitink zegt des avonds om half acht tot mevrouw Haitink: ‘Kind, ik ben bekaf. Als jij nu even naar het Concertgebouw gaat en het gedeelte vóór de pauze dirigeert, dan ga ik het zilver poetsen, daar kan ik lekker bij zitten. Ouverture Don Juan van Mozart en effe Robert Casadesus begeleiden. Es even kijken — hij speelt Ravel.’
Flauw voorbeeld, hoor.
Góéd. Een ander: havenarbeider Piet de Vries zegt ’s morgens tegen mevrouw De Vries: ‘Ik wou vandaag de dekens wassen. Kun jij voor mij landbouwmachines lossen uit de Streefkerk?’
Daar is Karel van Dijk, van de boekhouding van de Nederlandsche Bank. Hij studeert ’s avonds voor zijn M O Boekhouden, want hij wil hogerop. Hij wil ’s avonds lessen geven om Kareltje van Dijk straks naar de h. b. s. en daarna, wie weet, naar de universiteit te kunnen sturen — en om mevrouw Van Dijk de weelde te kunnen geven van een hulp in de huishouding. Sta óp van je boeken, Karel, en ga de trap vegen. Dat is pas: je vrouw helpen.
En die ambtenaar, die nagelvijler, die er de hele dag met de pet naar gooit. En ’s mans chef merkt maar niks! Honderden, neen: duizenden mannen zitten hele dagen te niksen, terwijl hun vrouwen zich afbeulen in het huishouden. Zet ze ’s avonds maar aan het werk!
Die tandarts, die de hele dag, van negen tot zes, half zeven, scheef gebogen over zijn patiënten zijn werk heeft staan doen. De arts — avondspreekuur, ’s nachts eruit voor een bevalling. De kelner, de hele dag op zijn voeten. De straatveger achter zijn kar, de politieman aan zijn stopbord, de machinezetter in de hitte en het lawaai achter zijn machine, de automonteur, die boven zijn macht een auto op de brug repareert, de postambtenaar, die na een hele dag loketdienst zijn kas tien maal, twaalf maal opmaakt om een klein verschil te vinden — luibakken zijn het.
Het luieren komt véél vaker voor dan het harde werken. Boeren, die aan de rand van hun akkers of in de koeiestal zitten te suffen. Tramconducteurs, die in slaap vallen, hangend aan de lus. De directeur van de N D S M — die zit tóch maar de hele dag te kletsen met andere niksnutten.
Het is dan ook volslagen onbegrijpelijk, dat er nog brood en vlees en aardappelen op de tafels van onze Nederlandse gezinnen verschijnen. Dat de kinderen schoenen aan hun voeten hebben. Dat de belasting en het schoolgeld worden betaald, dat mevrouw een bloemetje kan kopen en een bloesje, dat de huur wordt voldaan — en dat krijgt het merendeel van de mannen zogezeid cadeau. In ruil voor praten met juffrouw Pieters en zeventien maal een papier van links naar rechts leggen. Nieuwe treinstellen en schepen, nieuwe huizen en bruggen — het komt alles met dagdieven en geluier tot stand.
Zet ze maar eens aan het werk, mevrouw — die nutteloze darren!