De Genoveva’s van tegenwoordig 1
‘We krijgen er iets van!’ De Heilige Genoveva, lieve Annie, was zó verschrikkelijk braaf en zelfopofferend, dat haar man, een doodgewone klaverjasser, op een goede dag zijn jager bij zich roep, op zijn vrouw wees, die juist weer bezig was hem iets ergs te vergeven, en hem influisterde: ‘Neem haar mee en stop haar ergens in het wilde woud anderhalve meter onder de grond.’ Genoveva echter wist de jager te vermurwen — ik neem aan, dat hij een vrijgezel was en dat type vrouw niet kende — en zo leefde zij voort om onder alle vrouwen van alle tijden school te maken. De Genoveva’s heten tegenwoordig, bij voorbeeld, mevrouw Emma Pinksterblom-Nobel.
De heer Pinksterblom zit aan tafel en ziet hoe zijn Emma eerst hém een groot stuk vlees op zijn bord schuift, vervolgens de Pinksterblommetjes iets kleinere, maar dan toch nog héél behoorlijke brokken, om ten slotte onhandig te verbergen, dat er voor haar in het geheel geen vlees is overgebleven.
‘Waarom eet jij geen vlees?’ vraagt de heer Pinksterblom argwanend.
‘Och,’ zegt Emma. ‘Ik heb geen trek. Toe, eten jullie nu maar! Let maar niet op mij! Hoe was het vandaag op kantoor?’
‘Hier,’ zegt de heer Pinksterblom. Hij snijdt een stuk vlees van zijn eigen vlees — nu ja, van het vlees op zijn bord hoor — en wil het op Emma’s bord schuiven. Maar Emma trekt haar bord weg. Het vlees valt op het tafellaken.
‘Méns,’ roept de heer Pinksterblom onthutst, ‘doe toch niet zo gék!’
Nu willen alle Pinksterblommetjes óók een stukje vlees afstaan. Maar moeder verweert zich krachtig. Zij heeft vandaag geen eetlust. Zij heeft niet zoveel met vlees op. Met een lieve glimlach prikt zij verder wat rond in de aardappelen en in de andijvie. Een góéde moeder, een opofferende echtgenote. Een voorbeeld.
De volgende dag, als de heer Pinksterblom thuiskomt, ziet zijn Emma lijkbleek en brengt af en toe zuchtend de hand aan haar voorhoofd.
‘Wat is er,’ vraagt hij, zij het met weinig hoop, dat zij hem bescheid zal geven, want hij ként haar wel, die Emma, ‘ben je ziek? Heb je hoofdpijn?’
‘O nee, mij mankeert niets,’ zegt Emma. En zucht.
‘Als je hoofdpijn hebt, neem dan een aspirientje en ga even lekker op je bed liggen, met de gordijnen dicht.’
‘Welnee, ik ben zo goed als wat...’ Zij gaat naar de keuken en roert in de soep.
En op een goede dag... Pardon: kwade dag... Dan komt de heer Pinksterblom niet huis.
Want hij heeft geen jager in dienst. Hij kan zijn Genoveva niet het wilde woud in sturen.
Maar in de wildernis van het leven heeft hij een vrouw ontmoet, die heeft geroepen: ‘Geef mij es de helft van je zwezerik, die ziet er zo lekker uit!’ En: ‘Vermaak jij je vanavond maar, ik ga naar bed, ik heb pijn in m’n kop!’ Bovendien vliegt zij hem om de hals als hij een lief stukje geld stuksmijt aan drie malle orchideeën.
Zie je, Annie, zo zijn wij, mannen. Wij houden het op den duur niet uit met Genoveva. Opeens moeten wij ervan spugen. En dan — neen, niet de jager. Dan gaan wij zélf op jacht, en sluiten een Tine, een Ria, een Ida in de armen.
“Wat een schobbejak,’ zeggen Emma’s vriendinnen. ‘En daar laat hij een vrouw als jij voor in de steek. Een vrouw, die het eten spaart uit haar eigen mond voor haar gezin. Een vrouw, die doodziek nog in de keuken staat. Bah.’
O, vrouwen, wordt géén Genoveva’s. Wij mannen krijgen er iets van.
De Genoveva’s van tegenwoordig 2
‘Maar jullie hebt ze uitgevonden!’ Tja, die heilige Genoveva...
Het is wel echt iets voor een man, lieve Henri, om zijn vrouw eerst door een jager te laten vermoorden in een bos, en haar daarna heilig te verklaren.
Nu zeg jij natuurlijk: ‘Maar het was niet dezelfde man, die haar het bos instuurde, en haar heilig verklaarde...’
Dat weet ik nog zo net niet, Henri, dat weet ik nog zo net niet... Als we het tot een Algemeen Probleem maken, dan is het wel dezelfde man.
De Man die de vrouw het bos instuurt, en de Man die de vrouw heilig verklaart. Want als er iets heilig te verklaren valt, zijn het altijd mannen die het doen, nietwaar?
Wie heeft de Opofferende Vrouw uitgevonden? Dat hebben jullie gedaan! In alle godsdiensten; bij de joden, bij de mohammedanen, bij de christenen, overal wordt ons het beeld voorgespiegeld van de zich Opofferende Vrouw, de onderdanige zich zelf wegcijferende vrouw. Niet van de gezonde Ida die zegt: ‘Geef mij jouw zwezerik,’ niet van Ria die zegt: ‘Ik heb geen zin in stofzuigen, doe jij ’t maar ’s...’ nee, van de heilige Genoveva, de vrouw, die haar hoofdpijn verbergt en die de laatste schamele sperziebonen op ’t bord van haar man schuift en die vergefelijk glimlacht als Jan weer ’s zo zat als ’n meeuw thuiskomt.
Het spijt me, Henri, maar jullie mannen hebt dat soort vrouwen uitgevonden! Jullie hebt hele godsdiensten gebouwd en een hele wereldliteratuur geschreven met dit soort vrouw als ideaal. Dickens maakte zijn heldinnen zo. Dostojewski was er ook niet vies van. Jullie heb haar altijd weer heilig verklaard Waarom?
In eerste instantie natuurlijk omdat jullie ’t wel prettig vond om ’t grootste stuk vlees op je bord te krijgen. En omdat ’t wel makkelijk is, wanneer je vrouw geduldig glimlacht als je weer ’s een keer dronken thuiskomt.
Maar zie, dan gaat het jullie irriteren, je wordt kwaad van al dat duldende en opofferende, en je stuurt je vrouw het bos in en neemt een ander. Een gezond-egoïstische, zo één die zegt: ‘Ik wil een minkjas.’
Maar weet je, Henri, als jullie een jaar of vijftig zijn, of misschien al eerder, dan komt er altijd een moment dat je over je moeder praat. Dan zeg je: ‘Mijn moeder was een heel bijzondere vrouw. Het was een engel van een vrouw. Zo opofferend, zo geduldig, zo blijmoedig, en wanneer ze pijn had liet ze ’t nooit merken. Wij merkten het natuurlijk tóch wel, maar ze deed net of er niets aan de hand was... mijn moeder.’
Zie je, dat zeggen jullie allemaal op zekere dag. En daarmee heb je Genoveva weer op een voetstuk geplaatst. Je hebt Genoveva weer heilig verklaard!
Of heb je soms ooit een man horen zeggen... zo mijmerend voor zich uit.. ‘Mijn moeder? Dat was een heel bijzondere vrouw. Een engel was het. Ze vrat al het vlees alleen op, zeurde mijns vaders kop gek om een Cadillac en als ze hoofdpijn had stuurde ze ons uit logeren...’
Heb je dat ooit een man horen zeggen, Henri? Nee he?
Nou, dan is het dus zoals ik in ’t begin al zei: Eerst schrijven jullie boeken en bouwen hele godsdiensten op, met als ideaal een Opofferende Vrouw, dan sturen jullie haar geïrriteerd het bos in en later verklaar je haar heilig. Gooi het maar in m’n pet.