Vierentwintig

Mama en papa hebben samen besloten dat een echte kunstenares de kist van mama gaat beschilderen. Daar ben ik wel blij om. Nu hoeven Okke en ik het niet te doen.

Okke had het toch al niet gedaan. En ikzelf deed het ook liever niet, maar ik zou het wel gedaan hebben als mama het echt gewild had. Een kunstenares is beter. Die zal het ook echt veel mooier kunnen dan ik. Ze is er geloof ik al mee bezig.

Zelf heb ik vandaag wel iets anders versierd: de kerstboom. Papa heeft er vanmorgen eentje gekocht. Of twee zelfs: een grote en een kleintje. De grote staat nu in de woonkamer en het kleintje hebben we bij mama op de kamer gezet. Dat kleine boompje heb ik ook versierd.

Maar ik wilde er geen engeltjes en engelenhaar in hangen. Die doen te veel denken aan dood zijn. Want daar gaan al die verhalen over de hemel toch over? Dat daar zo veel engeltjes rondvliegen met prachtig engelenhaar. Ik geloof er niks van. Maar als versiering vind ik die engeltjes en dat engelenhaar altijd wel mooi. Maar nu niet in een boompje dat speciaal voor mama is. Ik heb ze wel in de grote boom gehangen die in de woonkamer staat. In het boompje op mama’s kamer heb ik een paar kleine kerstballen gehangen, mooie gekleurde, met glitters erop. En boven in het boompje heb ik een kleine piek gestoken; die zijn we nog speciaal gaan kopen. En er hangen natuurlijk lichtjes in, gekleurde lichtjes. “Heel erg mooi,” zei mama een paar keer toen alles klaar was. De grote boom beneden heeft ze niet gezien, want ze komt helemaal niet meer beneden. Misschien wel nooit meer.

Ja, wel als ze dood is natuurlijk. Want dan moet ze naar het uitvaartcentrum. Dat is een gebouw waar dode mensen komen te liggen tot hun begrafenis. Je mag er als familie nog wel een paar keer gaan kijken als je wilt.

Veel mensen laten iemand die dood is tot aan de begrafenis thuis op een speciaal bed liggen, met een koeling eronder. Maar omdat mama zelf altijd gezegd heeft dat ze dat een beetje vreemd vindt, wil ze nu zelf het liefst naar een uitvaartcentrum als ze dood is.

Ik weet niet hoe ik het had gevonden als mama nog een paar dagen op zo’n koelbed dood in huis opgebaard zou liggen. Zo heet dat: opgebaard zijn. Misschien zou ik dan wel bang worden, bang van mijn eigen moeder. Dat zou heel gek zijn. Maar het kan. Sommige mensen vinden het beter om iemand thuis op te baren. Iemand die dood is, is nooit meteen helemaal dood, hoorde ik oma Lea pas tegen papa zeggen. Ze hadden het erover waar mama opgebaard zou worden. Oma Lea zou liever hebben dat mama thuis opgebaard wordt. Vooral dus om wat ze zei: iemand die dood is, is nooit meteen helemaal dood. Dat weet ze, zei ze, omdat ze een paar boeken heeft gelezen over bijna-doodervaringen. Dat zijn verhalen van mensen van wie men dacht dat ze al dood waren. Maar die zijn dus toch weer levend of beter geworden. Natuurlijk niet pas na twee dagen of zo, maar wel binnen een paar uur.

Ze waren dan ook niet echt dood, maar schijndood. In de boeken die oma heeft gelezen, staat dat schijndode mensen kunnen horen wat er door mensen om hen heen gezegd wordt. En volgens oma is dat hetzelfde bij mensen die echt dood zijn. Die kunnen op de een of andere manier nog weten of ze thuis zijn of ergens anders. Maar papa heeft aan oma verteld dat mama zelf het liefst naar een uitvaartcentrum gaat. Hij wil haar best thuis opbaren, zei hij, maar mama wil het niet. Misschien zegt mama dat ook voor Okke. Omdat ze weet dat Okke het heel moeilijk zal vinden als ze een paar dagen dood in huis ligt. Dan gaat-ie misschien wel drie dagen bij zijn vriend slapen, bij Sven. Die zie ik de laatste weken trouwens helemaal niet meer. Eerst kwam hij wel eens langs, maar nu is hij er nooit meer. Het zal ook wel met mama te maken hebben. Sommige mensen komen nu juist heel veel, terwijl anderen wegblijven. Die zijn bang. Gelukkig komt Irscha nog wel vaak langs, meer zelfs dan de afgelopen maanden. Sinds ze op de middelbare school zit, heeft ze minder tijd. Maar we zien elkaar altijd wel elk weekend. Maar nu mama zo ziek is, komt ze soms ook op een andere dag even langs. Dat vind ik lief van haar. Ze gaat dan ook altijd even bij mama kijken. Irscha. Ik ben blij dat ze mijn vriendin is.