Zes
Ik heb al geschreven dat Irscha mijn beste vriendin is.
Dat is ze al sinds het kinderdagverblijf. Ze is blond, maar geen dom blondje, waarover vaak moppen worden verteld.
Een dom blondje bestelt een pizza. Wanneer de ober vraagt of hij de pizza voor haar in zes of in twaalf stukken moet snijden, antwoordt het blondje: “In zes stukken alstublieft, want twaalf stukken kan ik nooit op.”
Zo is Irscha dus niet. Ik vind het ook raar dat veel moppen over domme blondjes gaan. Het is natuurlijk flauwekul dat blonde mensen dommer zouden zijn dan bijvoorbeeld mensen met zwart haar. Dan kun je net zo goed zeggen dat mensen met veel sproeten dommer zijn dan mensen met weinig sproeten. Dat is ook niet zo.
Irscha is heel erg blond, ze heeft veel sproeten en ze is superslim. Ooit zat ze bij mij in de klas. Maar in de vierde heeft ze een klas overgeslagen. Daardoor zit ze nu al op de middelbare school, op dezelfde school als waar Okke op zit. Toch is ze nog steeds mijn beste vriendin. Maar we zien elkaar niet meer elke dag sinds ze op de middelbare school zit. Alleen nog in het weekend, maar dan wel al meteen vrijdags. En daarna zaterdags en zondags. Zaterdags gaan we meestal samen naar de stad. Winkelen.
Niet dat we veel kopen, maar we vinden het leuk om allerlei winkels binnen te lopen en dingen te bekijken.
Vandaag zouden we ook zijn gegaan, maar ik kon niet of ik wilde niet. Mama moest naar het ziekenhuis omdat ze een heel dikke buik had. Gisteren had ze ook al wel een dikke buik, maar vanmorgen was hij héél dik. En daarom moest ze naar het ziekenhuis. Niet om er te blijven, maar om het vocht dat in haar buik zat eruit te laten halen.
Met een slangetje. Om tien uur werd mama door papa naar het ziekenhuis gebracht en om drie uur waren ze pas weer terug. En de buik van mama was nu weer bijna normaal.
Hoe het vocht in haar buik is gekomen, weet ik niet. Ze moet veel drinken, maar dat doen wel meer mensen zonder dat die meteen een dikke buik krijgen.
Ik had in de tijd dat mama in het ziekenhuis was, met Irscha naar de stad kunnen gaan, maar dat vond ik toch een raar idee. Als ze een simpel prikje had moeten halen, dan was ik misschien wel gewoon naar de stad gegaan.
Maar nu niet. Ik vond haar buik er heel eng uitzien vanmorgen. Alsof hij ging knappen. Daardoor kon ik niet zomaar gaan winkelen. Irscha snapte dat wel. Ze weet precies wat er met mama aan de hand is. Zij is de enige aan wie ik echt alles heb verteld.
In plaats van naar de stad te gaan, heb ik aan mijn spreekbeurt gewerkt die ik volgende week moet houden. Ik doe hem over rare woorden. Iedereen in de klas heeft iets moeten kiezen wat raar is. De juffrouw heeft een paar weken geleden een hele lijst gemaakt waaruit we een onderwerp moesten kiezen: rare huizen, rare dieren, rare verkeersborden, rare gebeurtenissen, rare namen en nog veel meer raars. ‘Rare woorden’ stond er ook op. Dat onderwerp heb ik gekozen. Het hoeft maar een korte spreekbeurt te zijn, van een paar minuten.
Een van de rare woorden die ik heb gekozen, is ‘groente’.
Dat zei mijn vader een keer toen we aan tafel zaten. We hadden allemaal een paar kleine tomaatjes op ons bord liggen. Papa prikte er eentje aan zijn vork en zei: “Tomaten zijn rood en toch noemen we ze groente; ze zouden roodte moeten heten.” Dat vond ik wel grappig. En er blijken wel meer rode groenten te zijn, zoals rode paprika’s, rode pepers en radijsjes. Daarom heb ik nu ‘groente’ gekozen als een van de rare woorden. Ik wil misschien ook ‘kanker’ noemen. In een boek over de geschiedenis van woorden heb ik gelezen dat ‘kanker’ eigenlijk ‘krab’ betekent; je weet wel, dat diertje. Een Griek, die de eerste dokter van de hele wereld was, vond dat de plek in iemands lijf waar kanker groeit, een kankergezwel, veel op een krab lijkt. En daarom noemde hij het gezwel naar de krab: ‘karkinos’ of zoiets. En daar is dan het woord ‘kanker’ van afgeleid. Ik wil nog proberen of ik een grote foto van een krab kan vinden.
Ik ga er in mijn spreekbeurt meteen bij zeggen dat ik ‘kanker’ niet alleen een ‘raar’ maar ook een ‘naar’ woord vind. Maar het gekke is dat ik ‘krab’ geen naar woord vind. Misschien wel raar, omdat je ook kunt zeggen: “Ik krab me.” Maar een naar woord vind ik ‘krab’ niet. Sommige mensen eten krab. Misschien dat ze niet weten dat ‘krab’ en ‘kanker’ hetzelfde betekenen. Stel je voor dat iemand in een restaurant zou zeggen: “Doe mij maar kanker met aardappeltjes.”
Toen mama weer terugkwam uit het ziekenhuis, zei ze lachend tegen mij: “Jij dacht zeker dat ik in verwachting was?”
“Nee, zo dom ben ik niet,” antwoordde ik.
Ik snap niet dat mama grapjes over zoiets kan maken.
Alsof haar ziekte niet erg is. Was ze maar echt in verwachting in plaats van ziek. Ik zou dan wel het liefst een zusje krijgen. Niet nog een broer. Ik heb geen hekel aan Okke, hoor, ook al is hij soms wel vervelend. Maar zusjes zijn toch liever, denk ik.
∗
We zouden vanavond naar oma Lea en opa Leen gaan.
Maar dat gaat niet door. Mama is te moe. Ze ligt nu op bed. Op zaterdagmiddag om vier uur. De laatste tijd ligt ze meer in bed dan dat ze uit bed is. Pas liep ik een keer zachtjes haar slaapkamer binnen toen ze aan het slapen was. Ze lag erbij alsof ze dood was. Ze had haar pruik afgezet en ze zag heel bleek. Ze leek dood. Niet dat ik ooit eerder iemand in het echt dood heb gezien. Dat niet, maar toch vond ik dat mama op iemand leek die dood was. Ik ben even naast haar blijven staan, omdat ik haar wilde zien ademen, want ik dacht dat ze ook echt dood kon zijn. Maar ze ademde gelukkig nog. Toen ben ik weer weggegaan.
‘Dood’ is ook een raar woord, omdat je het van achteren naar voren kunt lezen en dan staat er nog steeds dood.
Dat heb ik niet zelf ontdekt. Dat stond in een verhaal dat ik heb gelezen over een jongen die iets wilde bedenken om nooit dood te hoeven gaan. Toen hij ontdekt had dat je het woord ‘dood’ ook van achteren naar voren kon lezen, dacht hij dat je misschien nooit doodgaat als je soms van achteren naar voren leeft in plaats van altijd van voren naar achteren. Het was natuurlijk maar een verhaal.
Mensen gaan toch altijd een keer dood, wat je ook bedenkt. Maar mama gaat iets te vlug dood. Dat zou niet moeten. Ze zou pas dood moeten gaan als ik veertig jaar oud ben of vijftig. Maar niet nu. Ik ben nog geen twaalf.
Ik ben pas net op de wereld. Dankzij mama. En nu zou ze al doodgaan. Maar ik kan niks bedenken waardoor ze niet doodgaat. Dat moeten de dokters doen. Misschien moet ik naar een dokter toe gaan om te vragen of er ergens op de wereld een heel speciale behandeling is waarmee mama toch nog beter gemaakt kan worden. Ik snap wel dat ze haar borsten nooit meer terugkrijgt, maar dat hoeft ook niet. Als ze maar niet doodgaat. Dat heb ik ook op een briefje geschreven dat ik elke avond onder mijn kussen leg als ik ga slapen: “Mama, je mag morgen nog niet dood zijn.”