Zeventien
Mama vroeg onder het eten of wij haar doodskist zouden willen beschilderen. Ze vroeg het patsboem. Ik had meteen geen honger meer. En Okke rende direct van tafel weg, naar boven, naar zijn kamer.
“Dat was niet echt het goede moment, geloof ik,” zei mama.
“Nee,” zei ik.
“Nee,” zei papa. Hij schoof zijn bord een beetje van zich af zoals ik ook al had gedaan.
“Sorry,” zei mama. “Ik dacht dat het wel kon. En ik moet er toch een kéér over beginnen.”
“Ik wil het wel doen,” zei ik, “maar niet als jij er al in ligt.”
“Nee, maar dat is ook niet de bedoeling,” zei ze. “Het moet van tevoren.”
“Hier?” vroeg papa.
“Hier of in het schuurtje,” zei mama.
“Vind je dat zelf niet raar,” zei papa, “dat ze de kist al komen brengen terwijl je nog lang niet dood bent?”
“Nee,” antwoordde mama.
“Het lijkt mij wel eng,” zei ik.
“Maar je hoeft het natuurlijk niet te doen als je niet wilt. Ik kan het ook aan mijn zussen vragen of aan Marieke en Els.”
“Denk je dat die het leuk vinden?” vroeg papa.
“Dat weet ik niet, maar ik wil een kist die mooi beschilderd is,” zei mama.
“Die kun je ook zo kopen,” zei papa.
“Maar het leek mij juist zo fijn als jullie dat zelf doen,” reageerde mama.
“Okke kan mooi tekenen en schilderen,” zei ik.
Mama knikte. “Misschien kun jij het nog eens aan hem vragen,” zei ze. “Maar nu moeten we eten, anders wordt het allemaal koud.”
Ze stond met moeite op en ging naar de gang. Onder aan de trap riep ze: “Okke, kom je? Je eten wordt koud.”
Maar Okke kwam niet naar beneden. Dat deed hij twee uur later pas. Toen smeerde hij in de keuken een paar boterhammen.
“Het spijt me van daarstraks,” zei mama tegen hem. “Ik had er niet over moeten beginnen onder het eten.”
Okke reageerde niet. Hij nam zijn gesmeerde boterhammen mee naar de woonkamer en zette de televisie aan.
Ik heb nog nooit iemand zo lang achter elkaar chagrijnig gezien als Okke. Hij is het nu al maanden. Ik vind het egoïstisch van hem. Hij doet net alsof hij zelf doodgaat.
Mama kan er toch niks aan doen dat ze niet meer beter wordt? Papa heeft al wel een paar keer met hem gepraat, maar dat heeft niet geholpen. Okke is en blijft boos. En die kist van mama gaat hij nooit, maar dan ook nooit beschilderen.
Het lijkt me ook echt eng, zo’n doodskist.
Als mama hem ook van binnen beschilderd wil hebben, moeten we zelfs in de kist kruipen om dat te kunnen doen. Maar dat wil ik niet. Ik ga niet in een doodskist zitten of liggen. En dat gaat Okke ook niet doen. Niemand ziet die kist trouwens van de binnenkant. Mama zelf natuurlijk ook niet als ze er dood in ligt. Ik vind het heel raar om eraan te denken hoe ze in de kist zal liggen.
Welke kleren wil ze aanhebben? En wie gaat die haar aantrekken als ze dood is? Ik moet rillen als ik eraan denk.
Ik heb het er vandaag nog met Irscha over gehad. We zijn vanmiddag nog even samen in de stad geweest. Daar hebben we sushi gegeten. Irscha zou het zelf wel doen, zei ze, de doodskist van haar moeder beschilderen als die het ooit aan haar zou vragen. Irscha stelde nog voor om de kist van mijn moeder samen te beschilderen. Dus Irscha en ik. Ik weet het niet. Het is ook net alsof je met zo’n beschilderde kist de dood wat leuker wilt maken. Maar waarom? De mensen die naar zo’n kist moeten kijken, worden er echt niet vrolijker van. De meeste kisten zijn bruin. Lichtbruin. Een beetje saai. Ik snap ergens wel dat mama liever in een mooiere kist wil liggen, ook al merkt ze er straks niks van als ze er écht in ligt. Of zou ze denken dat ze het wel merkt? Dat doet misschien iedereen die doodgaat. Als je mensen zou vragen waar ze het liefst begraven willen worden, in een bloemenveld of op een vuilnisbelt, dan zal iedereen toch wel een bloemenveld kiezen. Zolang je leeft, kies je voor het mooiste, ook al gaat het om iets waarmee je pas te maken krijgt als je niet meer leeft. Je kunt nu eenmaal niet denken als een dode.
Dus ik begrijp mama toch wel. Als ze het echt zo graag wil, ga ik haar kist beschilderen. Ja, dat doe ik; dat heb ik nu besloten. Nu net.