Tweeëntwintig
Mama slaapt nu echt heel erg veel. Dat doet ze al dagen.
In het begin dacht ik dat veel slapen goed voor haar was.
Want dat zeggen ze altijd: als je ziek bent, moet je goed slapen, dan word je weer beter. Maar dat mama zoveel slaapt, komt door de pillen die ze slikt en door speciale pleisters die ze opgeplakt krijgt. Morfinepleisters zijn dat. Het woord ‘morfine’ heb ik papa al een paar keer horen gebruiken. Ik heb het opgezocht in een woordenboek. Het is een middel waardoor je geen pijn voelt en dat je bedwelmt. Dat laatste betekent dat je er slaperig van wordt. In het woordenboek staat ook dat het woord ‘morfine’ ontstaan is uit de naam Morpheus. Morpheus was voor de mensen die vroeger in Griekenland woonden de god van de dromen. Die mensen geloofden in heel veel verschillende goden. En Morpheus was voor hen de god van de dromen. Dat is dan wel weer mooi, vind ik.
Dankzij Morpheus’ morfine heeft mama nu geen pijn en ligt ze te dromen. Tenminste, dat hoop ik. En ik hoop dat het dan fijne dromen zijn. Geen nachtmerries. Maar als ze slaapt, is ze steeds heel rustig, dus nachtmerries zal ze wel niet hebben. Ik weet dat ze steeds vaker steeds langer zal slapen. En op het laatst wordt ze niet meer wakker. Dan is ze dood. Dat heeft de dokter gezegd en dat had ik zelf ook al wel bedacht. Het kan echt al heel snel zijn. Misschien nog voor het begin van het nieuwe jaar.
Als mama niet slaapt, blijft ze toch in bed liggen. Ze kan niet meer opstaan. Twee keer per dag komt er iemand om haar te verzorgen en te wassen. Papa heeft voorgesteld om een bed in de woonkamer te zetten, maar dat wil mama niet. “Dan draait alles om mij,” heeft ze gezegd.
Maar dat doet het natuurlijk toch. Er komt nu ook heel veel bezoek voor mama. Sommige mensen die op bezoek komen, heb ik nooit eerder gezien. De meesten blijven maar heel even, tien minuten of een kwartiertje. Sommigen hebben er niks aan dat ze komen omdat mama slaapt als ze er zijn. De meesten komen om afscheid te nemen.
Ze willen mama nog een keer zien en een hand of een zoen geven.
Het liefst ben ik er niet als al die mensen komen. Want ze vinden altijd dat ze ook iets tegen mij moeten zeggen.
En dan zeggen ze van die vervelende dingen. Bijvoorbeeld dat ik een flinke meid ben. Dat vind ik echt zo sukkelig: “Je bent een flinke meid.” Dat kun je misschien tegen een kind van vier jaar zeggen, maar ik ben bijna twaalf. Of ze zeggen dat ik een lieve meid ben. Terwijl ze me niet eens goed kennen. En dan heb je er ook nog bij die me zachtjes in mijn wang willen knijpen. Ik ben geen knijpkat. Okke laat zich nooit zien als er bezoek is. Hij zit dan op zijn kamer en komt er pas uit als hij zeker weet dat iedereen weg is. Papa vindt dat hij iedereen een hand moet komen geven, maar dat doet hij niet.
De laatste dagen is oma Lea ook veel in huis. Dat is dus de moeder van mama. Ze gaat ook geregeld naar Okke.
Niet om hem uit zijn kamer te krijgen, maar om wat met hem te praten. Dat gaat wel goed, geloof ik. Oma Lea is ook wel een lieve oma, geen ouwe zeur zoals mijn andere oma, die gelukkig maar weinig komt. Ook opa Leen, de papa van mama, is er nu vaak. Maar hij blijft nooit zo lang. Ik zie hem soms ook een beetje huilen. Oma Lea niet, die blijft zo vrolijk mogelijk. Maar opa Leen kan er niet tegen dat mama zo ziek is. Dan pakt hij de fiets en gaat een stukje fietsen. Ik heb hem gisteren onderweg op een bankje zien zitten toen ik uit school kwam. Hij zag mij niet en ik ben ook niet naar hem toe gegaan. Hij zat met zijn hoofd naar beneden. Bij de vijver aan de Eikenlaan vlak bij school. Ik ben gewoon naar huis gelopen en opa kwam pas een uur later terug. Misschien heeft hij al die tijd wel op dat bankje gezeten. Arme opa.
De goede volgorde is dat eerst de opa’s en oma’s doodgaan, dan de papa’s en mama’s en dan de kinderen. Maar de papa’s en mama’s mogen pas doodgaan als ze zelf ook alweer een tijdje opa en oma zijn en als hun kinderen dus zelf ook weer kinderen hebben. Dan is het nog te doen.
Dan doet het niet zo zeer. Want dan is iedereen die doodgaat, al behoorlijk oud. Maar zoals het nu bij ons gaat, is het niet te snappen. Mama gaat dood, terwijl haar vader en moeder nog leven en haar kinderen pas dertien en elf zijn. Dat zijn Okke en ik dus. En wij hebben zelf natuurlijk nog geen kinderen. Mama is drieënveertig. Dat klinkt misschien wel oud, maar echt oud ben je pas als je zeventig bent, zegt oma Lea wel eens. Ze is zelf negenenzestig, dus bijna oud. Ik denk dat oma Lea wel zou willen ruilen met mama. Dus dat niet mama doodgaat maar zij. Niet dat ze dood wil, maar ze gaat denk ik liever zélf dood dan dat ze mama dood ziet gaan.