Drieëntwintig
Vanmorgen toen ik de klas binnen kwam, lag er een briefje op mijn tafel met een mop erop, een heel erge mop, die er speciaal voor mij was neergelegd, om me te pesten.
Sam en Moos komen elkaar op straat tegen. Zegt Sam tegen Moos: “Hoe gaat het met je buurman en zijn vrouw? Die waren allebei toch flink ziek?”
Zegt Moos: “Met de buurman gaat het goed, die is weer helemaal beter, maar zijn vrouw gaat maar langzaam vooruit. Ze komt er net aan, kijk maar achter je.”
Sam kijkt achterom en ziet dat er een begrafenisstoet aan komt.
Ik moest meteen huilen toen ik de mop had gelezen. De juffrouw zag het en kwam naar me toe. Ik gaf haar het briefje.
“Heeft iemand dat op je tafeltje gelegd?” vroeg ze.
Ik kon niks zeggen en alleen maar knikken.
De juf nam het briefje mee. Ze ging voor de klas staan en zei: “Ik ken een leuke mop.” Ze las de mop voor die ikzelf net had gelezen. Sommige kinderen moesten erom lachen. Joege het hardst. “Da’s een goeie mop, juf,” riep hij.
“Zelf verzonnen?”
“Nee,” zei de juffrouw ernstig, “niet zelf verzonnen, helemaal niet zelf verzonnen. Deze mop is net door iemand op het tafeltje van Wietske gelegd. Waarschijnlijk door iemand die weet dat Wietskes moeder heel ziek is. En voor iemand van wie de moeder heel ziek is, is dit geen fijne mop om te horen of te lezen. Maar ik heb hem toch voorgelezen omdat ik degene die deze gemene streek heeft uitgehaald, wil laten weten dat dit schandalig gedrag is. Ik wil niet eens weten wie het gedaan heeft. Ik wil het niet weten, omdat ik de rest van het schooljaar misschien een hekel aan die persoon zou hebben. Kom het me ook niet vertellen na afloop van de les. Zelfs niet als je er veel spijt van hebt. Ik wil het niet weten. Maar het is een gemene streek, een heel gemene streek, uitgehaald door een erg sneu kind. En nou gaan we beginnen met de les.”
Ik huilde niet meer. Ik vond het bijzonder wat de juffrouw gedaan had. Ook dat ze niet wilde weten wie het briefje op mijn tafeltje had gelegd. Ikzelf dacht aan Joege en aan Lucy. Maar nu de juffrouw had gezegd dat ze het niet wilde weten, wilde ik het zelf ook niet weten. Ja, het was een rotstreek om het te doen, maar het interesseerde me niet wie het gedaan had. Het was alsof ik in één keer heel goed kon nadenken, alsof ik sterker werd in mijn hoofd. Mama was ziek, heel erg ziek en als sommige kinderen het leuk vonden om me daarmee te pesten, dan moesten ze dat maar doen. Ik hoefde me er niks van aan te trekken. “Een erg sneu kind.” Dat had de juffrouw gezegd. En daarmee had ze niet mij bedoeld maar degene die het briefje op mijn tafel had gelegd. Die was sneu.
Erg sneu.
Ik moest er bijna om lachen. Iedereen keek in het boek dat we hadden moeten pakken. Het leesboek. Maar ikzelf keek naar de juffrouw en die keek naar mij. Ze kneep even haar ogen samen en dat deed ik ook. Een dubbele knipoog.