Eén
Vandaag ben ik uit de moppenclub gestapt. Midden in een mop die iemand aan het vertellen was:
Jantje bracht elke dag een zak dropjes mee naar school…
De rest van die mop heb ik niet meer gehoord. Ik ben weggelopen. Ik heb niet eens gezegd dat ik uit de moppenclub ging stappen. Dat kon ook niet, omdat iemand dus een mop aan het vertellen was. Ik kon er niet zomaar iets tussendoor zeggen.
We stonden zoals altijd in de grote pauze onder het afdakje van het fietsenhok. Elke schooldag moet iedereen die bij de moppenclub is daar een mop vertellen. Anders mag je er ook niet staan. Maar vandaag wist ik zelf geen mop. Ik ben toch nog eerst bij de anderen gaan staan.
Maar toen ik bijna aan de beurt was, ben ik weggelopen.
Misschien had ik dat trouwens ook wel gedaan als ik wél een mop had geweten.
Die hele moppenclub hoeft voor mij niet meer.
Het is niet zo, dat ik moppen opeens haat. Als ik echt gewild had, had ik vandaag ook nog wel een mop geweten.
Op internet heb je honderden moppensites. Daar had ik er gemakkelijk eentje van over kunnen nemen. En we hebben thuis wel drie dikke moppenboeken liggen. Daar had ik er zo eentje uit kunnen pikken. Dat heb ik eerder ook al wel gedaan. Maar nu was ik het vergeten. Misschien wel expres.
De moppen die sommige andere kinderen vertellen, komen ook uit moppenboeken. Dat weet ik zeker. Sommige van hun moppen staan ook in de moppenboeken die ik thuis heb. Maar de moppen van Joege niet. Die ben ik in mijn moppenboeken nooit tegengekomen. Het zijn altijd vieze moppen die hij vertelt. De meeste snap ik niet eens.
Bijna niemand snapt ze, denk ik. Toch lachen veel kinderen wel steeds om zijn vieze moppen. Joege zelf nog het hardst, al snapt hij ze misschien ook niet. Ik heb ook om zijn vieze moppen gelachen. Dat is stom, ik weet het.
Joege vertelt trouwens altijd vieze dingen, ook als hij geen moppen vertelt. Over seks en poep en pies. En dan moet je weten dat hij een keer gevraagd heeft of ik met hem wilde zoenen. Echt waar! Nee, dus. Dat was ook mijn antwoord: “Nee!” Ik heb nog nooit met iemand gezoend en dat ga ik voorlopig ook niet doen, zeker niet met Joege. Bah.
Joege is niet de oprichter van de moppenclub. Dat is Mischa. Of Mischa twee moet ik schrijven. We hebben namelijk nog een andere Mischa in de klas. Die noemen we Mischa één. Mischa één is een meisje, en Mischa twee een jongen. Dat vind ik wel mooi. Dat een naam door een meisje en een jongen gedragen kan worden.
Mischa twee is dus de oprichter van de moppenclub. Ongeveer acht weken geleden vertelde hij in de grote pauze op school twee moppen achter elkaar. Toen hij daarmee klaar was en iedereen was uitgelachen, vroeg iemand hem of hij nog een derde mop kende. Mischa twee antwoordde: “Als je lid wordt van de moppenclub, vertel ik er nog een.” Of hij daar van tevoren over na had gedacht, zou ik niet weten. Misschien had hij ooit iets gelezen over het bestaan van zo’n club. Want toen iemand hem vroeg hoe je lid kon worden, zei hij meteen: “Dan moet je zelf elke dag in de grote pauze ook een mop vertellen. Bij het fietsenhok.”
Dat laatste vond ik wel bijzonder: “Bij het fietsenhok.”
Dat Mischa twee daar meteen aan dacht: aan een speciale plek voor zijn moppenclub.
En zo is het begonnen.
De volgende dag waren er al zeven kinderen lid. Ikzelf was daar nog niet bij. Ik ben pas op de derde dag lid geworden. Ik was de vijftiende die lid werd. De eerste mop die ik vertelde, ging over twee koeien.
Er staan twee koeien in de wei.
Zegt de ene koe: “Boe.”
Vraagt de andere koe: “Moet ik nu soms schrikken?”
Het was maar een korte mop, maar de meesten moesten er toch wel om lachen. Nou ja, glimlachen. Maar dat vond ik genoeg. Ze keken in ieder geval niet alsof ze er niks aan vonden. Want dat is vervelend, als ze niet lachen of glimlachen om een mop die je vertelt. Zeker als het je eerste mop is. Om de moppen die ik daarna heb verteld, is meestal ook wel gelachen. Maar niet altijd. Ik ben niet zo’n geweldige moppenverteller. Ik kan moppen ook vaak slecht onthouden. Maar ja, dat maakt nu toch allemaal niets meer uit, omdat ik vandaag uit de moppenclub ben gestapt.
Nadat ik weg was gelopen, kwamen er direct een paar kinderen achter me aan. Die wilden natuurlijk weten waarom ik wegging.
“Ik wil geen lid meer zijn van de moppenclub,” heb ik eerlijk gezegd.
“Omdat je geen moppen meer weet, zeker?” vroeg iemand.
Maar dat was het niet.
Het was iets anders.
Iets heel anders.
En zomaar ineens zei iemand dat ook. Een van de kinderen die achter me aan was komen lopen, was Lucy. En nadat ik gezegd had dat ik niet was weggelopen omdat ik geen moppen meer wist, zei ze: “Omdat je moeder doodgaat, zeker?”
Ik schrok enorm. En dat was raar. Want ik wéét dat mijn moeder doodgaat. Maar toch schrok ik enorm toen Lucy het zei. Misschien omdat ik niet wist dat andere kinderen het ook al wisten. Ik voelde me meteen misselijk worden toen Lucy haar zin had gezegd. Ik begon te rillen en voelde het bloed uit mijn hoofd wegtrekken. Ik moest me vasthouden aan een paaltje, anders was ik omgevallen. Ik hijgde.
Ik keek Lucy even aan, maar ik kon niets zeggen. Het enige wat ik kon doen, was knikken, terwijl ik het paaltje nog wat steviger vastpakte. Ik keek nu naar de grond. Op dat moment hoorde ik iemand ‘Stom kind’ zeggen. Ik weet niet wie het zei. En misschien dat Lucy ermee bedoeld werd. Dat kan. Maar ik had het gevoel dat het over mij ging. Ik liet het paaltje los en liep verder, de school in, naar de wc’s.