Elf
Met z’n zessen. Met zoveel waren ze vandaag. De viezemoppenclub van Joege.
Joege, drie van zijn vrienden, plus Lucy en Gerdie. Ze hebben de poort van de school uitgekozen als vaste plek.
Geen slim idee, want er zit geen dak boven. Als het regent, worden ze nat. Bij het fietsenhok sta je altijd droog, maar bij de poort niet. Ik stond vandaag op het schoolplein precies tussen de twee moppenclubs in. De moppenclub van Mischa twee is nog altijd heel groot: achttien kinderen. Maar bij de moppenclub van Joege werd het hardst gelachen. Expres. Ze lachten zo hard om anderen te doen geloven dat er bij hun club betere moppen worden verteld. Dat is natuurlijk niet zo, maar je zult zien dat er kinderen zijn die het geloven. Joeges club wordt de komende dagen nog wel iets groter, denk ik.
Ik heb vandaag nog geprobeerd om met Melis te praten.
Maar dat ging niet. Hij was steeds bij andere kinderen.
Misschien wilde hij ook niet met mij praten. Ik heb nooit geweten dat hij geadopteerd is. Meestal zijn het kinderen uit andere landen die geadopteerd worden. Je ziet het vaak aan het uiterlijk, aan de huidskleur of zo. Maar Melis ziet er hetzelfde uit als zijn ouders, de ouders die hij nu heeft. Ik heb ze wel eens gezien. Nu ik weet dat het niet zijn echte ouders zijn, gaan me misschien allerlei dingen opvallen als ik ze weer eens zie. Maar tot nu toe was me juist helemaal niets opgevallen.
Zijn echte moeder is dood, maar zijn vader leeft nog. Dat is ook raar, dat je weet dat je ergens nog een vader hebt, maar dat je niet weet waar hij woont.
“Hij is ‘m gepeerd,” schreef Melis me gisteren dus.
Ik heb gisteravond nog aan papa gevraagd wat dat precies betekent: ‘m peren.
“Vertrekken zonder iets te geven om de mensen en de dingen die je achterlaat,” zei papa.
“Dus mama peert ‘m niet als ze doodgaat?” vroeg ik.
“Nee, niet bepaald,” zei papa. “Maar je zegt sowieso nooit van mensen die doodgaan, dat ze ‘m peren. Of nou ja: misschien dat je het soms kunt zeggen van iemand die zelfmoord pleegt.”
“Zo iemand peert ‘m?”
“Je zegt het nooit zo, maar je zou het kunnen zeggen,” zei papa.
Papa was ook verbaasd om te horen dat Melis geadopteerd is. Hij kent de ouders van Melis wel een beetje, maar nog niet zo lang. Ze wonen in een van de straten aan de achterkant van school; daar hebben ze een winkel voor vloerkleden en gordijnen en zo. Papa vroeg me of de oudere broer van Melis ook geadopteerd is en of het de echte broer van Melis is. Daar had ik nog helemaal niet aan gedacht. En dat heb ik dus ook niet aan Melis gevraagd.
“Worden Okke en ik ook geadopteerd als mama en jij allebei dood zijn?” vroeg ik.
Papa schudde zijn hoofd en vertelde daarna iets wat ik misschien nooit gehoord zou hebben als ik niet over dat ‘peren’ zou zijn begonnen. Hij zei dat mama aan haar oudste zus, tante Josje, heeft gevraagd of die voor Okke en mij wil zorgen als er ook nog ooit iets ergs met papa gebeurt. Tante Josje heeft zelf geen kinderen. Ze heeft wel een man.
“En als Okke en ik dat nu eens niet leuk vinden?” vroeg ik.
Ja, maar het gebeurt waarschijnlijk toch nooit. Ik ga niet zomaar dood. En over een jaar of vijf is Okke al volwassen en jij over zeven jaar, dus dan zou het sowieso niet meer hoeven. En zeven jaar leef ik nog wel, hoor.
“Ik vind het toch een raar idee,” zei ik, “ik zou dan nog liever bij tante Mies willen zijn.” Mies is de andere zus van mama.
“Omdat daar ook kinderen zijn zeker?” vroeg papa.
Ik knikte.
“Maar dan hebben ze van het ene op het andere moment vijf kinderen, dat is wel veel,” zei papa.
Ja, daar had hij natuurlijk gelijk in. Maar het lijkt me toch leuker dan bij tante Josje en ome Felix, die bijna nooit iets zegt.
“Och, het is maar theoretisch,” zei papa.
“Theo wat…?” vroeg ik.
“Ik bedoel dat het toch nooit zal gebeuren, dus maak je er maar niet druk om.”
“Hoe lang leeft mama nog?” vroeg ik opeens.
Papa was even stil. Hij beet op zijn lippen. Na een halve minuut of zo zei hij: “Volgens de dokter niet meer zo lang. Een maand misschien. Het kan zijn dat ze nog net het nieuwe jaar haalt.”
Toen was ik ook even stil.