TIEN
“Ze heeft het nooit over jou gehad,” hoor ik mezelf zeggen. Door pure ontzetting vergeet ik hem te vousvoyeren.
Met veel omhaal neemt hij plaats in de leren fauteuil tegenover mijn bureau, zet een elleboog demonstratief op de armleuning en buigt zich enigszins naar voren. “Claire heeft je waarschijnlijk ook nooit verteld wat ze voor de kost deed toen ik haar leerde kennen?”
“De kost?”
“Haar werk. Wat voor werk ze deed.”
“Verkoopster in een…” begin ik, maar ik breek mijn zin meteen af als ik zijn blik zie.
Hij neemt me geamuseerd op. Achteloos tikt hij met zijn duim tegen de filter van zijn sigaret. De as dwarrelt naar de houten vloer.
“Nee dus,” concludeer ik.
“Ze werkte in Luxuria, een tent in Rotterdam. Daar heb ik haar leren kennen. Ze was achttien geloof ik, of net negentien. Een stuk. Zonder meer de mooiste.”
“Luxuria?”
“Een club.” Hij neemt een trek van zijn sigaret en kijkt de rook na.
Ik kijk hem afwachtend aan. Op een of andere manier kan ik niet meer beschikken over mijn volle hersencapaciteit. Alsof er kortsluiting heeft plaatsgevonden, of ik te kampen heb met een tijdelijke stroomonderbreking.
“Nachtclub, hoerentent,” hoor ikhem verduidelijken. “Ha-rald, het spijt me het te moeten zeggen, maar Claire—jouw vrouw—was een hoer. En een goeie ook. Ze verdiende goud geld.”
Marius had me net zo goed een stomp in mijn maag kunnen geven. Nee, niet net zo goed: dat had hij béter kunnen doen. Fysieke pijn zou ik duizend maal beter kunnen verdragen dan dit.
Ik twijfel geen moment aan de oprechtheid van zijn mededeling. Het is niet alleen de blik in zijn ogen, de vanzelfsprekendheid waarmee hij hier alles waarvoor ik leef en wat ik liefheb ter discussie stelt. Het is een weten, diep van binnen.
Deze man praat over een periode uit Claires leven waarover ze altijd vaag is gebleven, een terrein dat ik niet goed in kaart heb kunnen brengen. Claire bewoonde een duur appartement toen ik haar leerde kennen, ze droeg peperdure kleding en wist alles van champagne…Toch werkte ze in een kledingzaak.
“Ik begrijp dat je daarvan schrikt,” gaathij onverstoorbaar door. “Datje er misschien morele bezwaren tegen hebt. Dat had ik ook hoor, het is niet niks om je meisje te moeten delen met god-weet-wie er allemaal zo’n club bezoeken. Daar kun je maar beter niet al te veel bij stilstaan, Harald, dat hetgeen jij zo bijzonder vindt, gewoon voor elke boerenlul te koop is…Of was, in jouw geval.”
Ik sluit mijn ogen en probeer te slikken. Vecht krachtig tegen de aandrang om mijn bureau om te gooien en heel, heel hard te gaan schreeuwen.
“Nou ja, hoe dan ook,” gaat hij verder, op dezelfde rustige toon die hij de hele tijd al hanteert, “er zijn nog wat losse eindjes. Ik heb namelijk destijds wat centjes bij haar thuis weggezet. Die zou ze een paar dagen bij zich houden. Vervolgens werd ik voor een akkefietje opgepakt en vastgezet. Ik ben bijna tien jaar uit de roulatie geweest…Toen ik vrij kwam, woonde er een of ander Indisch omaatje in Claires huurhuisje. Mijn centjes uiteraard ook spoorloos. Dat is zwaar klote, Harald, geloof me. Er zijn mensen van minder doorgeslagen…”
Ik ben nog steeds te versuft en geschokt om te reageren, of om zelfs maar de woorden en hun strekking werkelijk tot me door te laten dringen. Het woord ‘hoer’ blijft maar rondspoken in mijn hoofd, als in een demonische, defecte langspeelplaat die steeds maar blijft hangen op dat ene woord: hoer, krak, hoer, krak, hoer, krak, hoer…
“Ha-ló-hó!”
Ik kijk op.
“Je ziet wat pips, Harald. Het lijkt erop dat je wel een borrel kunt gebruiken.” Hij kijkt speurend om zich heen. “Heb je hier niks te drinken?”
Ik schud mijn hoofd. Met deze vent ga ik niet het glas heffen. “Ik wil dat je weggaat,” zeg ik. Mijn stem klinkt al net zo gebroken als ik me voel.
“Ho, ho, niet zo snel. Je hebt niet goed naar me geluisterd, Harald. We zijn nog niet klaar. Ik zeg je net dat er geld zoek is. Veel geld. Geld dat Claire aan een vriend zou hebben gegeven. Tenminste, dat zegt ze nu tegen me. Maar weet je, Harald…” Er glijdt een sombere schaduw over zijn gezicht en hij kijkt van me weg, alsof hij zich schaamt. Dan krijgt zijn stem een vertrouwelijke toon. “Wij mogen wel denken dat we het allemaal goed voor elkaar hebben, liegen kunnen zij altijd nog beter, die vrouwen. Want één ding weet ik zeker: degene die volgens haar het geld heeft opgehaald, heeft het niet gehad. Dat weet ik echt driehonderd procent zeker.”
Hij tikt zijn sigaret af. As wervelt naar de vloer. “Maarreh, waar het dus om gaat…Ik heb die centen nodig. En aangezien ik beloofd heb haar met rust te laten, en ik zo’n eikel ben die zich nu eenmaal aan zijn woord houdt, heb ik geen andere keus dan bij jou aan te kloppen.” Hij kijkt me indringend aan. “Ik vind het rot voor je. Maar het is te veel geld om te laten zitten.”
“Ik wil dat je weggaat,” hoor ik mezelf nogmaals zeggen.
Hij trekt een mondhoek op, lacht me uit, geluidloos.
“Ik meen het.” Ik veer op vanachter mijn bureau en loop naar hem toe. Toren ver boven hem uit.
Hij kijkt omhoog, snuift, lijkt zich geen seconde druk te maken over mijn woede en de gevolgen daarvan. De arrogantie ten top.
Onderkruipsel, schiet het door me heen. Ordinair stuk vreten.
Ga weg, ga weg, ga weg!
“Ga weg,”zeg ik.
Marius blijft rustig zitten.
Ik pak hem bij zijn schouder. Die voelt verrassend hard aan, als een aangekleed standbeeld. Het boezemt me geen angst in. Niet meer. Dit is mijn geboortegrond, mijn bedrijf. Ik wil deze man hier niet, ik wil dat hij vertrekt. Niet goedschiks, dan maar kwaadschiks. Ik laat me in mijn eigen omgeving door niemand de les lezen.
Hij bekijkt neerbuigend mijn hand, alsof er een dikke vlieg op zijn schouder is geland, en werpt me dan een donkere blik toe. “Gaan we fysiek worden, Van Santfoort? Dat lijkt me niet zo’n verstandige zet.”
“Ik wil dat je weggaat, en wel nu, anders schop ik je de trap af,” zeg ik, en ik trek hard aan zijn jasje, dat een scheurend geluid maakt. “Mijn kantoor uit! Nu!”
Misselijkmakend snel komt Marius omhoog. Hij grijpt mijn nek beet en tegelijkertijd ramt hij zijn vuist vol in mijn middenrif. Eén enkele, afgemeten, loeiharde stoot die alle lucht uit mijn longen slaat.
Geluidloos klap ik dubbel en zak door mijn knieën. Voor ik de grond kan raken, word ik opgevangen en klemmen zijn handen zich als bankschroeven om mijn bovenlijf.
Hij sleurt me terug naar mijn bureau. Met een voet trekt hij mijn fauteuil dichterbij, laat me los en geeft me een zetje. Ik val achterwaarts in de zitting. Mijn hoofd klapt naar achteren.
“Zitten, zei ik.” Hij hijgt niet eens. “En luisteren.”
Ik heb het gevoel alsof ik moet overgeven, maar er komt niets. Tranen druppelen over mijn wangen. Ik kan me niet herinneren ooit zoveel pijn te hebben gehad, een brandende, verscheurende pijn die zich vanuit mijn maag heeft verspreid over mijn hele lijf.
“Zijn we nu weer bij de les?” hoor ik hem vragen. Zijn stem is amper van toon en volume veranderd.
Zacht kreunend hef ik mijn hoofd en zie door een waas van tranen hoe Marius op zijn gemak alle kasten opentrekt en de inhoud inspecteert.
“Ah, zie je wel. Drank.”
Hij schenkt twee glazen whiskey in. Een ervan zet hij achteloos op het bureaublad voor me. Dan neemt hij plaats in zijn fauteuil en zet een glas aan zijn lippen.
Hij knikt ongeduldig naar me. “Nou, drink op man. Dat scheelt.”
Ik schud mijn hoofd. Wrijf over mijn maagstreek en inspecteer angstvallig mijn buik. Het is verbazingwekkend dat er geen liters bloed te zien zijn. Zoveel pijn en nog geen druppel. Ik heb niet eens geluid gemaakt, geloof ik.
“Ik begrijp je wel,” hoor ik hem zeggen. “Het is ook niet niks wat je allemaal voor je kiezen krijgt. Maar je moet je hoofd er wel even bij houden, nu. Ik heb meer te doen vandaag.”
Het botte geweld heeft een ontnuchterende werking. Geleidelijk begin ik uit mijn duistere trance te breken. “Waar…Waar hebben we het eigenlijk over?”
“Omgerekend een dikke twee ton. Tweehonderdtwintig-duizendeuri.”
Ik schud ongelovig mijn hoofd.
“Ik ben bereid het naar beneden af te ronden,” gaat hij verder. “Ik ben dus echt de kwaadste niet, maar dan moet je wel snel over de brug komen.”
“Zoveel geld heb ik niet.”
Hij neemt een slok. “Je liefhebbende vrouwtje mogelijk wel.”
“Uitgesloten,” zeg ik.
O, ja?
Ik staar wezenloos voor me uit. Langs Marius heen naar een eeuwenoud olieverfschilderij van een boerenpaard dat een ploeg voorttrekt. Het is me nooit eerder opgevallen hoe grauw de lucht achter het trekdier is, hoe modderig het land waarop hij en zijn eigenaar werken. Wat een ellendig, uitzichtloos tafereel het feitelijk is, dat ik hier aan de muur heb hangen.
“Wat je wilt.” Marius grinnikt vreugdeloos. “Maar mag ik je er dan aan herinneren dat je twee panden in bezit hebt, en dat het niet bepaald kippenhokken zijn?”
“Ze zijn van de bank.”
“Dit kantoor ook?”
Ik knik met tegenzin.
“Vreemd. Ik heb me laten vertellen dat je het van je pa hebt geërfd, en hij weer van de zijne.”
“Er zit een tophypotheek op.”
“Geintje zeker?”
Ik kijk zwijgend voor me uit. Buiten Bernard Lely en een paar bankmedewerkers is niemand op de hoogte van mijn hachelijke financiële status. En nu zit ik die uitgebreid te bespreken met dit uitvaagsel.
“En je auto? Die Jag?”
“Geleast. Op de zaak.”
Hij maakt een ongelovig keelgeluid. “Je meent het? Je hebt…”
“Schulden,” onderbreek ik hem vlak, en kijk hem dan uitdrukkingsloos aan. “Ik heb schulden. Alles is van de bank. Claire weet daar niks van, dat mag ze ook niet weten. Ik balanceer al jaren op het randje van een faillissement.” Ik zoek zijn blik en houd die vast. “Er is geen twee ton en ik kan ze ook niet vrijmaken of lenen. Met geen mogelijkheid.”
“Ik krijg verdomme bijna medelijden met je, man…Let wel, bijna, hè.” Hij krabt in zijn nek. “Maarreh…ik zou als ik jou was toch eens bij het vrouwtje te rade gaan. Ik heb namelijk zo’n donkerbruin vermoeden dat ze ergens nog een goedgevulde oude sok voor je verborgen houdt.”
Ik schud opnieuw mijn hoofd. “Uitgesloten,” zeg ik. “Dat is echt uitgesloten.”
“O, ja?” Hij grinnikt. “Nou, als je zo zeker bent van je zaak…Laten we samen eens goed nadenken. Stel dat ze inderdaad tegenover jou volhoudt dat ze die centen niet heeft. Of misschien ooit wel heeft gehad, maar ze erdoorheen heeft gedraaid…” Hij staat op en ik deins onwillekeurig naar achteren, maar hij gaat zijdelings op mijn bureau zitten. Pakt het fotolijstje weer op. Houdt het voor zich en kijkt naar Fleur en Charlotte in hun lichtroze skipakjes. “Wat zouden zij ervan vinden, Harald, van deze hele toestand? Straks, als ze ouder worden en het te horen krijgen? Of eerder, op school al. Kinderen kunnen zo hard zijn, hè, onderling.” Hij kijkt me niet aan, zet de foto terug en gaat weer inde fauteuil zitten. “Als Claire iets overkomt, dan heb je voor die twee meiden toch wel wat geregeld, neem ik aan? Centjes voor een fulltime oppas, een nanny, of hoe zo’n mens tegenwoordig ook heet? Je lijkt me een goede vent, Harald, een verstandige vent. Eentje die niets aan het toeval overlaat. Je hebt vast wel wat geregeld.” Hij kijkt me recht aan nu. “Ze is toch wel verzekerd?”
Ik slik. Hij heeft gelijk. Mijn leven is verzekerd voor bijna een miljoen. Dat van Claire voor een kwart miljoen. Voor het geval dat.
“Is het genoeg?” vraagt hij calculerend. Zijn ogen lijken nog dieper in hun kassen verzonken te liggen, hij knijpt ze lichtjes dicht. De grijns is voor het eerst sinds zijn bezoek van zijn tronie verdwenen. Het is hem dodelijke ernst.
Ik kijk verschrikt op. “Nee. Dit gesprek kan niet plaatshebben. Dat kan gewoon niet.”
Hij staat op, trekt zijn colbert recht en kijkt op me neer. “Nou, vriend, hoe je het doet, doe je het, als het maar gebeurt.” Hij is in een paar passen achter me en legt zijn handen op mijn schouders. Ze voelen loodzwaar, als twee aambeelden. “Ik snap dat je tijd nodig hebt. Je hebt vandaag behoorlijk wat voor je kiezen gekregen. Praat het uit met d’r, probeer ermee in het reine te komen. Je hebt een leuke vrouw, meer dan leuk zelfs, afgezien van dat ze hoogstwaarschijnlijk een leugenachtig kreng is…” Hij knijpt mijn schouders bijna fijn ten afscheid en loopt dan naar de deur. Legt zijn hand op de deurkruk en draait zich om. Zacht zegt hij: “Ikhebergenswelmetjetedoen. Daarom geef ik je twee volle weken. Veertien dagen. En dan zorg je dat je twee ton voor me hebt klaarliggen. Cash.”
Ik kijk verward op. “En anders?”
Hij grijnst en trekt de deur open. “Jij gaat ervoor zorgen dat het zover niet komt.”