39

Donderdagmiddag. Het hele huis is aan kant, ik heb de benedenverdieping gestofzuigd en gedweild en ben nu bezig de was op te ruimen. Ramen lappen staat voor vanmiddag op de planning. Dan mest ik morgen na het rijden de stallen uit—dat moet echt nodig gebeuren—en als ik daarna nog voldoende energie overheb, pak ik de kinderkamers aan.

Harald heeft me vaak gezegd dat hij net zo lief een werkster inhuurt, zodat ik meer tijd overhoud voor andere bezigheden. Maar ik hoef niet meer tijd en ik wil helemaal geen andere bezigheden. Ik rommel graag in en rond het huis.

Het is me gelukt Harald ervan te overtuigen dat we geen schoonmaakster nodig hebben. Ik zou me waarschijnlijk al snel aan haar gaan ergeren, de arme vrouw wijzen op stukken die ze heeft overgeslagen of een verkeerde werkvolgor-de. Of, dat ligt nog het meeste voor de hand: haar gevoelens niet willen kwetsen, maar zodra ze haar hielen zou hebben gelicht haar werk nog eens dunnetjes overdoen—en dan op mijn manier.

Bovendien stel ik prijs op onze privacy en veiligheid. Je weet nooit wie je in huis haalt. Ik ben daar altijd voorzichtig mee geweest. Harald is naïever, of misschien gewoon wat zorgelozer wat dat betreft. Hij woont hier al zo lang en buiten de dood van zijn ouders heeft hij nooit iets ernstigs of ingrijpends meegemaakt. Geen inbraak, geen bedreigingen, zelfs zijn fiets is nog nooit gestolen. Dat een interieurverzorgster weleens kleptomane zou kunnen zijn, tipgeefster voor inbrekers of een obsessieve onderbroekensnuffelaar, om maar wat te noemen, komt niet eens in hem op.

Ik leg de laatste stapel handdoeken in de gemeenschappelijke schuifkast op de gang en loop de trap af.

Vandaag is het drie dagen geleden dat ik het krantenbericht las. Ik heb het dinsdagochtend, voor ik de kranten bij het oud papier gooide, uitgeknipt, opgevouwen en in mijn portemonnee gestopt. Ik weet niet waarom ik dat deed, maar ik weet wel dat ik er nu niet meer zo zeker van ben dat Marius de moordenaar is. Dat was een te snelle conclusie.

Als ik iets heb geleerd in mijn verborgen leven, is het wel dat je niet te snel mag oordelen over mensen, omdat de werkelijkheid vaak anders is dan op het eerste gezicht aannemelijk lijkt. Chris was gestoord, er zat op emotioneel niveau een flinke steek bij hem los, en hij was crimineel. Een combinatie die niet bepaald garant staat voor een lang en zorgeloos leven. Het zou natuurlijk kunnen dat hij door een andere partij geliquideerd is, min of meer toevallig in dezelfde week als waarin Marius hem benaderde—of nog wilde benaderen. Het kan…Of misschien hebben ze elkaar wel gesproken in de Rotterdamse haven en is Chris Marius te lijf gegaan, sloeg Chris daarbij door en bleef er voor Marius geen andere mogelijkheid over dan hem uit te schakelen.

Zolang ik Marius niet spreek, zal ik niet weten wat er zich in die haven heeft afgespeeld.

Elke dag pluis ik Haralds kranten uit op zoek naar meer nieuws, maar dat is er eenvoudigweg niet. Ik ben nog even het internet op geweest met onze familiecomputer—een regelrechte verzoeking; het ding is extreem traag en moet nodig worden nagekeken—en ook Google kwam slechts met een herhaling van wat ik al had gelezen. De wereld draait gewoon door zonder Chris Koops.

Ik zou ook mijn leven weer moeten oppakken.

Marius lijkt woord te houden. Gisteravond was het een week geleden dat we afscheid namen en ik heb niets meer van hem gehoord. Het Marius-mobieltje ligt nog steeds onder in mijn tas. Wellicht dat ik er over een paar weken aan toe ben om het weg te gooien.

Ik loop de woonkamer in met een stapel schone theedoeken in mijn armen. Reddy ligt op het marmer bij de bank. Dat is vreemd, want ze komt nooit in huis. Ze houdt haar staart gekromd van haar lijfje af en ze hijgt als een hond, met licht uitpuilende ogen. Ik heb haar niet eerder zien hijgen. Ik wist niet eens dat katten kónden hijgen.

Snel loop ik op haar af en zak op mijn knieën. Haar lijfje voelt gespannen aan en ze trekt ongedurig met haar achterpoten. Ik heb nog nooit een poezenbevalling meegemaakt, maar het lijkt me niet dat een poes dat midden op de dag op een onbeschutte, harde vloer midden in een woonkamer doet, een plaats waar ze anders nooit komt. Alles wijst erop dat er iets totaal mis is.

Voorzichtig haal ik de vacht onder haar staart opzij. Het is daar plakkerig en zwart. Is het vruchtwater? Of zie ik nou bloed? Ik ben niet flauw, maar ik durf er amper aan te komen, bang om Reddy te bezeren. Ik durf haar al helemaal niet op te tillen om haar naar de dierenarts te brengen. Straks maak ik het alleen maar erger.

Ik spring op, loop naar de keuken en pak de telefoon. Ik had veel eerder de dierenarts moeten bellen. Ik heb het zo druk gehad met mezelf dat ik Reddy helemaal uit het oog ben verloren. Arm beest. Mijn schuld. Misschien is het nu wel te laat. Gaat ze dood.

Ik vind het nummer van onze dierenarts in de telefoonklapper en toets het in. Met de telefoon tegen mijn oor aan geklemd loop ik terug de woonkamer in.

Reddy ligt nog steeds op dezelfde plek. Ze kijkt me aan met een paniekerige blik, maakt slikkende bewegingen en begint dan weer te hijgen. Haar tongetje vormt een bleke ‘u’ en haar ogen staan wild, met zichtbaar oogwit langs de randen. Ik leg mijn vrije hand voorzichtig op haar buik. Die is keihard. Dan voel en zie ik een duidelijke samentrekking.

“Dierenartspraktijk De Schans, goedemiddag.”

“Met Claire van Santfoort,” zeg ik gejaagd. “Onze kat Reddy is al een poos zichtbaar zwanger en nu tref ik haar in de woonkamer aan, met uitpuilende ogen en hijgend als een hond. Haar buik is erg hard en er komt—”

“Hoeveel dagen is ze drachtig, mevrouw?”

“Eh…dat weet ik niet. Ze was het gewoon, op een gegeven moment.”

Er klinkt een geërgerde zucht aan de andere kant van de lijn. Ik ben ter plaatse ingedeeld bij de afdeling onverantwoordelijke diereneigenaars. Precies waar ik thuishoor.

“Ik heb een kat nog nooit zien hijgen,” voeg ik eraan toe.

“Dat is inderdaad niet normaal. Een ogenblikje.” Er klinkt gerommel. Dan hoor ik opnieuw de stem van de assistente. “Dokter Van Hemert vraagt of u nu meteen met haar naar de praktijk kunt komen.”

“Ik ben al onderweg.” Ik druk de verbinding weg en haast me naar de bijkeuken.

Toen we vorig jaar besloten om Reddy te houden, leek het ons verstandig haar te laten nakijken en inenten. De heenweg onderging ze luid miauwend in een krappe kartonnen doos. De terugreis verliep comfortabeler, in een bij Paul van Hemert aangeschafte kunststof reismand met een klep aan de bovenkant. Bij thuiskomst heeft Harald het ding op de bovenste plank in de bijkeuken gezet en daar staat het nu nog steeds.

Ik blaas het stof van het deksel. Uit een keukenkastje pak ik twee witte handdoekjes, leg ze erin en haast me terug naar Reddy.

Ze ligt nog steeds op de koude tegels te hijgen. Ik verman me en schuif mijn handen onder haar lijfje, til haar op en leg haar zo voorzichtig mogelijk in het mandje. Ze laat het goed toe, waarschijnlijk is ze te uitgeput om tegen te stribbelen, maar als ik de klep sluit, begint ze een geluid te maken dat door merg en been gaat. Het lijkt nog het meest op babyge-huil, dat griezelig snel weer overgaat in een hijgende ademhaling.

“Het komt allemaal goed, kleintje,” zeg ik nerveus. Ik gris mijn autosleutels van de haak en haast me naar buiten. “Echt waar, alles komt goed.”