38
Het is tien jaar geleden dat Marius me op de drempel van mijn buurhuis achterliet, in de walmen van zijn uitlaatgassen, met vier volle tassen.
Ik sjouwde ze naar mijn woonkamer, draaide de luxaflex dicht en peuterde van één tas de tape los. Er zaten bankbiljetten in. Niet netjes in stapels met zo’n bandje eromheen, zoals je in politieseries op tv ziet, maar verfrommeld en opgevouwen, zo te zien lukraak in de tas gepropt. Het waren dollars: briefjes van tien, twintig en vijftig. Sinds bekend was geworden dat de invoering van de euro niet lang meer op zich zou laten wachten, had Chris me weleens verteld, meden Marius en zijn zakenvrienden bepaalde munteenheden. Ze voorzagen problemen met het omwisselen van grote hoeveelheden zwarte guldens en marken naar euro’s, dus werden de transacties al een hele poos in dollars en Britse ponden gesloten.
Ik maakte de andere drie tassen ook open en vond naast een zwart pistool nog meer biljetten. De sporttas zat voor de helft vol met ponden.
Tot diep in de nacht was ik bezig met tellen, eigenlijk alleen maar omdat ik mezelf iets te doen wilde geven. Mijn gevoelens en gedachten kon ik met geen mogelijkheid meer ordenen, maar dat geld wel.
Eerst legde ik alle ponden op de glazen hoektafel, de dollarbiljetten op de salontafel en ernaast, op de vloerbedekking. Daarna zocht ik de briefjes met de grootste waarde bij elkaar en begon die te bundelen. Ik pakte er een blocnote bij en ging turven.
Het was halfvier ‘s nachts toen ik alles had geteld en het geld in keurige bundels en stapeltjes op de salontafel lag. Met een rekenmachine telde ik de bedragen bij elkaar op. Op Teletekst vond ik de wisselkoersen. Alles bij elkaar vertegenwoordigden de biljetten een waarde van bijna vijfhonderdduizend gulden.
Een half miljoen.
Natuurlijk wist ik dat Marius grote sommen geld verdiende met illegale praktijken. Ik ging ervan uit dat het drugs betrof—al bleef hij daarover opmerkelijk vaag en sprak hij zichzelf ook regelmatig tegen. Alleen Chris wilde per ongeluk nog weleens iets te veel loslaten, waarbij Marius hem steevast het zwijgen oplegde, alleen al door hem aan te kijken.
Marius had me altijd overal buiten gehouden. Er was steeds geld in overvloed, maar nooit eerder had hij tassen vol naar mijn huis gesleept, laat staan dat hij ze me in bewaring had gegeven. Dat hij een stilzwijgende afspraak eenzijdig verbrak, was een pijnlijk symptoom van de neerwaartse spiraal waarin zijn business zich bevond. Het was een teken aan de wand dat ik daar zat, op de grond, leunend op de met geld volgepakte salontafel, een glas lauwe chablis binnen handbereik en een asbak vol sigarettenpeuken.
Al dat geld. De hele kamer rook ernaar. Ik had me gelukkig moeten voelen, kinderlijk opgetogen zelfs, in de buurt van zo ontstellend veel contant geld en de wetenschap dat ik het een paar dagen bij me mocht houden. Ik had het nog eens kunnen tellen, nieuwe stapeltjes en stapels kunnen maken. Ik had de biljetten in mijn bad kunnen storten en ertussen kunnen gaan liggen, als Dagobert Duck. Ik had ze over mijn bed kunnen uitspreiden. Ik had er zo ontzettend veel schandalige, decadente, waanzinnige dingen mee kunnen doen.
In werkelijkheid maakte het geld me alleen maar triest. Achteraf moet ik toen al hebben voorvoeld dat het einde naderde.
Tegen vier uur griste ik bundels ponden bij elkaar waarvan de waarde de toegezegde vijftienduizend gulden benaderde en stopte die in een bijna lege doos frikadellen, die ik terug in de diepvries legde. De rest, nog steeds een tafel vol, deed ik terug in de tassen. Ik plakte de tape weer vast en sjouwde alles naar de gangkast onder de trap. Zette er de stofzuiger, een krat bier en een doos met lege statiegeldfles-sen voor.
Ik ging terug naar de woonkamer, schoof een oude cd van Simply Red in de speler en schonk een nieuw glas wijn voor mezelf in. Gedachteloos bleef ik drinken tot het ochtend werd en de stralen van de opkomende zon tussen de jaloezieën door schenen, en overal in de woonkamer flinterdunne lichtstrepen trokken. Daarna moet ik in slaap zijn gevallen.