31

Humbold draait met zijn oren. Hij tilt zijn voeten amper op en zijn staart zwiept geagiteerd heen en weer, alsof hij last heeft van horzels. Alleen wordt hij niet geplaagd door insecten, maar door mij.

“Word eens wakker, Claire! Hij loopt de hele tijd al tegen je hand!”

“Ik weet het!”

“Nou, doe er dan wat aan!” Marie-Therèse Hofman, mijn vaste instructrice, volgt mijn matige vorderingen vanuit het middelpunt van onze rijbak. Haar gezicht staat op oorlog. “Nog niet…Nee, dat is het nog steeds niet.”

Marie-Therèse heeft bij de landelijke top van succesvolle dressuurruiters behoord. Thuis heeft ze mappen vol met krantenknipsels en aan de muren hangen foto’s van haar zegetochten. Een ongelukkige val van een jong, schrikachtig paard maakte een einde aan haar carrière als dressuurruiter. Na jarenlange revalidatie kon ze weer lopen, maar intensief rijden zit er niet meer in.

Ze heeft haar huis en grond verkocht en is met haar gezin verhuisd naar een woonboerderij in de buurt. Harald heeft de familie tijdens dat proces met raad en daad bijgestaan. Hun ouders kenden elkaar van vroeger, heb ik begrepen. Marie-Therèse heeft nu de leiding over een florerende handelsstal en ze geeft les aan veelbelovende jonge ruiters.

Daar hoor ik overduidelijk niet bij.

“Je hakken! Als ik straks ga vloeken, dan is het jouw schuld.”

Als ik vanochtend minder duf was geweest en op de kalender had gekeken, had ik gezien dat het de tweede dinsdag van de maand is, mijn vaste lesochtend aan huis. Maar ik was niet helder en het wordt er niet beter op.

“Dat arme paard! Ik koop hem subiet van je terug als je zo blijft klungelen!”

Dat was een grapje met een serieuze ondertoon. Hum-bold is van Marie-Therèse geweest, ze heeft wedstrijden met hem gereden. Tijdens haar revalidatieperiode heeft hij een blessure opgelopen die nooit goed is genezen. Bij te zware belasting komt hij in de problemen. Daarom is hij hier uitstekend op zijn plek: we vragen weinig van hem.

“Je geeft tegenstrijdige hulpen.”

Ik heb vannacht na het vertrek van Marius geen oog meer dicht gedaan. Nadat ik vanochtend Harald de deur uit had gewerkt en de kinderen naar school had gebracht, ben ik als een blok op de bank in slaap gevallen.

Ik werd wakker gebeld door Marie-Therèse, en was te versuft om een smoes te verzinnen. Misschien moet ik dat alsnog doen. We zijn pas een kwartier aan het rijden.

Ik stuur Humbold naar het midden van de bak en laat hem daar halthouden. Hij kauwt ongedurig op zijn bit en rukt aan de teugels. “Sorry, het lukt niet. Ik hou ermee op.”

“Waarmee?” Marie-Therèse aait Humbold over zijn neus-rug en ik kan het niet helpen dat die handeling me aan Marius doet denken, die vannacht nog datzelfde paardenhoofd streelde.

“Met rijden. Ik voel me niet lekker. Alles draait en tolt voor mijn ogen. Kijk…” Demonstratief steek ik mijn hand uit. Die beeft. “Ik denk dat het griep is of zo.”

“Als je ziek bent, moet je niet rijden.” Ze denkt er zo het hare van, zeggen haar ogen me. Waarschijnlijk reed zij met veertig graden koorts gewoon de sterren van de hemel. “Heb je hulp nodig met afzadelen?”

“Nee, dat lukt wel, dank je.” Ik gooi mijn rechterbeen over Humbolds achterste en laat me beverig naar de grond zakken.

Na een koel afscheid loopt Marie-Therèse de bak uit, over het bestrate gedeelte voor de stallen naar rechts, in de richtingvan het pad.

Op hetzelfde moment breekt de zon door het wolkendek heen en zie ik iets glinsteren op de grond bij de stalmuur. Ik hoef niet dichterbij te gaan kijken om te weten dat het mijn Chroma-fileermes is.