27

“Harald kan toch best weleens op de kinderen passen? Ik heb het over een weekendje weg, niet over een poolexpeditie.” Natalies stem klinkt hijgerig en wordt vergezeld door het geluid van een licht piepende katrol. Op de achtergrond klinkt een stampende beat.

Ik zit naast haar op een bankje dat bedoeld is om buikspieren te trainen. Die oefening sla ik over. In plaats daarvan volg ik lusteloos Natalies vorderingen, die zelf vandaag ook al niet uitmunt in ijver.

Ik begrijp nog steeds niet goed waarom ik me heb laten overhalen om mee te gaan naar de sportschool. De spieren in mijn rug en armen doen nog zeer van het werken in de tuin afgelopen vrijdag. Het snoeien van de beukenhagen langs de oprit is een werkje dat Harald normaal gesproken op zich neemt, en anders de hovenier wel, maar ik werd stapelgek van het stilzitten. Echt zwaar werk was het niet. Het was vooral veel en het moest secuur gebeuren, dus ik had er al mijn energie en aandacht bij nodig. Ik ben uren bezig geweest, maar was na afloop nog even onrustig als voor ik begon.

Het is vandaag zes dagen geleden dat ik Marius voor dood achterliet op zijn boot.

Zou zijn lichaam al zijn ontdekt? Ik betwij fel of ik de deur van de kajuit achter me heb dichtgedaan, ik kan het me niet herinneren. Wat ik wel weet is dat mijn slaapzakkenjas en het rare hoedje aan boord zijn achtergebleven. Kledingstukken die bij een moordonderzoek opvallen, omdat de combinatie niet klopt met een type man als Marius en een jacht als de Esmeralda. Hoe langer ik erover nadenk, hoe aannemelijker het me lijkt dat er allang iemand op die boot is geweest om de boel te controleren. Een jachthaven is net een klein dorp, en al zijn de bewoners er slechts tijdelijk, ze houden elkaar wel goed in de gaten. Een peperduur jacht dat dagenlang onbeheerd in de haven dobbert, mogelijk zelfs met de deur wagenwijd open, trekt de aandacht.

Maar waarom heb ik er dan niets over gehoord? Het is bijna ondenkbaar dat we er op ‘t eiland niets van zouden weten als er een dode in de haven zou zijn gevonden.

Of het moet zo zijn dat alleen de havenmeester en de politie ervan afweten…Dat ze hun lugubere vondst met opzet stilhouden vanwege het onderzoek. Sporenonderzoek.

Ik hoef me geen illusies te maken: als Marius dood is, met de nadruk op als, dan ben ik daarvoor verantwoordelijk en staat de politie binnen de kortste keren bij ons op het erf.

En dan raak ik alles kwijt dat me zo lief is.

Ik kan maar niet bepalen wat ik het ergste vind: dat ik geboeid als moordenares word afgevoerd en mijn gezin nooit meer zal zien, of dat ik verantwoordelijk ben voor Marius’ dood.

“Claire? Ik vroeg je iets.”

“Harald kan uitstekend op Fleur en Charlotte passen,” reageer ik, licht geïrriteerd. “Maar daar gaat het niet om.”

“Waar gaat het dan wel om?”

Ik kijk langs de fitnessapparaten naar de met dik glas afgeschermde ruimte naast ons, waar een groepje vrouwen zich met rood hoofd in het zweet staat te werken. De muziek komt daar vandaan. “Dat ik er eigenlijk niet veel voor voel om zonder Harald en de kinderen een weekend weg te gaan. Ik zou ze te veel missen. Voor jou is dat anders, jij bent min of meer vrijgezel.”

“Ja,” zegt ze zuur, “een gescheiden vrouw wier complete kennissenkring bestaat uit vrouwen die wél getrouwd zijn.”

“Niet allemaal toch?”

“Allemaal. Stuk voor stuk.”

Ik moet enorm mijn best doen om mijn aandacht op haar probleem te richten. “En Marieke dan? Kan zij niet?”

Ze trekt haar wenkbrauwen op en kijkt me misprijzend aan via de spiegelwand. Een stilzwijgende berisping die uitstekend doorkomt.

“Oké, geen goed voorbeeld,” zeg ik snel, denkend aan Marieke Couwenhoven en haar zelfgebreide vesten van geiten-haar. “Maar je bent toch niet van mij alleen afhankelijk? Er zijn toch wel vrouwen te vinden die hartstikke graag een weekend naar Parijs gaan? Misschien moet je een profiel aanmaken op een ontmoetingssite op internet, daar heb ik op school goede dingen over gehoord.” Ik word licht nerveus onder haar donkere blik. “Ik bedoel, aan mij heb je niets, Natalie. Echt niet. Ik zou elke twee uur naar huis bellen.”

Natalie is klaar met haar oefening en ze drapeert een handdoek om haar hals. Ze heeft zich er al bij neergelegd, lees ik in haar teleurgestelde houding, en daarover voel ik me danig schuldig.

Achter me hoor ik een vrouwenstem roepen naar een medesporter. Ze zegt twee keer luid achter elkaar zijn naam: Chris. Verschrikt draai ik me om, mijn ogen schieten alle kanten op en blijven uiteindelijk rusten op het bewuste stel, waarvan de mannelijke helft in de verste verte nog niet lijkt op Chris Koops. Ik kijk weer voor me.

Chris.

De Esmeralda kan zijn eigendom zijn. Nu ik erover nadenk, lijkt me dat zelfs zeer aannemelijk.

Weet Chris dat ik bij Marius op de boot ben geweest? Ja, natuurlijk weet hij dat. Die twee waren tien jaar geleden al zo close.

In paniek sluit ik mijn ogen.

“Voel je je wel goed, Claire?” Natalie zit op haar hurken voor me. Achter haar staat nu een groepje twintigers op en neer te hopsen onder aanvoering van een in het roze gestoken vrouw met een Aziatisch uiterlijk. De muziek lijkt alsmaar harder te klinken.

“Jawel, jawel,” zeg ik verward, en ik sta op.

“Je trok ineens wit weg.”

“Niets aan de hand, ik ben gewoon moe.”

Ze kijkt me nog eens onderzoekend aan en loopt zwijgend naar het volgende apparaat. Daar schroeft ze een flesje water open en neemt een paar slokken.

Natalie is een vriendin, besefik. Tenminste, ze is iemand die daarvoor door zou moeten gaan. Van alle vrouwen met wie ik contact heb, is zij degene die ik het dichtstbij heb laten komen. We zien elkaar minstens een keer per week en ze is de enige met wie ik weleens persoonlijke dingen bespreek. Toch sta ik gevoelsmatig tamelijk ver van haar af.

Want ook als ik prima in mijn vel had gezeten en Chris en Marius niet waren opgedoken, zou ik niet op haar aanbod zijn ingegaan. Ik meen wat ik zojuist tegen haar zei, ik voel het heel sterk, met mijn hele wezen: wat moet ik in hemelsnaam in Parijs of in welke andere plaats op de wereld dan ook, zonder Harald, mam en de kinderen?

Die vier mensen zijn mijn hele wereld.