18

Hij had zich geen zorgen hoeven maken. Voorlopig had de gravin andere problemen. Het was eerlijk gezegd een uiterst probleemvolle dag geweest. Meneer Hodgson had geweigerd nog één dag langer te blijven in een hotel waar hij de kans liep in elkaar te worden geslagen als hij eventjes naar de wc ging en hij was vertrokken zonder te betalen: meneer Rutherby had de kleine moeilijkheidjes van zijn vrouw en meneer Coombe nog vergroot door te dreigen een crime passionel te plegen als hij ze ooit nog eens betrapte en meneer Coombe had hem in duidelijke bewoordingen gezegd dat meneer Rutherby pas zou weten wat een godverdommese crime passionel was als hij ook eens drie uur vast had gezeten in mevrouw Rutherby terwijl allerlei lui aan zijn benen rukten om hem los te krijgen.

Maar de afgevaardigden hadden voor de meeste strubbelingen gezorgd. Dr. Abnekov hield stug vol dat hij het slachtoffer was van een complot van de CIA om hem het zwijgen op te leggen terwijl professor Botwyk even hardnekkig beweerde dat een terroristische organisatie getracht had hem te vermoorden en eiste dat de Amerikaanse ambassade in Parijs voor een lijfwacht zou zorgen. Dr. Grenoy had getemporiseerd. Als de Amerikaanse afgevaardigde bescherming wenste, zou hij hem per helikopter naar het dichtstbijzijnde militaire ziekenhuis laten vervoeren, maar hij kon er zeker van zijn dat de vreselijke gebeurtenissen van de afgelopen nacht zich niet zouden herhalen. Het Château was doorzocht, de plaatselijke politie op de hoogte gebracht, alle ingangen werden bewaakt en op de binnenplaats waren zoeklichten opgesteld. Als professor Botwyk het symposium wilde verlaten had hij daar het volste recht toe, en Dr. Grenoy had door laten schemeren dat zijn afwezigheid geen groot verlies zou zijn. Botwyk had die hatelijkheid niet over zijn kant laten gaan en gezegd dat hij persé wilde blijven, mits hij de beschikking kreeg over een vuurwapen. Dr. Abnekov had gelijke rechten geëist en Botwyk de schrik zo op het lijf gejaagd dat hij die eis maar had laten schieten. “Desondanks ben ik van plan de Franse regering volledig verantwoordelijk te houden als ik wordt neergeknald,” zei hij tegen Dr. Grenoy met een gebrek aan logica dat de culturele attaché sterkte in zijn overtuiging dat de Angelsaksische volkeren niet in staat waren tot rationeel en geciviliseerd denken. Na die problemen tijdelijk de kop te hebben ingedrukt, had hij in overleg met de gravin nog andere maatregelen genomen. “Als u niet wilt vertrekken,” zei hij, “zorg er dan in ieder geval voor dat er een diner op tafel komt dat hun gedachten afleidt van dit pijnlijke incident. De meest exlusieve wijnen en het allerbeste eten.”

De gravin had zijn raad opgevolgd. Tegen de tijd dat de afgevaardigden zich door een diner van zeven gangen heen hadden gezwelgd en zich terug hadden getrokken om over de toekomst van de wereld te discussiëren, was bij al hun andere zorgen ook nog eens indigestie gekomen. Op de agenda stond als discussiestuk: ‘Honger in de Derde Wereld: een Multi-Modulaire Benadering’ en zoals gewoonlijk heerste er onenigheid. In dit geval draaide het om de definitie van het begrip Derde Wereld.

Professor Manake van de universiteit van Ghana maakte bezwaar tegen die term op grond van het redelijke argument dat er volgens hem maar één wereld bestond. De Saoedi-Arabische afgevaardigde stelde dat het feit dat zijn land meer olie en meer kapitaal bezat in Europa en Amerika dan enig ander land, betekende dat Arabië de Eerste Wereld was en iedereen die niet op de hoogte was met de Koran nergens. Ondanks het dreigement van Dr. Abnekov dat hij het zionistisch-westerse imperialisme in de kaart speelde sloeg Dr. Zukacs terug met de marxistisch-leninistische opmerking dat Saoedi-Arabië nog in het feodale tijdperk verkeerde en hoewel sir Arnold Brymay het stilletjes met hem eens was, dankte hij God op zijn blote knieën dat er nog niemand over Noord-Ierland was begonnen.

Het voornaamste conflict sproot echter zoals gewoonlijk voort uit de verschillende interpretaties van Dr. Abnekov en professor Botwyk. Dr. Abnekov was vooral woedend over Botwyks beschuldiging dat de Sovjetunie per definitie een onderontwikkeld land was omdat het niet eens genoeg voedsel kon verbouwen voor de eigen bevolking en op geen stukken na tegemoet kon komen aan de behoeften van de consument.

“Ik eis dat u die denigrerende opmerkingen over de prestaties van het socialistische systeem terugneemt,” schreeuwde Abnekov. “Wie waren als eerste in de ruimte? Wie steunt de bevrijdingsbewegingen tegen het internationale kapitalisme? En wat dacht je van de miljoenen proletariërs die aan ondervoeding lijden in de Verenigde Staten?”

“En wie moet bij ons graan kopen?” gilde Botwyk. “Wat geven jullie de hongerende massa’s in Afrika en Azië? Tanks en geweren en raketten. Heb je wel eens geprobeerd zo’n godverdommese raket op te eten?”

“Als alle volkeren bevrijd zijn – ”

“Net zoals Afghanistan en Polen, zeker? En wat dacht je van Tsjechoslowakije en Hongarije? Dus mensen vermoorden noem jij bevrijden?”

“En wie bevrijdden jullie in Vietnam? En hoeveel moorden worden er elk jaar gepleegd in Amerika? Dat weet je niet eens, zoveel zijn het er.”

“Nou ja, dat is iets heel anders. Dat is vrije keuze,” zei Botwyk, die tegen de onbeperkte verkoop van handvuurwapens was, maar dat nu niet wilde toegeven.

Dr. Grenoy probeerde de vergadering terug te loodsen naar het oorspronkelijke onderwerp. “Ik vind dat we het probleem rationeel moeten benaderen,” zei hij, maar kreeg van professor Manake meteen de vraag wat het Franse Vreemdelingenlegioen in Centraal Afrika voor rationele rol speelde bij het oplossen van problemen, behalve die van Franse presidenten met een voorliefde voor diamanten.

“Ik denk dat het Vreemdelingenlegioen wat van het tuig van de richel van Europa absorbeert,” zei sir Arnold in een poging Dr. Grenoy te steunen. “Ik herinner me toen ik eens in Tanganjika was – ”

“Tanzania,” zei professor Manake. “Jullie Britten zijn toevallig niet meer de bezitters van Afrika.”

Dr. Zukacs mengde zich in de discussie. “Dat is niet waar. Financieel imperialisme en neo-kolonialisme zijn de nieuwe – ”

“Hou je kop, stomme Magyaar,” schreeuwde Dr. Abnekov, die een beledigende opmerking over Ghana aan zag komen. “Niet elk Afrikaans land is een neo-kolonie. Sommige zijn uiterst progressief.”

“Zoals Oeganda, zeker?” zei Botwyk. “En wie steunde die kannibaal van een Idi Amin? Hij bewaarde hoofden in zijn vrieskist, voor het geval hij trek kreeg in een snack.”

“Proteïnetekort komt veel voor in de Belgische Kongo,” zei sir Arnold.

“Zaïre,” zei professor Manake.

Dr. Grenoy probeerde het nogmaals. “Laten we het structuralisme van de welvaartsverdeling eens onder de loep nemen,” zei hij gedecideerd. “Het is een functioneel feit dat de onderontwikkelde naties op sociaal-cultureel en spiritueel vlak veel bij kunnen dragen aan het moderne denken. Lévi-Strauss heeft aangetoond dat in sommige delen van…”

“Hoor eens, maat,” zei Botwyk, die in de waan verkeerde dat Dr. Grenoy op het punt stond over Israël te beginnen. “Ik verdom ‘t om toe te geven dat die smeerlap van een Khomeini spiritueel ook maar iets bij te dragen heeft. Als jij soms denkt dat het gijzelen van onschuldige Amerikaanse burgers een daad van christelijke naastenliefde is…”

In het tumult dat volgde op die belediging van de islamitische wereld beschuldigde de Saoedi-Arabische afgevaardigde zowel Botwyk als Lévi-Strauss ervan dat ze zionisten waren en pleitte dominee Laudenbach voor een oecumenische benadering van de jodenvervolging. Voor deze ene keer deed Dr. Abnekov er het zwijgen toe. Hij treurde om zijn zoon, die in Afghanistan gevangen was genomen en levend gevild was en bovendien verafschuwde hij Duitsers. Zelfs Dr. Grenoy wierp zich in de strijd. “Ik ben benieuwd of de Amerikaanse afgevaardigde ons kan vertellen hoeveel Amerikanen er nog meer van plan zijn hun spirituele integriteit te bewijzen door sinaasappelsap met een scheut cyanide te drinken in Guyana?” vroeg hij.

Alleen sir Arnold was gelukkig. Hij had plotseling beseft dat ze het over Zaïre hadden en niet over de Ieren en dat de kwestie Noord-Ierland nog niet was aangesneden.


De gravin ruimde de laatste dingen op in de keuken. Ze kon het geschreeuw nog steeds horen, maar ze had al lang haar eigen conclusies getrokken over de toekomst van de wereld en wist dat leuke ideetjes over vrede en voorspoed daar niets aan zouden veranderen. Haar eigen toekomst was heel wat belangrijker en ze moest beslissen wat ze zou doen. De man die zich Pringle noemde was zonder twijfel Glodstone. Ze had hem eens goed bekeken toen ze hem ‘s avonds een blad met eten bracht en op haar kamer had ze zijn afgetobde gezicht vergeleken met dat op de schoolfoto die Anthony had meegebracht. Waarom had hij gelogen? En waarom was iemand die naar haar op zoek was het Château binnengedrongen? De suggestie van Grenoy dat het misdaadsyndicaat uit Las Vegas haar op het spoor was had ze al van de hand gewezen. Zo gingen ze niet te werk. Niet voor een armzalige honderdduizend dollar. Het waren zakenmensen en ze zouden subtielere methoden hebben gebruikt om hun geld terug te krijgen, zoals chantage. Misschien hadden ze eerst iemand gestuurd om haar bang te maken, maar dan hadden ze wel een grote kluns uitgekozen. Het sloeg gewoon nergens op.

Ze at haar eigen maaltijd aan de grote, grenehouten tafel en voelde zich moe. Moe van het doen wat mannen verlangen, moe van die fantasieën vol seks, succes en hebzucht en die andere, ideologische fantasieën waar die idioten boven nu over zaten te ruziën. Haar hele leven lang was ze actrice geweest in de droomtheaters van anderen of, nog erger, ouvreuse. Nooit zichzelf, wat dat ‘zelf dan ook mocht zijn. Het was tijd om daar eens achter te komen. Ze at haar bord leeg en deed de afwas terwijl ze zich afvroeg waarom mensen altijd de steun nodig hadden van fantasieën. Ze kende geen enkele andere diersoort die die behoefte had. Hoe het ook zij, ze was van plan uit te vissen wat Glodstone werkelijk in zijn schild voerde.

Ze liep de trap op naar zijn kamer en toen ze de deur open deed zat hij met een laken om zich heen op bed en zag er verbijsterd en bang uit. Die angst bepaalde haar taktiek. “En, wat voert Glodstone met z’n glazen oog in deze contreien uit?” vroeg ze met haar zwaarste Amerikaanse accent.

Glodstone staarde haar met open mond aan. “Pringle,” zei hij. “Ik heet Pringle.”

“Op je onderbroek lees ik heel wat anders. Daar staat Glodstone. Op je overhemd ook. Hoe wil je dat verklaren?”

Glodstone zocht tevergeefs naar een uitvlucht. “Ik heb ze van een vriend geleend,” mompelde hij.

“En dat glazen oog zeker ook?”

Glodstone sloeg het laken nog wat steviger om zich heen. Die vrouw wist gevaarlijk veel van hem af. Haar volgende opmerking bevestigde dat. “Hoor eens,” zei ze, “je hoeft niet te proberen mij voor ‘t lapje te houden. Ik wil gewoon weten waarom jij hier in ‘t holst van de nacht rondsloop en zogenaamde mensen redde.”

“Ik kwam toevallig langs.”

“En zit je nu toevallig te liegen? Lul niet. De een of andere gangster dringt hier ‘s nachts binnen, slaat m’n klanten in elkaar en smijt er eentje in de rivier en dan kom jij toevallig langs?”

Glodstone knarste met zijn kunstgebit. Wie dat afschuwelijke mens ook was, hij was niet van plan de waarheid te vertellen. “U kunt geloven wat u wilt, maar het feit blijft…”

“Dat jij de huismeester bent van m’n zoon en dat hij er zo te zien niet ver naast zat toen hij beweerde dat je knetter was.”

Glodstone neigde het met haar eens te zijn. Hij voelde zich behoorlijk verward. Ze kon onmogelijk de gravin zijn. “Ik geloof er niets van. Uw zoon zei…onmogelijk. U bent de gravin niet.”

“Oké, probeer me dan maar uit,” zei de gravin.

“Uitproberen?” zei Glodstone, die hoopte dat ze niet bedoelde wat hij dacht. Met alleen een laken om voelde hij zich dubbel zo kwetsbaar.

“Wat moet ik vertellen? Dat hij besneden is, allergisch is voor kool, vorig semester een steenpuist in zijn nek had en voor vier vakken wist te slagen zonder jouw hulp? Zeg ‘t maar.”

Er ging een golf van weifelende opluchting door Glodstone heen. Haar taalgebruik kwam misschien niet overeen met zijn idee over hoe gravinnen spraken, maar ze scheen wel een hele hoop van Wanderby te weten.

“Heeft u niet nog iets te zeggen?” vroeg hij uiteindelijk, om te zien of ze van de brieven wist.

“Nog iets? Wat wil je in vredesnaam nog meer weten? Dat hij geen struma heeft of zo? Of dat hij nog maagd is? Dat eerste kun je zelf wel zien of dat kan Miss Universe 1914 je vertellen. En dat tweede gaatje geen reet aan. Ofwel?” Ze bestudeerde hem met de blik van een expert op het gebied van perversies. “Je bent toevallig toch geen bruinwerker, hè?”

“Pardon?” zei Glodstone gepikeerd.

“Tegen mij hoef je geen excuses te maken,” zei de gravin onaangenaam. “Met mijn sluitspier haal je heus geen trucjes uit. Maar als ik merk dat je met m’n zoon hebt gerotzooid, vertrekje hier zonder je edele delen.”

“Goeie God,” zei Glodstone, die zijn benen geagiteerd over elkaar sloeg. “Ik verzeker u dat die gedachte nog nooit bij me is opgekomen. Absoluut niet. Ik ben totaal niet abnormaal.”

“Dat zou je niet zeggen,” zei de gravin, die zich ietsje ontspande. “Wat heb je dan nog meer op je lever?”

“Brieven,” zei Glodstone.

“Brieven?”

Glodstone wendde zijn blik af. Dit was het cruciale moment. Als ze niets van de brieven wist, kon ze onmogelijk de gravin zijn. Aan de andere kant voelde hij er niets voor om de zaak heen te draaien nu zijn edele delen op het spel stonden. “De brieven die u mij heeft geschreven,” zei hij.

“Wil je beweren dat je helemaal hierheen bent gekomen vanwege die brieven die ik over Anthony’s allergieën heb geschreven? Je zult toch echt een betere smoes moeten verzinnen. Ik geloof er geen woord van.”

Maar voor Glodstone iets anders kon bedenken klonk er een schot, gegil, nog meer schoten, een tumult van schreeuwende stemmen en gingen de schijnwerpers op de binnenplaats uit. Peregrine had weer toegeslagen.


In tegenstelling tot alle andere betrokkenen had Peregrine een onbezorgde dag doorgebracht. Hij had tot twaalf uur uitgeslapen, een bord witte bonen en corned beef gegeten en het komen en gaan op het Château vol belangstelling gadegeslagen. Nu hij wist dat Glodstone nog in leven was, maakte hij zich geen zorgen meer. In thrillers werden ook altijd allerlei mensen gevangen genomen en het maakte nooit echt iets uit. Hij kon zich zelfs niet één boek herinneren waarin de held het niet overleefd had, behalve De Dag van de Jakhals, en hij wist niet zeker of de Jakhals wel een held was. Maar hij was wel ontzettend sluw en voorzichtig geweest en het was hem bijna gelukt. Peregrine prentte zich in dat hij nog sluwer en voorzichtiger moest zijn. Niemand zou hem om zeep helpen. Juist het tegenovergestelde.

En dus keek hij die hele lange, hete middag toe hoe er zoeklichten werden opgesteld en een politiebusje bij de brug werd geposteerd en stippelde hij zijn plannen uit. Het was duidelijk onmogelijk weer via de klif omhoog te klimmen, zoals hij van plan was geweest, en hij zou zich ervan moeten vergewissen dat ze niet hadden ontdekt dat hij de bliksemafleider had gebruikt om binnen te komen. Maar het voornaamste was om voor afleiding te zorgen zodat iedereen de verkeerde kant opkeek. Dan moest hij Glodstone zien te vinden en ontsnappen voor ze beseften wat er aan de hand was. Bovendien moesten ze snel weg zien te komen en omdat hij wist dat Glodstone waardeloos was als het op rennen door het veld en het beklimmen van heuvels aankwam, was dat een probleem. Het was waarschijnlijk het beste die smeerlappen in het Château in te sluiten zodat ze hen niet konden volgen. Maar met die wachters op de brug…Hij moest ze op de een of andere manier weglokken. Peregrine dacht diep na en koos zijn strategie.

Terwijl de schemering inviel in de vallei, sloop hij langs de helling omlaag en kroop in de struiken naast het politiebusje. Drie gendarmes stonden te roken en te praten en naar de rivier te staren. Dat kwam hem prima uit. Hij wrong zich tussen de struiken door tot ze achter het busje schuil gingen. Toen stak hij de weg over, kroop tussen de wielen en ging op zoek naar de benzinetank. In de cabine boven hem knetterde de radio en een van de agenten liep naar het busje en antwoordde. Peregrine keek naar de voeten van de man en tastte naar zijn revolver. Maar even later stapte de kerel weer uit en slenterden de drie gendarmes over het talud naar de brug, waar hij ze niet meer kon zien. Peregrine pakte het kleine butagasstelletje uit zijn knapzak en zette het onder de tank. Voor hij het aanstak keek hij nogmaals om zich heen, maar de gendarmes waren te ver weg om het te kunnen horen en bovendien zou het geluid van het langsstromende water het gesis van het gas overstemmen. Twee seconden later brandde het gasstel en was Peregrine al weer in de struiken en kroop hij haastig stroomopwaarts. Hij moest aan de andere kant van de rivier zijn voor het busje de lucht in ging.

Hij was de rivier overgezwommen en had de heuvel al half beklommen voor het butagasstelletje zijn aanwezigheid kenbaar maakte. Na eerst de benzinetank zachtjes tot het kookpunt te hebben verhit, liet het nu de ontsnappende damp ontbranden met een donderende knal die Peregrines verwachtingen verre overtrof. Dat was niet het enige. Toen de tank ontplofte, explodeerde het gasstelletje ook, stroomde er olie op het wegdek die onmiddellijk vlam vatte en werden de drie gendarmes, van wie er een net het achterwiel had willen bekijken om te zien waar het gesis vandaan kwam, dat volgens hem te wijten was aan een lekkend ventiel, omspoeld door een zee van vuur en de rivier in geblazen. Peregrine keek hoe een bol van rook en vuur opsteeg tegen de avondhemel en klom toen haastig verder. Als er iemand in het Château stond te kijken zou hen dat stof tot nadenken geven en hun gedachten afleiden van de bliksemafleider aan de noordelijke toren. Het had de gedachten van de gendarmes in ieder geval afgeleid van alles dat ook maar enigszins met torens te maken had. Slechts vaag dankbaar dat ze niet waren verkoold, trachtten ze wanhopig boven het snelstromende water te blijven. Maar het butagasstel had zijn vernietigende werk nog niet voltooid. Terwijl de vuurzee zich uitbreidde klapte er een band, die nog meer stukjes vlammend materiaal over de brug verspreidde. Een stoel die midden op de weg in lichterlaaie stond vormde een surrealistisch beeld en de radio knetterde onbegrijpelijker dan ooit.

Maar Peregrine had geen oog voor die neveneffecten. Hij was bij de toren en klauterde langs de bliksemafleider omhoog. Toen hij boven was pauzeerde hij even, hees zich op het dak en sloop met zijn revolver in zijn hand naar het bovenlicht. Er was niemand te zien. Hij liet zich in de verlaten gang vallen en liep naar het raam. Beneden zag de binnenplaats er uitgestorven uit en de rook die in het westen over de rivier dreef scheen onopgemerkt te zijn gebleven. Eventjes voelde Peregrine zich verward. De gedachte was nooit bij hem opgekomen dat de gendarmes misschien echte politiemensen waren. Iedereen kon een uniform aantrekken en het was duidelijk dat gangsters de politie niet om bescherming zouden vragen, maar desondanks had hij verwacht dat ze op hun hoede zouden zijn en hij had een hoop moeite gedaan om hun aandacht af te leiden van het Château. Maar niemand scheen zich er iets van aan te trekken.

Vreemd. Hoe het ook zij, hij was in het Château en als zij zo stom waren niet waakzaam te zijn was dat hun zaak. Hij had andere dingen aan zijn hoofd, namelijk Glodstone redden, en deze keer zou hij zich niet inlaten met mensen in slaapkamers en gangen. Hij zou vanuit een andere richting toeslaan.

Hij daalde de trap af naar de kelder en doorzocht de kamers nogmaals. Weer was Glodstone nergens te bekennen. Maar in de verlaten keuken kon hij mensen horen ruziën. Hij liep naar de dienstlift en luisterde, maar er waren te veel stemmen die allemaal door elkaar praatten, zodat hij niet kon verstaan wat er gezegd werd. Hij stond op het punt verder te gaan toen hij plotseling besefte dat dit de perfecte gelegenheid was om al die smeerlappen in één zwiep te liquideren. Zwiep was eigenlijk niet het juiste woord, want in een piepklein liftje omhoog gaan was niet bepaald zwiepen, maar ze zouden wel verrast zijn als hij plotseling voor het open luik verscheen en het vuur opende. Maar daarmee zou hij Glodstone nog niet helpen ontsnappen. Peregrine besefte opeens dat hij zich vergist had. Glodstone werd gegijzeld. Daarom stonden er maar drie bewakers bij de brug en hadden ze zoeklichten op de binnenplaats gezet. Ze wisten dat hij terug zou komen, maar omdat ze Glodstone hadden was hij machteloos en kon hij zich alleen maar overgeven. Dat verklaarde alles wat hem zo dwars had gezeten.

In het duister knaagden Peregrines gedachten, even dodelijk als een fret in een konijnehol, aan het probleem en vond hij een oplossing.