15

Hij was niet de enige die geen woord kon uitbrengen. Meneer Hodgson, de schroothandelaar die bijna klapte en kennis had gemaakt met een van majoor Fetheringtons Speciaaltjes, was alleen nog maar in staat op een papiertje te krabbelen dat hij was aangevallen door zo’n verdomde buitenlander en dat hij zich pas veilig zou voelen als hij weer thuis was in Huddersfïeld. De opvatting van Dimitri Abnekov, die hij eveneens op schrift had gesteld, was dat een moordcommando van de CIA een opzettelijke poging had gedaan de Russische afgevaardigde te liquideren en daarmee het Handvest van de Verenigde Naties en het Akkoord van Helsinki wat betrof vrijheid van meningsuiting had geschonden. Signor Badiglioni, die het slachtoffer was geweest van Dr. Kleisters klinische benadering van wat zij ‘wederzijdse sensualiteit’ noemde en hij niet, was niet bereid ook maar iets te zeggen. En sir Arnold Brymay deed er eveneens het zwijgen toe. Professor Zukacs werd te zeer in beslag genomen door een polemische discussie met de Mexicaanse afgevaardigde over de moord op Trotsky en de weigering van de Mexicaanse regering om de landerijen die al onder de boeren waren verdeeld tot collectief bezit te maken, om zich ook maar iets te herinneren van zoiets recents als zijn ontmoeting met Peregrine. Tenslotte schoven mevrouw Rutherby en meneer Coombe, nadat ze uit elkaar waren verwijderd door Dr. Voisin, de schuld voor hun pijnlijke beproeving af op mevrouw Branscombe, de liefhebster van bullterriers, die ontkende dat ze de gewoonte had haar latente lesbische gevoelens af te reageren door in de slaapkamers van andere mensen binnen te dringen en emmers water over heteroseksuele paartjes te smijten.

Enkel dominee Laudenbach benaderde het probleem ook maar enigszins rationeel. “We moeten ons afvragen waarom die jongeman zo wanhopig op zoek was naar een gravin. Een moeilijk verklaarbaar fenomeen. Vooral omdat hij zo overduidelijk Brits was.”

“Oh, dat zou ik niet willen zeggen,” zei sir Arnold, die al een bijzonder pijnlijk internationaal incident de kop op zag steken.

“Ik wel,” zei Dr. Grenoy, de Franse afgevaardigde. Hij had overal doorheen geslapen, maar de eer van Frankrijk stond op het spel en bovendien zocht hij een kans om de aandacht van het symposium af te leiden van de rol die zijn land in Centraal Afrika had gespeeld. Aan de andere kant was hij er ook op gebrand het schandaal uit de publiciteit te houden. “Ik weet zeker dat er een eenvoudige, vandalistische verklaring bestaat voor dit betreurenswaardige voorval,” ging hij verder. “Het belangrijkste is dat ondanks het doorstane ongemak niemand werkelijk letsel heeft opgelopen. U kunt er van verzekerd zijn dat er morgenochtend doeltreffende veiligheidsmaatregelen zullen zijn genomen. Dat garandeer ik. Ik stel voor dat we in de tussentijd naar onze kamers terugkeren en…”

De Russische afgevaardigde protesteerde. “Waar is de Amerikaan Botwyk?” fluisterde hij. “Uit naam van de Unie van – ”

“Laten we ons niet teveel opwinden,” smeekte Dr. Grenoy, die nu even beducht was voor een internationaal incident als sir Arnold. “Ongetwijfeld is de afwezigheid van de professor te wijten aan begrijpelijke voorzichtigheid. Als iemand naar zijn kamer zou willen gaan…”

Dominee Laudenbach bood zich aan, maar kwam een paar minuten later terug met de mededeling dat de kamer van professor Botwyk leeg was en zijn bed niet was beslapen.

“Wat zei ik?” zei Dr. Abnekov. “Dit wijst op een opzettelijke samenzwering om deze conferentie te destabiliseren door middel van…”

“Lieve Heer,” zei sir Arnold, die een onkarakteristiek beroep deed op zijn Franse tegenhanger, “is er niet iemand die dit onbeduidende voorvalletje kan oplossen door middel van gezond verstand? Als die stomme Yank ook maar iets had aangesticht zou hij niet zo idioot zijn geweest om te verdwijnen. Bovendien waren er helemaal geen politieke implicaties. Die halvegare wilde alleen weten waar de een of andere gravin was. Ik zei dat ze in Nancy zat en waarschijnlijk is hij daar nu op weg naartoe.”

“Gravin? Gravin? Louter verzinsels,” zei Dr. Abnekov, die zijn stem weer terug had. “Een typisch imperialistische taktiek om de kern van de zaak te verdoezelen. Er zijn hier geen gravinnen.”

Dr. Grenoy kuchte slecht op zijn gemak. “Toch wel, moet ik helaas bekennen,” zei hij. “De eigenaresse van het Château…” Hij haalde zijn schouders op. De naam Montcon maakte hij liever niet wereldkundig.

“Zie je wel?” zei sir Arnold heel wat opgewekter. “Die vrouw heeft de een of andere minnaar…”

Hij werd in de rede gevallen doordat een van de ambulancechauffeurs binnenkwam.

“We schijnen een verklaring te hebben voor de verdwijning van professor Botwyk,” verkondigde Dr. Grenoy na een gefluisterd gesprek met de man. “Hij is gevonden op een rotsblok in de rivier.”

“Dood?” vroeg Dr. Abnekov hoopvol.

“Nee. In gezelschap van een andere man. De reddingsdienst is gewaarschuwd en ze kunnen nu elk moment in veiligheid worden gebracht.”

De afgevaardigden stroomden de terrassen op om te kijken. Achter hun rug overlegden Dr. Grenoy en sir Arnold over de noodzaak van, in ieder geval tijdelijke, Frans-Britse samenwerking.

“Als je de Britten hier buiten houdt, laat ik niets los over madame de Montcon,” zei sir Arnold.

“Ik maak me zorgen om die ellendige Amerikaan,” zei Dr. Grenoy. “Misschien eist hij wel enorme veiligheidsmaatregelen. Godzijdank hebben we geen afgevaardigde uit Libië.”

Ze liepen het terras op en waren nog net op tijd om te zien hoe professor Botwyk en Glodstone door duikers in een rubberbootje naar de andere kant van de rivier werden gebracht.

“Ik hoop maar dat hij niet persé een persconferentie wil houden,” zei sir Arnold. “Amerikanen maken altijd zo’n hoop drukte over dat soort zaken.”

Naast hem prentte Dr. Grenoy zich in dat hij ervoor moest zorgen dat de Franse staatstelevisie alle medewerking weigerde.

Maar alles wat met publiciteit te maken had kon Botwyk niet meer schelen. Hij maakte zich heel wat meer zorgen om zijn gezondheidstoestand. Hij was niet alleen gewurgd, in de rivier gegooid en door Glodstone wijsgemaakt dat hij zijn rug had gebroken, maar had ook kennis gemaakt met het rioolstelsel van het Château. Vooral een voltreffer in zijn gezicht door een maandverband van onbekende herkomst had hem diep aangegrepen. Met een gekwelde uitdrukking werd hij tegen de oever opgetrokken en in een ambulance geholpen. Glodstone werd ook naar boven gebracht en ze reden naar het Château. Pas toen verbrak Botwyk eventjes zijn stilzwijgen.

“Ik wil alleen maar een desinfecterend bad en dan naar bed,” zei hij tegen Dr. Voisin terwijl hij in het vroege ochtendlicht naar buiten strompelde. “Als jullie meer willen weten, vraagje ‘t maar aan hem.”

Maar Glodstone had zo zijn eigen redenen om er het zwijgen toe te doen. “Ik was toevallig op het juiste ogenblik op de juiste plaats,” zei hij. “Ik kwam langs en zag hem in ‘t water vallen. Toen ben ik naar de overkant gezwommen en heb hem eruit gehaald.”

En zich bewust van het feit dat hij nu in het kamp van de vijand was, liep hij vol ellende achter Botwyk en de dokter aan de trap op naar de badkamer.

Aan de andere kant van de vallei keek Peregrine vol belangstelling toe. Hij was blij te zien dat Glodstone nog leefde, maar nogal teleurgesteld dat de smeerlap die had gezegd dat hij dood was het op de een of andere manier had overleefd. Hij kon nu echter toch niets meer doen zolang het licht was. Hij kroop terug naar hun bivak, hing zijn kleren te drogen en wurmde zich in zijn slaapzak. Eventjes vroeg hij zich af of hij uit voorzorg niet ergens anders heen moest gaan, voor het geval ze Glodstone door marteling dwongen te zeggen waar hun kamp was, maar Gloddie zou nooit een mond opendoen, wat ze hem ook aandeden. Met die geruststellende gedachte viel hij in slaap.


Deirdre, Comtesse de Montcon, sliep tijdens het hoogseizoen niet in het Château. Het liefst zou ze er helemaal nooit slapen, maar ‘s zomers moest ze haar anonimiteit beschermen en bovendien kon ze, door in Boosat te overnachten, ervoor zorgen dat ze de beste groenten van de markt kreeg en de mooiste stukken vlees van de slager. Niemand die op Château Carmagnac logeerde kon klagen dat de cuisine slecht was of de bediening beneden peil, net zo min als ze er ooit achter zouden komen dat die uitstekende kokkin een gravin was. En wat nog belangrijker was, niemand kon vermoeden dat de vrouw die elke ochtend in haar Renaultbusje arriveerde en de rest van de dag in de keuken in de weer was en bevelen schreeuwde tegen het overige personeel in werkelijkheid een Engelse was, wier grootste ambitie het was zich in nog grotere anonimiteit terug te trekken in haar bungalow in Bognor Regis. Bovenal mochten ze er niet achter komen dat ze een verleden had.

Geboren als Constance Sugg, op Selsdon Avenue 421in Croydon, was ze via een reeks vervalste identiteiten en nuttige buitenechtelijke avontuurtjes tot haar huidige titel opgeklommen. Je kon zelfs met recht zeggen dat ze een heleboel verschillende verledens had. Op zeventienjarige leeftijd was ze Miss Croydon geweest, twee jaar later een sterretje in Hollywood, toen ze tweeëntwintig was masseuse in een bijzonder dubieuze massagesalon in San Francisco, drie jaar later hostess op een ‘vakantieboerderij’ en de daaropvolgende tien jaar de vrouw van Siskin J. Wanderby. Tegen die tijd had Wanderby, een man die niet op een miljoentje meer of minder keek, diverse keren een fortuin verdiend en weer verspeeld en was Constance, die zich nu Anita Blanche noemde en moeder was van Anthony B. Wanderby, van hem gescheiden omdat het feit dat ze nooit wist of ze nou met een miljonair of een steuntrekker was getrouwd een bijzonder sadistische vorm van geestelijke mishandeling was. Destijds had Wanderby op het punt gestaan een fortuin te verdienen aan tijdelijk afgesloten oliebronnen in Texas en had ze gedacht dat hij goed was voor een gigantische alimentatie. In plaats daarvan had de verzadiging van de olie-markt een streep door de rekening gehaald en was ze gedwongen geweest zelfde kost te verdienen. Omdat ze toch al in Las Vegas was, had ze haar naam veranderd in Betty Bonford en was als lokvogel voor onnozelaars in Caesar’s Palace blijven werken. Daar had ze haar toekomstige echtgenoot, Alphonse Giraud Barbier, Comte de Montcon, ontmoet.

Op vijftigjarige leeftijd had de graaf al een aardige reputatie als playboy, gokker en zuiper omdat hij het advies van zijn alleenstaande moeder letterlijk had opgevolgd. “Trouw nooit om geld, Alphonse,” had ze tegen hem gezegd, “zoek de plaatsen waar het geld is.” Dat had Alphonse gedaan. Tegen de tijd dat hij in Las Vegas landde had hij haast alle dure hotels, wintersportplaatsen, exclusieve clubs en casino’s in Europa bezocht en was hij aan zijn laatste miljoen franc en Château Carmagnac toe. Hij had ook de opdracht met de eerste de beste rijke vrouw die wat er van hem over was wilde hebben te trouwen. Weer had de graaf precies gedaan wat hem gezegd werd en had Deirdre Gosforth (ze had haar naam voor de zoveelste keer veranderd in de hoop op een dergelijke eventualiteit) een aanzoek gedaan in de misplaatste overtuiging dat een vrouw die drie avonden achter elkaar honderdduizend dollar kon winnen bij het dobbelen voor een huwelijk goed was geprepareerd. Het feit dat de dobbelstenen dat waren en dat ze haar winst elke avond teruggaf aan de directie kwam helemaal niet bij hem op, zelfs niet toen ze hem door een huwelijksceremonie en aan boord van een vliegtuig naar Parijs had geloodst met voor deze ene keer al haar winst op zak.

Pas toen ze op het Château waren besefte de graaf wat een vergissing hij had begaan en de nieuwbakken gravin dat ze door haar laatste onnozelaar in de val te lokken zelf ook in de val was gelopen. En wat nog erger was, ze kon onmogelijk terug naar Amerika nu ze het Syndicaat een ton lichter had gemaakt. Ze had zich getroost met de gedachte dat iemand wiens ontbijt bestond uit zwarte koffie met een fikse scheut Armagnac in sneltreinvaart op weg was naar het hiernamaals en als weduwe kon ze het Château verpatsen. Die illusie had niet lang stand gehouden. Het gestel van de graaf was sterker gebleken dan zijn intellect en het Château mocht dan misschien in zijn bezit zijn, maar het zou nooit in zijn testament komen. Zonder erfgenaam zou het terugkeren aan de familie en de twee zusters van de graaf waren niet van plan het kwijt te raken aan een Amerikaanse fortuinzoekster. Ze hadden zelfs hun uiterste best gedaan het huwelijk ongeldig te laten verklaren. Deirdre had teruggevochten door het alcoholgehalte van de graaf zo hoog te houden dat hij zich niet kon herinneren waar hij getrouwd was en het hem ook niets kon schelen.

Uit de daaropvolgende vendetta was eigenlijk niemand als overwinnaar tevoorschijn gekomen. Deirdres voorbarige aankondiging dat ze zwanger was had de twee zussen ertoe gedreven hun advocaat te raadplegen terwijl haar pogingen om dat slechts gedeeltelijk verlangde resultaat te bereiken de dood van de graaf hadden betekend. Na het traumatische moment waarop ze had beseft dat zijn alcoholische impotentie eeuwig was en dat ze de afgelopen tien minuten geslachtsgemeenschap had gehad met een lijk met een beklemde breuk, was de gravin tot een vergelijk gekomen met de familie.

“Als jullie me weg willen, moeten jullie me afkopen,” zei ze na de begrafenis tegen de familie. “En dat betekent één miljoen.”

“Franc?” vroeg de stokoude oom René hoopvol.

“Dollar.”

“Onmogelijk. Onmogelijk. Hoe moeten we zo’n absurd bedrag bij elkaar krijgen?”

“Door dat krot te verkopen.”

“Alleen een idioot zou zoveel betalen…”

“Niet in de huidige toestand,” zei Deirdre. “We maken er een château de luxe van. ‘t Beste eten in Frankrijk, de beste wijnen, een toppositie in de Guide Bleu. We pikken een fiks graantje mee uit de haute cuisine ruif en draaien onze klanten een poot uit.”

De familieleden keken elkaar bedachtzaam aan. Geld stonk niet, maar ze hadden hun familietrots nog.

“Wil je soms dat wij restauranthouders worden?”

“Laat maar aan mij over,” zei Deirdre. “Ik beheer de tent en – ”

“De naam Montcon betekent nog steeds iets in Frankrijk. We zijn geen petits bourgeois,” zei een van de zussen.

“Dan halen we die naam niet door ‘t slijk. Ik speel wel voor pispaal. Jullie hoeven je handen niet te bezoedelen en binnen vijf jaar gooien we ‘t op de markt en halen we de winst binnen.”

Na een hele hoop geargumenteer had de familie ermee ingestemd en was de gravin, nu alleen nog maar Deirdre, aan de slag gegaan om tot de ontdekking te komen dat ze er voor de zoveelste keer in was geluisd. De familie was niet van plan het Château ooit te verkopen. Zij kon een deel van de winst krijgen, maar meer ook niet. Zelfs haar dreigement om de naam Montcon door het slijk van de rechtbank te halen had een averechtse uitwerking gehad. De familie bestond helemaal niet meer en de zusters en nichten waren tevreden met de naam van hun echtgenoten en het inkomen dat ze aan Deirdres inspanningen overhielden. En wat nog erger was, de jongste zus van wijlen de graaf was getrouwd met Dr. Grenoy, de culturele attaché van de ambassade in Washington, die zijn positie had uitgebuit om het verleden van Deirdre wat nauwkeuriger onder de loep te nemen. Vanaf dat moment was Deirdre niet meer dan een bediende. Dat had Dr. Grenoy heel duidelijk gemaakt. “Er zijn…hoe zal ik het zeggen…bepaalde heren in een stad die bekend staat om gokken en geweld die niet snel iets vergeten. Ze zouden heel graag willen weten hoe hun geld geïnvesteerd is.” De ogen van Deirdre hadden zich versmald en Dr. Grenoy ging verder: “Gelukkig hebben wij daar niets mee te maken. In Frankrijk zijn we heel wat beschaafder. We zijn vanzelfsprekend gedwongen uw winstpercentage aan te passen, voor het geval er iets onfortuinlijke mocht gebeuren…”

“Wacht eens eventjes,” zei Deirdre. “Ik werk me de pleuris en dan zeg jij…”

“Madame,” viel Dr. Grenoy haar in de rede, “er zijn andere voordelen die ik nog niet genoemd heb. Ik hoef uw begrijpelijke zucht naar anonimiteit niet verder te benadrukken, maar ik heb ook andere dingen te bieden. Conferenties die gesponsord worden door internationale ondernemingen, de UNESCO, het Wereld Natuurfonds. Ik verkeer in de positie om de plaats van samenkomst te beïnvloeden en met de service die u biedt…Moet ik nog meer zeggen?”

“En u krijgt een deel van mijn winst?”

Dr. Grenoy knikte. Deirdre had ingestemd, met het onuitgesproken voorbehoud dat ze Dr. Grenoys nieuwe bron van inkomsten angstvallig nauwgezet zou bijhouden. Hij was niet de enige die dat spelletje kon spelen. En op een dag zou ze Frankrijk vaarwel zeggen en haar oorspronkelijke identiteit weer aannemen in haar bungalow in Bognor Regis. Constance Sugg was niet bepaald de naam die ze zelf zou hebben gekozen, maar hij had het grote voordeel dat hij op haar geboorteakte stond.

Terwijl ze in haar bestelwagentje van Boosat naar het Château reed, werd ze in beslag genomen door een nieuw probleem. Vroeger was het onmogelijk geweest geld uit Groot-Britannië uit te voeren en makkelijk om het Frankrijk uit te krijgen. Die situatie was veranderd en de kleine goudstaafjes die ze in de loop der jaren had verzameld waren weliswaar enorm in waarde gestegen, maar maakten de zaak er nog lastiger op. Misschien kon ze een visser omkopen om haar naar Falmouth te brengen…Ze zou in ieder geval geen last krijgen met de vreemdelingenpolitie. Ze was een geboren en getogen Brits onderdaan…Maar dat probleem zou altijd in het ongewisse blijven.

Toen ze de binnenplaats opreed en de ambulance zag staan, schakelden haar gedachten over op de vreselijke mogelijkheid dat een van de gasten voedselvergiftiging had opgelopen. Die champignons die ze voor de coq au vin had gebruikt…Ze stapte uit, liep haastig naar de hal en werd onderschept door Dr. Grenoy.

“Wat is er gebeurd?” vroeg ze.

“Dat kan ik hier niet uitleggen,” zei Grenoy, die haarde eetzaal binnenduwde en de deur dicht deed. “Ze zijnje op ‘t spoor. Er was vannacht een gewapende man naar je op zoek.”

De gravin ging zitten. Ze voelde zich niet goed. “Naar mij?”

“Hij wilde van de gasten weten waar je was. Hij vroeg specifiek naar de gravin.”

“Maar niemand weet ervan. Alleen jij en Marie-Louise en een paar mensen onder het personeel,” zei ze. “Het is allemaal jouw schuld. Ze zijn me vast op het spoor gekomen door jou en je stomme onderzoek in de States.”

“Ik ben niet zelf op onderzoek uitgegaan. Ik heb een detective gehuurd. Hij wist niet wie ik was.”

“Hij wist dat je een Fransman was. Je hebt hem zeker met een cheque betaald?”

“Contant. Ik ben niet indiscreet. Denk je dat ik wil dat bekend wordt dat de familie van mijn vrouw iets met zulke lui te maken heeft? Ik moet om m’n reputatie denken.”

“En ik om m’n leven.”

“Exact,” zei Dr. Grenoy. “Je moet hier meteen weg. Ga naar Parijs. Maakt niet uit waar. Deze zaak zou uit kunnen groeien tot een internationaal schandaal. Ze hebben professor Botwyk al uit de rivier moeten redden en zowel de Russische afgevaardigde als die afschuwelijke Engelsman, Hodgson, zijn aangevallen. Om nog maar te zwijgen over een uiterst onaangenaam incident waar de vrouw van meneer Rutherby en meneer Coombe bij betrokken waren. De hele situatie is uitermate pijnlijk.”

Deirdre glimlachte. De gedachte was net bij haar opgekomen dat er nog een andere verklaring was. Ze wilden haar het Château uitwerken maar zij was niet van plan te vertrekken, behalve wanneer het haar zelf schikte. “Dr. Grenoy,” zei ze, “ik weet zeker dat ik dankzij uw invloed heel veilig zal zijn. Ondertussen weet niemand wie ik ben en als het klopt wat u zegt hoeft ook niemand dat te weten. Ik zal met het personeel spreken. U hoeft zich geen zorgen te maken. Ik kan op mezelf passen.”

Ze liep naar de keuken, waar ze Dr. Voisin aantrof die zich opgewekt een kop koffie inschonk uit de pot op het fornuis. “Ah, madame la Comtesse,” zei hij, “ik ben een lang gekoesterde illusie armer. Ik dacht altijd dat Franse vrouwen, en dan vooral mijn eigen lieve echtgenote, de meest bezitterige ter wereld waren. Maar nu weet ik beter. Madame Voisin is godzijdank alleen geïnteresseerd in het bezit van materiële zaken. Je kunt het mannelijk lid natuurlijk ook een materiële zaak noemen, hoewel ik zelfde voorkeur geeft aan een wat meer personalistische benadering. Monsieur Coombe deelt mijn vooroordeel. Maar madame Rutherby…wat eenvrouw! Een dergelijke hartstocht en bezitterigheid heb ik persoonlijk gelukkig nooit meegemaakt. En dan hebben ze het over de bevrijding van de vrouw…”

“Waar heeft u het in vredesnaam over?” vroeg de gravin zodra ze er een woord tussen kon krijgen. “Ik heb gehoord dat er een gewapende man was…” Ze zweeg. Hoe minder gezegd werd over het doel van zijn bezoek hoe beter.

“De Engelsen,” ging Dr. Voisin verder. “Een verbazingwekkende soort. Je kunt ze geen ras noemen. En je kunt madame Rutherby moeilijk beschrijven als een erg begeerlijke vrouw. Het is één groot mysterie. En de ontdekking dat de Amerikaan gered is door een eenogige Engelse excentriekeling die beweert dat hij in het holst van de nacht een trektocht maakte laat zich ook maar moeilijk verklaren. Toen ik hem een kalmeringsmiddel aanbood was het alsof ik probeerde hem te vergiftigen.”

“Is meneer Botwyk gered door een Engelsman met één oog? Heeft hij gezegd hoe hij heet?”

“Pringle, dacht ik. Hij was zo geagiteerd dat hij moeilijk te verstaan was. En het is helemaal een raadsel hoe die Amerikaan onderaan de klif is beland. Maar ik moet gaan. Ik moet aan mijn andere patiënten denken, als ik mijn gedachten tenminste los kan scheuren van de Engelsen.”

En mompelend over barbaren liep hij naar zijn auto en reed weg. In de keuken begon de gravin met de voorbereidingen voor het ontbijt, maar in gedachten was ze nog steeds met de bizarre gebeurtenissen van die nacht bezig. Een eenogige Engelsman? Wanneer had ze eerder over zo iemand gehoord? Pas toen Marie-Louise de kleren van de twee mannen naar beneden bracht om gewassen en gestoomd te worden, werd het raadsel opgelost. En ook juist mysterieuzer. In Glodstones overhemd en ondergoed zaten kleine merkjes genaaid met daarop zijn naam. Dat was iets wat de schoolwasserij verplicht stelde en hij totaal was vergeten.