5
“Heb je al van de bekering van Slijmbal gehoord?” vroeg majoor Fetherington de volgende ochtend aan het ontbijt. Glodstone tuurde over de Daily Express heen.
“Je wilt toch niet zeggen dat hij dominee wordt? God zij z’n gemeente genadig.”
“Dat zou al te mooi zijn. Nee, die kerel heeft eindelijk ingezien hoe je jongens moet behandelen. Hij heeft gisteravond drie van die kleine rotzakken een pak slaag gegeven omdat ze een kussengevecht hielden op de slaapzaal.”
Glodstone legde zijn krant neer en staarde de majoor woedend aan met zijn doordringende blik. “Je maakt toch zeker een grapje, hè?”
“Geen sprake van. Cleaves, Milshott en Bedgerson. Ik zag vanochtend hun achterwerk toen ze zich verkleedden voor gymnastiek. Een mooiere verzameling striemen zou je niet kunnen wensen.”
“Heel merkwaardig. Ik dacht niet dat dat kleine mormel ‘t in zich had,” zei Glodstone en hij concentreerde zich slechts lichtelijk verbaasd weer op zijn krant.
Maar toen Slymne vijf minuten later binnenkwam was Glodstone echt verbijsterd. “Goeie God,” riep hij uit. “Ik had nooit gedacht dat ik nog eens zou meemaken dat je samen met ons komt ontbijten, Slymne.”
Slymne schepte eieren met spek op en glimlachte haast vriendelijk. “‘t Leek me eens wat anders,” zei hij. “Je vervalt zo gemakkelijk in een sleur. Ik denk er ook over om te gaan trimmen.”
“Als je er maar niet in blijft,” zei Glodstone onaangenaam. “We zouden niet weten wat we zonder jouw gewetensbezwaren zouden moeten. Maar ik heb gehoord dat je die niet meer hebt. Je hebt gisteren een paar jongens er van langs gegeven, nietwaar?”
“Ze vroegen erom. ‘t Was hun verdiende loon,” zei Slymne die zijn sarcasme negeerde.
“Er gaat maar niets boven consequentheid,” zei Glodstone en hij liep met grote passen de eetkamer uit. Die ochtend leden zijn leerlingen onder zijn kortaangebondenheid en moesten opstellen schrijven terwijl Glodstone piekerde. Slymnes plotselinge transformatie had hem van zijn stuk gebracht. Die rotkerel kon blijkbaar opeens van gewoonte veranderen en gaan slaan en trimmen en Glodstone voelde zich verongelijkt. Slymne was altijd een geruststellende maatstaf van slapheid geweest waaraan Glodstone zijn eigen kordate en mannelijke gedrag kon afmeten. Verdomme, dadelijk trouwde die ellendeling van een Slymne ook nog. Glodstone staarde uit het raam en voelde een nieuwe golf van wrok in zich opwellen. Het avontuur was altijd buiten zijn bereik gebleven. De romantiek ook. En hij werd er niet jonger op.
“Misschien toch niet zo’n slecht idee om met de een of andere vrouw te trouwen,” mompelde hij in zichzelf, maar afgezien van een verre nicht zonder geld, die hem ooit eens een aanzoek had gedaan op St. Valentijnsdag, kon hij geen enkele geschikte vrouw met zijn sociale achtergrond bedenken. Je had natuurlijk een paar gescheiden moeders, wier aanwezigheid aan het begin van het schooljaar of op de Open Dag hem had opgewonden, maar die bezoeken waren te kort geweest om ze te leren kennen. Bovendien waren ze eigenlijk niet zijn soort. Glodstone zette hen uit zijn gedachten, tot hij zich La Comtesse de Montcon herinnerde. Hij had haar nooit ontmoet maar Anthony Wanderby, haar zoon uit een vorig huwelijk, zat op zijn afdeling en hoewel Glodstone een hekel had aan het kleine rotjong – een typisch voorbeeld van een Amerikaanse verwende etter die altijd deed alsof hem iets mankeerde, vond Glodstone – kon hij de enveloppen en het briefpapier met het familiewapen waarop La Comtesse hem schreef vanuit haar château in Frankrijk wel waarderen. Glodstone had La Comtesse – hij hield vast aan het Frans bij zijn wat al te talrijke opmerkingen over haar in de leraarskamer – al die eigenschappen van schoonheid en verhevenheid toegedicht die hij buiten zijn boeken nooit was tegengekomen maar die toch ergens moesten bestaan. Het château bestond in ieder geval wel. Glodstone had het opgezocht op zijn Michelinkaart van Périgord en het stond blijkbaar aan La Boose, een zijrivier van de Dordogne. Er liep een smalle weg langs de rivier en de heuvels aan de overkant waren groen, wat betekende dat ze bebost waren. Hij had er vaak over gedacht de Bentley te nemen en het een of andere voorwendsel te verzinnen om eens langs te gaan, maar…Hoe het ook zij, het had geen zin om haar te zitten kniezen. Ongetwijfeld woonde er ook de een of andere verrekte Fransoos, Monsieur Le Comte.
Maar na een rusteloze dag ging hij die avond vroeg naar zijn kamers en lurkte aan zijn pijp, bestudeerde de kaart weer en bladerde de korte brieven van La Comtesse door. Toen vouwde hij ze zorgvuldig op en deed ze weer in het sigarenkistje dat hij in zijn bureau bewaarde alvorens zijn pijp uit te kloppen op het raamkozijn en naar bed te gaan.
“Die vervloekte Slymne,” mompelde hij in het duister.
Hij had hem ongetwijfeld heel wat meer vervloekt als hij had gezien hoe Slymne van het dak van de kapel tegenover zijn kamer klom en de wenteltrap afdaalde waarbij hij zijn camera zorgvuldig vasthield met zijn linkerhand en naar de muur tastte met zijn rechter. Beneden bleef hij even staan, vergewiste zich ervan dat de binnenplaats verlaten was en liep toen naar de toren, met de camera en de 300mm lens onder zijn jasje verborgen. Tien minuten later, nadat hij zichzelf had opgesloten in zijn badkamer en het rolgordijn had dichtgedaan, lag zijn ontwikkelbak vol.
Voor Peregrine waren de vreemde karakterkronkels van Glodstone en Slymne te ingewikkeld om hem op te vallen. Zoals gewoonlijk ging hij letterlijk op het eerste gezicht af en aangezien het gezicht van Glodstone, met z’n nette snor, monocle en glazen oog een indruk van kracht en gezag gaf en dat van Slymne niet, verachtte hij die laatste. Bovendien genoot hij met Glodstone een vriendschap van man tot man omdat hij elk boek uit zijn bibliotheek had verslonden en nu op regenachtige zondagmiddagen mocht helpen de Bentley te poetsen. Daar in de garage, terwijl de regen op de glazen koepel boven hen tikte (het was vroeger een koetshuis geweest en er hingen nog steeds wat oude hoofdstellen aan de muur) zoog hij de gedragscode van de Engelse gentleman op waar Glodstone zo door werd geobsedeerd. In zijn gedachten waren Richard Hannay, Bulldog Drummond en alle andere fiere helden, inclusief James Bond, al tot één enkel personage versmolten en projecteerde hij hun deugden op Glodstone. Hij was met lezen Gloddie, die nooit verder was gekomen dan 1930, zelfs voorbij gestreefd. Een van die latere helden was James Bond. Glodstone had zo z’n twijfels over Bond.
“Weet je,” zei hij op een middag tegen Peregrine toen ze de riem over de motorkap van de Bentley hadden losgemaakt en de machtige motor poetsten, “het nadeel van Bond is dat hij niet gewoon een alledaagse, fatsoenlijke kerel is die volkomen toevallig bij een avontuur betrokken raakt. Hij is een soort betaalde overheidsemploye en bovendien is z’n houding tegenover vrouwen behoorlijk laag-bij-de-gronds en onsmakelijk. En hij vliegt altijd maar van hot naar her en gokt en zet de bloemetjes buiten. Geen gentleman, nietwaar?”
“Nee, meneer,” zei Peregrine en hij streepte Bond van zijn lijstje.
Glodstone ging op de treeplank zitten en pakte zijn pijp. “Ik bedoel, het bestrijden van misdaad is zijn baan. Die vent is beroeps. Ze zeggen wat hij moet doen en hij heeft de steun van de regering. Zo gaat het in werkelijkheid niet. Het gebeurt bij toeval. Een kerel rijdt in z’n auto, stopt om even een luchtje te scheppen en ziet hoe iemand wordt vermoord. Dat kan hij natuurlijk niet over z’n kant laten gaan en verdraaid, dat doet hij ook niet. Hij treedt buiten de wet om het tegen die smeerlap op te nemen en als hij wordt gesnapt heeft hij pech. Bovendien is hij in tiptop conditie en blijft hij op het platteland dat hij kent als z’n broekzak en echte misdadigers niet. Zo gebeurt het in werkelijkheid.”
In aanwezigheid van de Bentley waren Peregrines gevoelens haast religieus. De cliché’s van Glodstone ontsloten een idyllische wereld waar eenvoudige kerels eenvoudige beslissingen namen en boeven gewoon boeven waren die hun verdiende loon kregen. Het strookte exact met zijn eigen wereldbeeld; op een goede dag zou hij het geluk hebben getuige te zijn van een moord en dat zou hij niet over zijn kant laten gaan.
Maar afgezien van die zeldzame visioenen van de toekomst werd hij in beslag genomen door sport, door de schietcursus van de majoor, door het bedwingen van de stormbaan, het zwemmen in koude rivieren en, in de zomervakanties, door bergbeklimmen in Wales, kortom, door het zich voorbereiden op de carrière in het leger die zijn vader voor hem had gekozen. Zijn schoolwerk bleef zijn zwakke punt. Elk jaar deed hij examen en zakte. Het was de enige donkere wolk aan zijn simpele horizon. Andere wolken pakten zich samen.
De avond na zijn uitstapje naar het dak van de kapel sloot Slymne zich op in zijn badkamer, stelde zijn vergrotingsapparaat op en drukte zijn negatieven af. Ze toonden hoe Glodstone een envelop beethield en die in een sigarenkistje deed. Maar de foto’s van 8 bij 10 waren niet groot genoeg om meer te kunnen onderscheiden. Slymne draaide het vergrotingsapparaat om, legde verscheidene boeken op de slede en stelde in op de vloer van de badkamer. Deze keer was het negatief zo ver uitvergroot dat enkel Glodstones hand, het onderste deel van zijn gezicht en de envelop zichtbaar waren op de foto. Slymne boog zich gretig over het opkomende beeld in de ontwikkelbak. Hij zag nu dat er iets achterop de envelop stond, maar pas toen hij de foto had gefixeerd en het licht aandeed herkende hij die vlek, ondanks het raster, als een wapenschild. Een wapenschild. Slymne dacht aan Glodstones achtergrond. Die kerel schepte altijd op over zijn familie, maar hij had nooit iets gezegd over een wapen en Glodstone wasjuist het type om daar een hoop ophef over te maken.
Wat moest hij met dat soort enveloppen als het niet zijn eigen wapen was? En waarom bewaarde hij ze in een sigarenkistje?
Hij was in ieder geval iets nieuws te weten gekomen dat hij aan zijn dossier kon toevoegen. Slymne pakte de foto en wilde hem afspoelen toen hij zich bewust werd van het risico als het werd ontdekt. Het zou bijzonder gênant zijn een excuus te moeten denken waarom hij Glodstone vanaf het dak van de kapel had gefotografeerd. Hij kon ze veel beter gelijk vernietigen. Hij verscheurde de foto’s tot doorweekte stroken papier en spoelde ze door de wc, evenals de negatieven. Terwijl hij de bakken afwaste en opruimde piekerde Slymne over zijn volgende stap. Misschien was het mogelijk Glodstone tot de een of andere discussie over heraldiek te verleiden. Dat moest hij tactvol aanpakken.
Het bleek echter dat hij alleen maar hoefde luisteren. Toen hij twee dagen later langs de leerlingenkamer van zijn afdeling kwam hoorde hij twee jongens praten.
“Tambon zegt dat ‘t een kanjer van een kasteel is zoals je op tv ziet, met torens en alles,” zei een jongen die Slymne herkende als Paitter.
“Ik wed dat hij geslijmd heeft bij Wanderby om een uitnodiging los te krijgen,” zei Mowbray. “Dat doet hij altijd en Wanderby is een vuile snob. Alleen omdat z’n moeder gravin is en hij brieven met een familiewapen krijgt denkt hij dat hij met iemand uit de koninklijke familie zal trouwen.”
“Bovendien zegt Tambon dat die gravin een echte ouwe vetklomp is. Hij was doodsbang voor haar. Vraag hem maar eens hoe ‘t was.”
Er kwam een groepje jongens de trap afstormen en Slymne was gedwongen door te lopen. Diep in gedachten verzonken begaf hij zich haastig naar de leraarskamer. Was het louter toeval dat Glodstone enveloppen met een wapen in een sigarenkistje bewaarde en dat hij een jongen op zijn afdeling had wiens moeder gravin was en briefpapier met een familiewapen gebruikte? En als het geen toeval was, wat hield het dan in? Waarschijnlijk niets, maar het was toch de moeite waard het nader te onderzoeken. Hij dacht er eventjes over om in aanwezigheid van Glodstone over Wanderby te beginnen en naar zijn reactie te kijken. Maar Slymne, geslepen door de misère van zoveel jaren vol beledigingen en afkeer, had een nieuwe sluwheid. Hij moest alles vermijden dat bij Glodstone ook maar de minste of geringste achterdocht kon opwekken. Bovendien was er een eenvoudige manier om er achter te komen of er enige connectie was tussen Glodstone en Wanderby’s moeder. Slymne beidde zijn tijd.
Hij kreeg zijn kans tijdens de voorjaarsvakantie.
“Ik ga met een groepje van m’n kerels naar het spoorwegmuseum in York,” kondigde Glodstone op een avond aan. “Ik zie niet graag dat er jongens alleen achterblijven als hun ouders niet komen opdagen.”
“Haal je de Bentley weer eens tevoorschijn?” zei de majoor. “Dat zal de rector niet erg leuk vinden, ouwe jongen.”
“Hij heeft niks leuk te vinden of niet. Ik heb een janplezier gehuurd.”
“Een janplezier. Dat is nou een woord dat uit de mode is,” zei de kapelaan.
“Ik blijf bij de oude gewoontes, padre,” zei Glodstone die met zijn pijp langs zijn neus wreef zodat hij een vettige glans kreeg. “Die zijn nog steeds de beste.”
Het archaïsme ontging Slymne niet. Een van de meest irritante facetten van Glodstones karakter was dat hij schijnbaar negeerde dat de wereld was veranderd. Maar het was goed te weten dat Glodstone weg zou zijn als de school bijna verlaten was. Heel goed.
Dus toen de ouders waren geweest en de bus met Glodstones stoomfanaten was vertrokken sloop Slymne stilletjes door de gang die zijn afdeling met die van Gloddie verbond, controleerde zorgvuldig dat alle studeerkamers leeg waren en arriveerde bij de deur van Glodstone. Eventjes aarzelde en luisterde hij, maar er klonk niet één van de gebruikelijke schoolgeluiden. Hij was veilig, maar zijn hart klopte voelbaar sneller. Hij haalde twee keer diep adem om zijn polsslag te kalmeren en toen was hij binnen en had de deur achter zich gesloten. Hij liep naar het bureau. Het sigarenkistje had in een la aan de linkerkant gezeten. Slymne probeerde de bovenste la maar vond alleen schriften en een kapotte pijp. Het kistje zat in de tweede la. Hij knielde neer, waarbij hij ervoor zorgde niet voor het raam te komen, en deed het kistje open. De enveloppen zaten erin en ook de brieven. Vol plotselinge vastberadenheid pakte Slymne de onderste brief, bestudeerde het wapen op de achterkant waarbij hem de Franse postzegel opviel en stopte hem toen zorgvuldig in de binnenzak van zijn jasje. Toen deed hij de la dicht en liep haastig terug naar zijn kamer.
Daarna haalde hij de brief tevoorschijn en las hem met een groeiend gevoel van anticlimax door. Het was gewoon een kort briefje in een fors, vloeiend handschrift dat meneer Glodstone ervan verwittigde dat Anthony een week later zou komen omdat zijn vader in Parijs was en op 10 september terugvloog naar de States. De brief was ondertekend met ‘hoogachtend, Deirdre de Montcon’. Slymne staarde ernaar en probeerde te bedenken waarom Glodstone een zakelijke brief zo zorgvuldig bewaarde in een sigarenkistje en met een haast eerbiedige blik, die hij door de telescooplens op zijn gezicht had gezien, tevoorschijn haalde. Misschien moest hij de andere brieven in het kistje ook eens bekijken. Daar zou misschien een intiemere relatie uit blijken. Dat zou hij doen als hij deze brief terugbracht, maar eerst zou hij hem fotograferen. Hij nam de maat van de envelop en schreef de exacte afmetingen op. Vervolgens zette hij zijn 55mm Microlens op zijn Nikon en fotografeerde zowel de brief als de envelop en tenslotte maakte hij van een paar centimeter afstand een opname van het adres in het briefhoofd en het wapen op de achterkant. Daarna deed hij brief plus envelop in zijn zak en glipte terug naar Glodstones kamer, terwijl hij de hele tijd luisterde naar een geluid dat er op kon wijzen dat er iemand in de buurt was, maar het was nog steeds doodstil in de school en het hele gebouw scheen doortrokken te zijn van de muffe lucht die Slymne altijd met de verlatenheid tijdens de vakanties associeerde.
In Glodstones kamer controleerde hij alle brieven uit het kistje en legde de onderste weer terug, maar hij werd er niets wijzer van. Waarom deed Glodstone in vredesnaam alsof hij iets kostbaars in handen had als hij die brieven tevoorschijn haalde? Slymne keek of hij in de kamer soms een aanwijzing kon ontdekken. De foto van schout-bij-nacht Glodstone op het halfdek van H.M.S. Ramillies zei hem niets, net zomin als een aquarel van een groot, vierkant Victoriaans huis dat waarschijnlijk Glodstones geboortehuis was. Een pijpenrek, nog een foto van Glodstone achter het stuur van zijn Bently, de gebruikelijke bric-a-brac van een ongetrouwde leraar en planken vol boeken. Verbazend veel boeken. Slymne had er geen idee van dat Glodstone zo’n allesverslindende lezer was. Hij wilde net naar een boekenplank lopen toen een geluid van buiten hem deed verstijven. Er kwam iemand de trap op.
Slymne handelde. Met begrijpelijke snelheid schoot hij Glodstones slaapkamer binnen en zat onder de wasbak gekneld toen iemand de studeerkamer binnenkwam. Slymne hield zijn adem in en was zich bewust van een afschuwelijk, slap gevoel. Wie spookte er in godsnaam rond nu de school geacht werd leeg te zijn? En hoe moest hij in jezusnaam verklaren waarom hij zich in de slaapkamer verborgen hield? Eventjes dacht hij dat het misschien de vrouw was die Glodstones kamer opruimde en zijn bed opmaakte. Maar het bed was opgemaakt en degene in de studeerkamer zette een boek terug op een plank. Er gingen verscheidene minuten voorbij, een ander boek werd van de plank gehaald, er volgde een stilte en toen klonk het geluid van de deur die open en dicht ging. Slymne zakte zwak van opluchting tegen de muur maar bleef nog vijf minuten zitten voor hij zich weer naar buiten waagde.
Op het bureau lag een vel papier waar in een net maar jongensachtig handschrift iets op was geschreven. “Beste meneer Glodstone, ik heb Rogue Male teruggebracht. Het was net zo goed als u zei. Ik heb De Gevangene van Zjinda geleend. Ik hoop dat u het niet erg vindt. ClydeBrowne.”
Slymne staarde naar het briefje en liet zijn blik toen door de kamer dwalen. De boeken waren allemaal avonturenromans. Hij bekeek een plank met werken van Henty en Westerman, Anthony Hope, A.E. W. Mason, het complete oeuvre van Buchan. Overal waar hij keek stonden avonturenromans. Geen wonder dat die afschuwelijke kerel had gepocht dat hij alleen fatsoenlijke, mannelijke lectuur las. Hij pakte een boek van een wandtafeltje en sloeg het open. “Het kasteel balanceerde temidden van de bossen op een uitloper van een bergkam en alle muren waren zichtbaar, behalve die welke aan de noordkant oprees.”
Het was genoeg. Slymne had de connectie tussen Glodstones schat aan alledaagse brieven van de Comtesse de Montcon, zijn Bentley en zijn agressieve ouderwetsheid gevonden.
Terwijl de avond inviel en het geluid van auto’s en jongensstemmen met zich meebracht, bleef Slymne in zijn duistere kamer zitten en liet zijn gedachten spelen met een plan dat Glodstones puberale hang naar gewelddadige avonturen en romantiek zou aanspreken en hem een moeras van misverstanden en indiscretie in zou lokken. Het was een verrukkelijk vooruitzicht.