34
WAS HET MAAR ZO EENVOUDIG
Toen ze de bocht in de weg bereikten vanwaar ze eerder Dem Ladeiri’s kasteel hadden gezien, hielden Dannyl en Tayend hun paarden in en draaiden ze zich om in het zadel om het gebouw nog een laatste keer in zich op te nemen. Hun bedienden gingen stapvoets verder, hun paarden liepen rustig de kronkelende weg af.
‘Wie had gedacht dat we de antwoorden op zoveel vragen in dat oude fort zouden krijgen?’ zei Tayend hoofdschuddend.
Dannyl knikte. ‘We hebben een paar boeiende dagen achter de rug.’
‘En dat is nog maar zwak uitgedrukt.’ Tayends lippen krulden naar één kant en hij keek Dannyl steels aan.
Glimlachend om het schalkse gezicht van de jonge geleerde, keek Dannyl omhoog naar de bergen achter het huis van Ladeiri. De ruïnes van Armjé lagen achter de bergruggen, onzichtbaar vanwaar ze waren.
Tayend rilde. ‘Een griezelig idee, dat die spelonk daar ligt.’
‘Ik denk niet dat er zoveel magiërs in Armjé geweest zijn sinds Akkarin,’ zei Dannyl. ‘En die deur kan je niet zonder magie openen – tenzij je de hele muur afbreekt natuurlijk. Ik had de Dem wel willen waarschuwen, maar ik moet eerst het een en ander aan het Gilde vertellen.’
Tayend knikte. Hij spoorde zijn paard aan en dat van Dannyl liep erachteraan. ‘We zijn in elk geval iets meer te weten gekomen over die Charkaanse koning van je. Als we nog een paar weken extra hadden, konden we naar Sachaka gaan.’
‘Ik weet nog steeds niet zeker of dat nu wel zo slim is.’
‘Akkarin ging er toch ook heen, neem ik aan. Waarom wij dan niet?’
‘Juist omdat we niet zeker weten of hij daarheen ging.’
‘Als we gaan, kunnen we daar al dan niet bewijs voor vinden. Die Sachakanen weten heus nog wel of er eerder een Gildemagiër op bezoek is geweest. Of zijn er de afgelopen tien jaar meer magiërs heen geweest?’
Dannyl haalde zijn schouders op. ‘Niet dat ik weet.’
Hij begon zich langzaamaan wat ongemakkelijk te voelen. De gedachte aan meerdere magiërs herinnerde hem eraan dat hij op een goede dag weer naar het Gilde zou moeten terugkeren. En dan zouden ze allemaal zien...
Welnee, natuurlijk zouden ze dat niet kunnen zien. Zolang Tayend en hij er zo min mogelijk over praatten, en hij nooit zou toestaan dat hij een waarheidslezing moest ondergaan, en voorzichtig was met mentale communicatie, zou er niemand een aanwijzing kunnen vinden.
Hij keek naar Tayend. Rothen zou zeggen dat ik slim genoeg was om elk geheim te ontdekken, of te verbergen, mijmerde hij.
Dannyl.
Geschrokken schoot Dannyl recht overeind in het zadel. Toen herkende hij de persoon achter de mentale oproep en hij zat als aan zijn rijdier genageld van ongeloof.
Dannyl.
Paniek raasde door hem heen. Waarom riep Akkarin hem op? Wat wilde de opperheer van hem? Dannyl keek naar Tayend. Of had hij gehoord dat... nee, dat was natuurlijk van geen enkel belang voor een –
Dannyl.
Hij moest wel antwoorden. Een oproep van de opperheer kon je niet negeren. Dannyl slikte, haalde diep adem, sloot zijn ogen en stuurde zijn antwoord terug.
Akkarin?
Waar zit je?
In de bergen van Elyne. Hij stuurde een beeld van de weg. Ik heb aangeboden ambassadeur Errends halfjaarlijkse ronde langs de Dems over te nemen, dan leer ik meteen het land wat beter kennen.
En kon je meteen je onderzoek voortzetten, ondanks Lorlens bevel.
Het was geen vraag. Dannyl was opgelucht. Als Akkarin gehoord had van hem en Tayend... maar vlug veranderde hij van gedachte.
Ja, gaf hij toe, en dacht met opzet aan de Tombe van Witte Tranen en het mysterie van de Charkaanse koning. Het boeide me erg, dus ging ik op eigen houtje verder. Lorlen schreef niet dat dat niet mocht.
Het lijkt me dat je plichten als ambassadeur nou niet bepaald tijdrovend zijn.
Dannyl vertrok zijn gezicht. Akkarin wees zijn tijdbesteding en gedrag duidelijk af. Wilde hij niet dat Dannyl zoveel tijd aan onderzoek besteedde omdat het ten koste ging van zijn ware plicht, of keurde hij het af dat een andere magiër het werk voortzette dat hij niet had afgerond? Of was hij kwaad dat iemand in zijn voetsporen trad? Heeft hij soms iets te verbergen?
Ik wil precies weten wat je gevonden hebt. Kom onmiddellijk terug naar het Gilde, mét al je aantekeningen en bevindingen.
Verrast aarzelde Dannyl. En de rest van mijn tocht langs de Dems dan?
Die doe je dan maar als je terug bent.
Goed, heer. Maar ik moet wel –
Meld je meteen wanneer je terug bent.
Aan de toon hoorde Dannyl dat het gesprek beëindigd was. Hij opende zijn ogen en vloekte.
‘Wat is er?’ vroeg Tayend.
‘Dat was Akkarin – de opperheer.’
Tayend keek hem met grote ogen aan. ‘Wat moest hij?’
‘Hij weet van ons onderzoek.’ Dannyl zuchtte. ‘Ik heb zo’n donkerbruin vermoeden dat hij niet zo blij is dat we ons hiermee bemoeien. Ik moet meteen terugkeren, zei hij.’
‘Terugkeren... naar het Gilde?’
‘Ja. Met onze aantekeningen.’
Tayend keek hem ontzet aan. Maar toen verhardde zijn blik. ‘Hoe weet hij dat?’
‘Ik weet het ook niet.’ Ja, hoe wist hij dat? Hij herinnerde zich Akkarins kundigheid in het lezen van onwillige geesten en huiverde. Ik heb heel eventjes aan Tayend gedacht... heeft hij dat gemerkt?
‘Ik ga met je mee,’ zei Tayend.
‘Nee,’ zei Dannyl snel. ‘Echt, hier wil je niet bij betrokken worden.’
‘Maar –’
‘Nee, Tayend. Het is veel beter dat hij er niet achterkomt wat jij allemaal weet.’ Dannyl tikte tegen de flanken van zijn paard en spoorde het tot een drafje aan. Hij dacht aan al die weken van rijden en varen die nog tussen nu en de ontmoeting met Akkarin zaten. Hij zou natuurlijk die tijd zo lang mogelijk kunnen rekken, maar hij wilde juist dat het zo snel mogelijk achter de rug was, omdat één gedachte hem meer dwarszat dan de andere.
Wat zou er met Tayend gebeuren als Akkarin zijn afkeur jegens Dannyl liet blijken omdat hij het onderzoek niet gestaakt had? Zou de opperheer ook Tayend bestraffen? Zou hem de toegang tot de Grote Bibliotheek ontzegd kunnen worden?
Het kon Dannyl niet schelen wat er met hem zou gebeuren, zolang het Tayend maar niet zou raken. Wat er ook mocht gebeuren, Dannyl zou duidelijk moeten maken dat alle schuld bij hem lag, en bij hem alleen.
Het bankje in de tuin was warm. Sonea zette haar kistje neer, sloot haar ogen en genoot van de zon op haar gezicht. Ze hoorde het kwebbelen van andere leerlingen en de lagere stemmen van oudere magiërs die dichterbij kwamen.
Ze deed haar ogen open en zag een aantal Genezers haar kant op komen. Ze herkende een paar pas afgestudeerden. Ze praatten en lachten. Toen twee van hen die vooraan liepen zich losmaakten van het groepje herkende ze er plotseling een van.
Dorrien!
Haar hart sprong op. Ze stond op en rende een zijpad in, en hoopte maar dat hij haar niet gezien had. Ze ging naar een door een haag afgeschut gedeelte en ging op een bankje in de schaduw zitten.
Ze had Dorrien uit haar gedachten gebannen omdat ze wist dat het nog maanden, misschien wel een jaar zou duren eer hij het Gilde weer zou bezoeken. Maar hier liep hij weer, en het was pas een paar maanden geleden dat hij naar huis vertrokken was. Waarom was hij zo snel teruggekomen? Had Rothen verteld dat ze aan Akkarin was overgedragen? Vast niet. Maar misschien had hij gedurende een van hun mentale gesprekken Dorrien wel onbewust de indruk gegeven dat er iets niet helemaal lekker zat.
Ze fronste haar wenkbrauwen. Hoe dan ook, Dorrien zou vast contact met haar zoeken. Ze zou hem moeten vertellen dat ze niet meer in hem zag dan een vriend. En dat gesprek moest ze nu wel razendsnel voorbereiden.
‘Sonea.’
Ze schrok op en zag Dorrien bij de ingang van het hofje staan.
‘Dorrien!’ Ze verborg haar paniek. Hij had haar blijkbaar toch gezien, en was haar gevolgd. Ze had in ieder geval geen verrassing hoeven veinzen. ‘Ben je nu alweer terug!’
Hij glimlachte en liep naar haar bankje toe. ‘Een weekje maar. Heeft mijn vader je er niets over verteld?’
‘Nee... maar we zien elkaar ook nauwelijks meer.’
‘Dat zei hij ook al.’ Zijn glimlach verdween. Hij ging zitten en keek haar vragend aan. ‘Hij zei dat je nu ook avondschool hebt en dat je alleen nog maar studeerde.’
‘Dat komt omdat ik zo’n hopeloze Krijger ben.’
‘Dan ben ik verkeerd ingelicht.’
Ze fronste haar voorhoofd. ‘Wat heb je dan gehoord?’
‘Dat je meer dan tien leerlingen tegelijk aankunt.’
Sonea vertrok haar gezicht.
‘Of heb je soms niet gewonnen?’
‘Hoeveel mensen weten hier van?’
‘Vrijwel iedereen.’
Sonea greep haar hoofd vast en kreunde.
Dorrien grinnikte en klopte haar licht op de schouder. ‘Regin is de leider ervan, hè?’
‘Natuurlijk.’
‘Waarom heeft je nieuwe mentor er dan niets tegen gedaan?’
Sonea haalde haar schouders op. ‘Misschien weet hij het niet. Ik wil ook niet dat hij het weet.’
‘Juist,’ knikte Dorrien. ‘Want als Akkarin jou de hele tijd te hulp kwam, zouden de mensen zeggen dat je een watje en een foute keuze was geweest. Al die magiërsleerlingen zijn hartstikke jaloers op je, en ze realiseren zich niet dat ze in hetzelfde lastige parket zouden zitten als zij de uitverkorenen van de opperheer zouden wezen, al zijn ze dan van de Huizen. Elke novice die hij kiest is een doelwit voor de anderen. Ze zullen zich altijd en overal moeten bewijzen.’
Hij zweeg, en ze zag dat hij ergens diep over nadacht. ‘Dus als je wilt dat het stopt, zul je er zelf wat aan moeten doen.’
Ze lachte honend. ‘Ik denk niet dat het veel verschil maakt als ik me nu als lokaas voor Regin opstel.’
‘O, maar daar dacht ik ook niet aan.’
‘Waaraan dan wel?’
Dorrien glimlachte. ‘Je moet gewoon bewijzen dat je de sterkste bént. Dat je hem met zijn eigen spelletje kan verslaan. Wat heb je tot nu gedaan om hem terug te pakken?’
‘Niks. Ik kan niets doen. Ze zijn met z’n twintigen tegenwoordig.’
‘Er moeten toch leerlingen zijn die ook een hekel aan hem hebben. Haal hen over jou te helpen.’
‘Niemand wil met mij praten.’
‘Nog steeds niet? Dat verbaast me. Er moeten toch mensen rondlopen die er het nut van inzien goede maatjes te worden met de uitverkorene van de opperheer?’
‘Als het ze daarom te doen is, dan hoef ik ze geeneens.’
‘Maar als je toch weet dat ze daarom achter je zullen staan, waarom zou jij er dan je voordeel niet mee doen?’
‘Misschien omdat Regin bij de eerste en de laatste die dat deed “per ongeluk” zijn handen in de fik stak.’
Dorrien fronste zijn voorhoofd. ‘O ja, ik heb zoiets gehoord. Goed, ander plan.’ Weer verzonk hij in gedachten. Sonea was lichtelijk teleurgesteld. Ze had gehoopt dat Dorrien een inventieve manier wist om Regins valkuilen te omzeilen, maar misschien zag hij er deze keer ook geen oplossing voor.
‘Ik denk dat Regin een geduchte afstraffing in het openbaar nodig heeft,’ zei hij plotseling.
Sonea’s hart sloeg een slag over. ‘Je bedoelt toch niet dat je –’
‘Niet van mij. Van jou.’
‘Míj?’
‘Je bent toch sterker dan hij? En behoorlijk wat sterker ook, als ik de geruchten mag geloven.’
‘Ja, wel een beetje,’ gaf Sonea toe. ‘Daarom heeft hij ook zoveel helpers nodig.’
‘Daag hem dan uit. Een formele uitdaging. In de Arena.’
‘Een forméle uitdaging?’ Ze staarde hem perplex aan. ‘Je bedoelt... een gevecht waar iedereen bij is?’
‘Ja.’
‘Maar...’ Ze herinnerde zich iets dat heer Skoran ooit gezegd had. ‘Het is vijftig jaar geleden dat de laatste plaatsvond – en dat was tussen twee magiërs, niet tussen novicen.’
‘Novicen mogen het net zo goed.’ Dorrien haalde zijn schouders op. ‘Het is natuurlijk wel een risico. Als je verliest, wordt het getreiter natuurlijk verdubbeld. Maar als je inderdaad sterker bent dan hij, waarom zou je dan verliezen?’
‘“Vaardigheid kan kracht overwinnen,”’ citeerde Sonea.
‘Oké, maar je hebt toch wel een beetje vaardigheid?’
‘Ik heb hem nog maar één keer verslagen.’
Dorrien trok zijn wenkbrauwen op. ‘Maar als je zo sterk bent als ze zeggen, dan heb je in de klas je kracht altijd moeten inperken, of niet soms?’
Ze knikte.
‘In een formeel gevecht kun je alle remmen losgooien.’
Sonea voelde een spoortje hoop en opwinding. ‘Is dat zo?’
‘Jazeker. Het idee erachter is dat de deelnemers tegenover elkaar komen te staan zoals ze zijn, zonder beperkingen en zonder versterkingen. Een belachelijke manier om een ruzie te beslechten natuurlijk. Geen man of vrouw ter wereld kan met een gevecht bewijzen dat hij of zij gelijk heeft.’
‘Maar daar gaat het hier ook niet om,’ zei Sonea langzaam. ‘Ik wil Regin laten zien dat het de moeite niet waard is om me lastig te blijven vallen. Als hij eenmaal verslagen is en de vernedering heeft gevoeld, zal hij het geen tweede keer wagen.’
‘Nou begin je het te snappen,’ zei Dorrien lachend. ‘Zorg dat er zo veel mogelijk mensen horen dat je hem uitdaagt. Dan zal hij gedwongen worden de uitdaging te aanvaarden, anders roept hij schande af over zijn Huis. Vervolgens laat je die hufter ten overstaan van iedereen in het stof bijten – geef jezelf maar helemaal. Mocht hij je daarna toch weer aanvallen, dan daag je hem gewoon nog een keer uit. Dan zal hij het verder wel uit zijn hoofd laten.’
‘Niemand anders zal erbij betrokken worden,’ zei Sonea zacht. ‘Er wordt niemand anders letsel toegebracht en ik hoef me ook geen huichelachtige vriendschappen op de hals te halen.’
‘O jawel, dat moet je toch,’ zei hij nuchter. ‘Supporters heb je sowieso nodig. Anders denkt hij nog dat de mensen zijn obsessie om je steeds maar weer op je kop te geven zullen blijven waarderen, om uiteindelijk toch van je te winnen. Verzamel andere leerlingen om je heen, Sonea.’
‘Maar...’
‘Maar?’
Ze zuchtte. ‘Zo ben ik helemaal niet, Dorrien. Ik ben toch geen bendeleider zoals Regin.’
‘Prima toch.’ Hij glimlachte. ‘Je hoeft geen tweede Regin te worden. Wees gewoon prettig gezelschap, en daar hoef je weinig moeite voor te doen, lijkt me. Ik vond je gezelschap tenminste erg prettig.’
Ze keek opzij. Nu zou ik iets moeten zeggen om hem van me af te stoten, dacht ze. Maar er schoot haar zo gauw niets te binnen. Toen ze weer naar hem keek, zag ze een verdrietige blik in zijn ogen, en ze besefte dat ze het hem al meer dan duidelijk had gemaakt door niets terug te zeggen.
Hij glimlachte, maar deze keer was er geen fonkeling in zijn ogen. ‘Wat heb je verder allemaal uitgevoerd?’
‘Niet veel. Hoe is het met Rothen?’
‘Hij mist je vreselijk. Je weet toch dat hij jou altijd als zijn dochter heeft beschouwd, hè? Hij vond het al zo erg toen ik vertrok, maar toen wist hij dat die tijd zou komen en was hij gewend aan het idee toen het gebeurde. Met jou was het een veel grotere schok.’
Sonea knikte. ‘Dat was het voor ons allebei.’
Toen hij het lokaal binnenkwam, stuurde Rothen de twee vrijwilligers meteen naar de demonstratietafel. Toen de novicen hun lasten neerzetten deed hij de voorraadkast van het slot en keek of er genoeg oefenmateriaal was voor de hele klas.
‘Heer Rothen,’ zei een van de jongens.
Rothen keek op en volgde de blik van de knaap naar de deur. Hij schrok toen hij zag wie daar stond.
‘Heer Rothen,’ zei Lorlen. ‘Kan ik je even onder vier ogen spreken?’
Rothen knikte. ‘Vanzelfsprekend, administrateur.’ Hij keek naar de twee leerlingen en knikte naar de deur. Ze haastten zich naar buiten na voor Lorlen gebogen te hebben.
Toen de deur achter hen sloot liep Lorlen naar het raam met een strakke, gespannen uitdrukking. Rothen keek in zijn richting, want hij wist dat alleen iets zeer belangrijks de administrateur ertoe kon brengen met hem te spreken, tegen het bevel van de opperheer in.
Of was er iets met Sonea aan de hand? Rothen kreeg het benauwd. Was Lorlen hier om het vreselijke nieuws te brengen, zodat ze Akkarin met hun verdenkingen konden confronteren?
‘Ik zag onlangs je zoon nog in de tuin,’ begon Lorlen. ‘Blijft hij hier lang?’
Rothen sloot opgelucht zijn ogen. Het ging niet over Sonea. ‘Een week,’ antwoordde hij.
‘Hij zat bij Sonea.’ Lorlen fronste zijn voorhoofd. ‘Zijn ze op de een of andere manier... op een bepaalde manier bevriend met elkaar geraakt?’
Rothen zoog wat lucht naar binnen. Hij had een vermoeden – en hij hoopte dat het waar was – dat Dorriens interesse in Sonea wat meer behelsde dan alleen nieuwsgierigheid. Nu bleek dat zelfs Lorlen kon zien dat er meer bestond tussen hen dan alleen vriendschap. Rothen zou dus blij moeten zijn, maar hij werd nu erg ongerust. Wat zou Akkarin doen als hij hiervan wist?
Rothen koos zijn woorden zorgvuldig. ‘Dorrien weet dat het nog heel wat jaartjes duurt eer Sonea kan gaan en staan waar ze wil en het Gilde kan verlaten, en dat ze misschien geen interesse meer heeft als ze eindelijk vrij is.’
Lorlen knikte. ‘Misschien kan hij wat meer ontmoediging gebruiken.’
‘Ontmoediging ziet Dorrien helaas maar al te vaak als aanmoediging,’ zei Rothen wrang.
Lorlen keek hem zuur aan. ‘Je bent zijn vader,’ beet hij hem toe. ‘Dan ben jij toch de aangewezen persoon om hem ervan te overtuigen.’
Rothen keek de andere kant op. ‘Ik wil net zomin als jij dat hij hierin betrokken wordt.’
Lorlen zuchtte en keek naar zijn handen. Hij droeg een ring en de robijn glinsterde in het licht. ‘Het spijt me, Rothen. We hebben al genoeg aan ons hoofd. Ik vertrouw erop dat je alles zult doen wat je kunt. Denk je dat Sonea het gevaar zal zien en hem weg zal sturen?’
‘Ja.’ Natuurlijk zou ze dat. Als ze het al niet gedaan had. Rothen had medelijden met zijn zoon. Arme Dorrien! Hij had misschien al min of meer verwacht dat Sonea hem aan de kant zou schuiven, in aanmerking genomen dat ze nog zoveel jaren van studie voor de boeg had, en hem maar heel af en toe zou kunnen zien. Maar als Dorrien de ware reden wist, zou hij waarschijnlijk iets heel roekeloos ondernemen. Het was beter dat hij het niet wist.
En wat vond Sonea hiervan? Viel het haar zwaar Dorrien weg te sturen? Rothen zuchtte. Hij wou dat hij het haar kon vragen.
Lorlen begaf zich naar de deur. ‘Bedankt, Rothen. Ga maar verder met de voorbereidingen voor je les.’
Rothen knikte en zag de administrateur vertrekken. Al begreep hij Lorlens afstandelijke manier van doen wel, het maakte hem wrevelig. Het was jouw taak om hier een uitweg uit te vinden, dacht hij met zijn ogen op Lorlens rug gericht. Toen maakte de wrevel plaats voor een gevoel van hopeloosheid. Als Lorlen hier geen uitweg voor kon vinden, wie dan wel?
Het is veel te vroeg, dacht Sonea doezelig. Na middernacht, geloof ik. Waarom ben ik wakker? Heeft iets me wakker gemaakt?
Een flauwe koelte streek langs haar wang. Een briesje. Ze opende haar ogen en stelde zich in op de duistere rechthoek waar een deur hoorde te zitten. Er bewoog een lichte vlek in de duisternis. Een hand.
Bij de volgende hartslag was ze klaarwakker. Een bleek ovaal zweefde boven de hand. Verder was er niets van hem te zien, hij was onzichtbaar in zijn zwarte gewaad.
Wat doet hij? Waarom is hij hier?
Haar hart bonsde zo luid dat ze bang was dat hij het horen kon. Ze dwong zichzelf rustig adem te halen en sloot haar ogen weer, want stel je voor wat hij zou kunnen doen als hij merkte dat ze wakker was!
Hij stond een ondraaglijk lange tijd naast haar bed. Toen was hij in een oogwenk verdwenen en de deur was weer dicht.
Ze staarde naar de deur. Had ze het gedroomd?
Misschien moest ze dat maar blijven geloven. Het alternatief was te beangstigend. Ja, het was gewoon een nachtmerrie...
Toen ze weer wakker werd was het ochtend. De herinnering aan dromen vol zwarte gestalten en dreigende gebaren vervluchtigden even snel als de nachtelijke bezoeker was verdwenen, en ze bande alle beelden uit haar hoofd terwijl ze opstond en zich begon aan te kleden.