4
PLICHT ROEPT
Terwijl Sonea langzaam de gangen van de universiteit doorslenterde, voelde ze zich min of meer opgelucht. Morgen zou het Vrijdag zijn, wat inhield dat er geen lessen waren, en dus zou ze een hele dag lang geen last hebben van Regin en haar andere klasgenoten.
Het verbaasde haar hoe moe ze zich voelde, in aanmerking genomen hoe weinig ze deze week gedaan had. De meeste lessen hielden in dat ze wat boekjes doorlas of keek naar de anderen die van en naar de Beheersingslessen gingen. Er was eigenlijk niets gebeurd, en toch had ze het gevoel dat er weken, nee maanden, voorbij waren gegaan.
Issel deed net of Sonea niet bestond, en aangezien dit makkelijker was dan openlijke vijandigheid hadden ook de anderen besloten dat deze houding de beste was. Niemand deed een mond tegen haar open, zelfs niet als ze een normale vraag over hun lessen stelde.
Desondanks leerde ze de magiërsleerlingen wel kennen. Elayk klopte precies bij de beschrijving die ze ooit van een jongen uit Lonmar had gehad. Hij was opgegroeid in een wereld waarin vrouwen gescheiden van mannen leefden, weliswaar in alle luxe, maar zonder vrijheid. Hij was dus niet gewend met vrouwen te praten en behandelde Bina en Issel net zo onverschillig als Sonea. Faren, de Dief die haar vorig jaar uit handen van het Gilde had gehouden, was heel anders geweest, maar ja, Faren was dan ook geen typische Lonmariaan!
Gennyls vader kwam ook uit Lonmar, maar zijn moeder was Kyraliaanse en hij ging wel normaal met Bina en Issel om. Hij negeerde Sonea, maar ze had hem een paar keer naar haar zien kijken met half samengeknepen ogen.
Shern sprak zelden met de andere magiërsleerlingen en zat meestal maar wat voor zich uit te staren. Ze voelde nog steeds zijn vreemde magische aanwezigheid, al was dat onregelmatige gevoel van aanzwellen en afnemen verdwenen.
Bina was heel stil, en Sonea vermoedde dat het meisje gewoonweg te verlegen was om aan welk gesprek dan ook mee te doen. Toen Sonea eens had geprobeerd haar te benaderen, was ze achteruitgedeinsd en had ze gezegd: ‘Ik mag niet met je praten.’ Sonea herinnerde zich het commentaar van haar moeder voor de toetredingsceremonie, dus het verbaasde haar niets.
Kano, Alend en Vallon gedroegen zich als kleine jongetjes, lachten zich rot om de kleinste dingetjes en schepten op over hun veroveringen van willige meisjes. Aangezien ze dit soort gebluf kende van de jongens in Harrins bende, wist ze vrij zeker dat die laatste verhalen verzonnen waren. Alleen zouden de jongens die ze gekend had al jaren geleden met dit soort opschepperij zijn opgehouden en echt ervaring hebben opgedaan.
Regin had alle sociale contacten onder controle. Hij bedolf de anderen onder complimenten, grapjes en een deskundig klinkend commentaar zo nu en dan. Iedereen knikte ernstig wanneer hij een mening te berde bracht. Dit was tot op zekere hoogte nog amusant geweest, totdat hij, wanneer hij de kans maar kreeg, laatdunkende opmerkingen over Sonea’s verleden begon te maken. Zelfs Alend, die in het begin enigszins voor Sonea was opgekomen, lachte mee om die spottende taal. En na haar mislukte poging om Bina tot een gesprekje te verlokken, had Regin het meisje bijzonder charmant weten in te palmen.
‘Sonea!’
Iemand liep buiten adem achter haar aan. Het was Alend.
‘Ja?’
‘Het is vanavond jouw beurt,’ zei hij hijgend.
‘Mijn beurt? Voor wat?’ Ze fronste haar voorhoofd.
‘Keukencorvee.’ Hij keek haar onderzoekend aan. ‘Hebben ze je niks verteld?’
‘Nee...’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Natuurlijk niet. Regin heeft het rooster. Eén avond per week hebben we om de beurt keukencorvee. En nu was het jouw beurt.’
‘O.’
‘Ik zou me maar haasten,’ zei hij. ‘Je kunt beter niet te laat komen.’
‘Bedankt,’ zei Sonea.
Hij haalde zijn schouders op en beende weg.
Keukencorvee? Sonea zuchtte. Het was bloedheet geweest en ze had uitgezien naar een verkoelend bad voor het avondeten. Maar ze zouden waarschijnlijk geen zware of tijdrovende taken aan magiërsleerlingen geven, dus misschien was er daarna nog wel tijd voor.
Ze liep snel de wenteltrap naar de begane grond af en liet zich door de geur van eten naar de Eetzaal leiden. Het was er druk en de magiërsleerlingen stroomden nog steeds binnen. Ze liep achter een van de dienblad dragende bedienden aan de keuken in, waar lange banken stonden opgesteld. Stoom steeg op uit kokende pannen, vlees siste op roosters en overal klonk het slaan van metaal op metaal. Bedienden renden door elkaar en riepen elkaar dingen toe boven het kabaal uit. Sonea stopte bij de deur, overweldigd door de sterke geuren en de algehele chaos. Een jonge vrouw keek op van het roeren in een ketel. Ze blikte Sonea bevreemd aan en riep een andere, oudere vrouw met een wit schort aan. Die liet haar ketel in de steek, veegde haar handen af en boog voor Sonea.
‘Waarmee kan ik u van dienst zijn, vrouwe?’
‘Keukencorvee,’ meldde Sonea. ‘Ze zeiden dat ik jullie moest helpen.’
De vrouw zette grote ogen op. ‘Keukencorvee?’
‘Ja,’ glimlachte Sonea. ‘Nou, daar ben ik dan. Waar moet ik beginnen?’
‘Er komen nooit magiërsleerlingen hier,’ zei de vrouw tegen haar. ‘Er bestaat helemaal geen keukencorvee.’
‘Maar...’ Haar tong weigerde plotseling dienst. Het drong tot haar door dat ze beetgenomen was. Woede laaide in haar op. Ze had het kunnen weten! Alsof er ooit van de zonen en dochters van de Huizen verwacht zou worden dat ze in een keuken kwamen!
De vrouw keek Sonea meewarig aan maar zei niets.
‘Het spijt me dat ik u heb lastiggevallen,’ zuchtte Sonea. ‘Ik denk dat ze een grap met me hebben uitgehaald.’
Opeens hoorde ze uitbundig gelach opstijgen. Sonea draaide zich om en haar maag kromp ineen. Vijf bekende gezichten bij de keukendeur staken grijnzend hun tong naar haar uit en barstten toen weer hikkend in lachen uit.
De herrie in de keuken bedaarde en Sonea zag dat iedereen keek waar die vrolijkheid vandaan kwam. Ze werd vuurrood, maar zette haar tanden op elkaar en liep naar de deur.
‘O nee. Jij mag hier nog niet weg,’ zei Regin. ‘Jij mag hier bij de bedienden blijven, waar je thuishoort. Maar nu ik erover nadenk klopt dat niet helemaal. Zelfs bedienden zijn beter dan sloppenvolk.’ Hij wendde zich tot de kokkin. ‘Ik zou maar uitkijken als ik u was. Ze is een dievegge – en dat geeft ze nog toe ook als je het vraagt. En let op je messen, want als je even niet kijkt kan je hem in je rug terugvinden.’
Hij greep de klink en trok de keukendeur dicht. Sonea draaide de klink zonder probleem naar beneden, maar de deur ging niet open. Een flauwe vibratie hing om de klink heen.
Magie? Hoe konden ze nu magie gebruiken? Geen van hen had al het Tweede Niveau gehaald.
Nog steeds hoorde ze gesmoord gegiechel vanachter de deur. Ze herkende Alends stem en ook Issels lach was onmiskenbaar. Toen ze ook Vallon en Kano herkende, begreep ze dat alleen Regin niet te horen was.
En dat was waarschijnlijk omdat hij zich concentreerde op het gesloten houden van de deur met magie. Dus had Regin het Tweede Niveau gehaald, en meer ook. Hij had niet alleen toegang tot zijn kracht, maar wist hem ook te gebruiken. Rothen had wel verteld dat sommigen dit snel onder de knie kregen, maar waarom moest het nu net Regin zijn? Ze herinnerde zich de maanden dat ze met magie gespeeld en geoefend had, en glimlachte grimmig. Hij moest nog heel wat leren. Ze deed een stap achteruit en bekeek de deur. Zou ze proberen zijn magie te verslaan? Helaas zou de deur die poging waarschijnlijk niet overleven. Ze wendde zich tot de kokkin. ‘Er is vast nog een andere uitgang. Kunt u me die wijzen?’
De vrouw aarzelde. Ze straalde weinig sympathie meer uit, eerder wantrouwen.
Sonea werd kwaad. ‘Nou?’ snauwde ze.
De vrouw staarde haar ontzet aan, keek toen naar de vloer en sprak: ‘Zeker, vrouwe. Volgt u me maar.’
De vrouw liep tussen de banken door. De bedienden keken allemaal naar Sonea, maar die hield haar ogen gericht op de rug van de kokkin. Ze kwamen in een provisiekamer die nog groter was dan de keuken, met tientallen planken vol met voedsel en keukengerei. Aan het uiteinde van de voorraadkamer wees de kokkin haar een deur en opende hem voor haar.
‘Dank u wel,’ zei Sonea en liep naar buiten. De deur werd stevig achter haar op slot gedaan. Ze keek de gang in. Die kende ze niet, maar hij moest wel ergens uitkomen. Ze zuchtte, schudde haar hoofd en begon te lopen.
De avondjes in de Nachtzaal waren niet meer wat ze geweest waren, mijmerde Rothen. Had hij eens gesidderd voor de wekelijkse sociale bijeenkomst waar hij bedolven werd onder de vragen over het mysterieuze sloppenmeisje, tegenwoordig werd hij gewoon genegeerd.
‘Dat Elynese meisje moet in de gaten worden gehouden,’ zei een vrouwe in de kamer. ‘Uit wat vrouwe Kinla zei maak ik op dat het niet lang zal duren voor zij een privégesprek met een Genezeres kan gebruiken.’
Het antwoord was niet te verstaan.
‘Bina? Misschien. Of bedoel je...? Nee. Wie zou dat nou willen? Laat die maar aan Rothen over.’
Toen hij zijn naam hoorde vallen, keek Rothen op wie de sprekers waren. Het waren twee jonge Genezeressen die bij een raam stonden. Eentje keek op en toen ze hem zag kijken, bloosde ze en sloeg ze haar ogen neer.
‘Er is iets vreemds met haar. Iets heel...’
Toen hij de volgende stem herkende, moest hij even in stilte juichen. De spreker was heer Elben, een van Sonea’s leraren. Luidere stemmen dreigden de conversatie te overstemmen, maar Rothen sloot zijn ogen en concentreerde zich zoals Dannyl het hem geleerd had. ‘Ze past niet in de groep,’ antwoordde een beverige stem. ‘Maar dat had ook niemand verwacht.’
Rothen fronste zijn voorhoofd. De tweede spreker was de geschiedenisleraar voor de eerstejaars.
‘Het ligt gecompliceerder, Skoran,’ zei Elben. ‘Ze is te stil. Ze praat nooit met de andere magiërsleerlingen.’
‘Maar zij mogen haar toch ook niet zo graag, of wel?’
Een wrang lachje. ‘Nee, en wie zou het ze kwalijk nemen?’
‘Denk eens aan heer Rothen,’ zei Skoran. ‘Die arme man. Denk jij dat hij wist in welk wespennest hij zich gestoken had? Ik zou haar niet elke avond in mijn kamers willen hebben. Garrel vertelde me dat ze had laten vallen dat ze iemand had neergestoken toen ze nog in de sloppenwijk woonde. Ik zou liever geen moordenares in huis hebben als ik lag te slapen.’
‘Leuke logee! Ik hoop dat Rothen een slot op zijn slaapkamerdeur heeft...’
De stemmen vervaagden terwijl de twee wegwandelden. Rothen sloeg zijn ogen weer open en keek diep in zijn glas wijn. Dannyl had gelijk gehad. Deze stoel stond op een uitstekende plaats om de gesprekken van andere magiërs te beluisteren. Dannyl had altijd verteld dat de regelmatige bezoekers van de Nachtzaal hun meningen niet onder stoelen of banken staken en dat je daar veel van op kon steken. Maar in tegenstelling tot Dannyl zat het Rothen wel een beetje dwars dat hij zijn medemagiërs afluisterde.
Hij stond op en zocht Elben en Skoran. Hij zette een beleefde glimlach op en liep rustig op hen af.
‘Goedenavond, heer Elben,’ zei hij en neeg zijn hoofd als begroeting. ‘Heer Skoran.’
‘Heer Rothen,’ antwoordden zij en knikten hem eveneens toe.
‘Ik kom even informeren hoe het met mijn kleine dievegge gaat?’
De twee leraren zwegen even. Hun gezichten drukten verrassing uit. Toen lachte Elben wat nerveus.
‘Het gaat uitstekend met haar,’ zei hij. ‘In feite doet ze het beter dan ik verwacht had. Ze leert snel en de beheersing over haar krachten is zeer... uitzonderlijk.’
‘Ze heeft heel wat maanden kunnen oefenen, en we hebben haar kracht eigenlijk nog niet getest,’ voegde Skoran eraan toe.
Rothen glimlachte. De meesten hadden hem niet geloofd wanneer hij Sonea’s grote kracht beschreef, ondanks dat het bekend was dat een magiër sterk moest zijn om op eigen kracht zijn talent te ontwikkelen.
‘Ik ben benieuwd naar uw bevindingen wanneer u de test met haar heeft gedaan,’ zei hij en draaide zich weer om.
Skoran hief een gerimpelde hand. ‘Voor u gaat zou ik graag weten of mijn kleinzoon, Urlan, vorderingen maakt in alchemie.’
‘Hij doet het heel redelijk,’ antwoordde Rothen terwijl hij zich weer tot de oude magiër wendde. Terwijl ze de capaciteiten van de jongen bespraken, prentte hij zich in Sonea te vragen of ze goed behandeld werd door de leraren. Al mocht je een novice niet, dat was nog geen excuus om hem of haar een goede opleiding te onthouden.
Administrateur Lorlen bleef onder aan de trap van de universiteit even staan en keek naar de nachtelijke Gildegebouwen. Rechts van hem lag het Genezerspaviljoen, een rond gebouw van twee verdiepingen achter hoge bomen. Ervoor liep de weg naar de Bediendenvertrekken, die kronkelend het bos inliep dat het hele terrein omgaf. Vlak voor hem lag een brede rotonde van de universiteit naar de poort. Stallen lagen links van hem, tegen de andere uitloper van het bos aan.
En tussen de bosrand en de tuinen lag de ambtswoning van de opperheer verscholen. Het gebouw van grijze steen gloeide niet op in het maanlicht zoals de andere witte Gildegebouwen, maar stak spookachtig tegen de bomen af. Het was met de Gildezaal het enige gebouw dat nog dateerde uit de ontstaansperiode van het Gilde, lang geleden. Meer dan zeven eeuwen lang hadden hier de machtigste magiërs van elke generatie gewoond.
Hij haalde diep adem en liep het pad af in de richting van Akkarins huis.
Vergeet nu even alles, zei hij in zichzelf. Hij is je oude vriend, de Akkarin die je zo goed kent. We zullen het over politiek hebben, onze familie, en Gildezaken, en je zult proberen hem over te halen om ook eens naar de Nachtzaal te komen, en hij zal zoals gewoonlijk weigeren.
Lorlen rechtte zijn schouders toen hij de deur bereikte. Zoals altijd zwaaide de deur meteen na het kloppen open. Toen hij binnenkwam voelde Lorlen zich eigenlijk opgelucht dat noch Akkarin, noch zijn bediende hem begroette. Hij ging zitten en keek rond in de ontvangstkamer. Vroeger was dit een hal geweest met twee versleten wenteltrappen, aan elke kant een. Maar ontvangstkamers waren pas eeuwen later een normaal verschijnsel geworden. De eerste opperheren ontvingen hun gasten in hun woonkamer. Akkarin had het gebouw echter laten moderniseren en had muren laten aanbrengen om de trappen aan het oog te onttrekken. De tussenliggende ruimte had hij ingericht met warme tapijten en gemakkelijke meubels, en zo was er een aangename, zij het smalle, ontvangstruimte ontstaan.
‘Wat nu?’ klonk een bekende stem. ‘Onverwacht bezoek!’
Lorlen stond op en het lukte hem te glimlachen naar de man in het zwarte gewaad die in de deuropening naar de trap stond.
‘Goedenavond, Akkarin.’
De opperheer lachte, sloot de deur achter zich en liep naar een smal kabinetje waarin diverse wijnen, glazen en zilveren serviesgoed stonden. Hij opende een fles en schonk twee glazen vol, met de wijn waarvan Lorlen de dag ervoor besloten had hem niet meer te bestellen.
‘Ik herkende je eerst niet, Lorlen. Het is ook zo lang geleden.’
Lorlen haalde zijn schouders op. ‘Onze kleine familie geeft me de laatste tijd genoeg werk.’
Akkarin grinnikte om hun geliefde bijnaam voor het Gilde. Hij overhandigde Lorlen een glas wijn en ging zitten. ‘Nou ja, het houdt je van de straat en je moet hen af en toe ook eens belonen voor hun goede gedrag. Wat een interessante keuze trouwens: heer Dannyl als Tweede Gildeambassadeur voor Elyne.’
Lorlen hield zijn hart vast. Hij verborg zijn paniek met een bezorgde frons. ‘Jij zou dus iemand anders gekozen hebben?’
‘Nee, het is een uitstekende keuze voor die positie. Hij heeft initiatief en lef getoond in zijn onderhandelingen met de Dieven.’
Lorlen trok een wenkbrauw op. ‘Maar hij had ons eerst moeten raadplegen...’
Akkarin wuifde die opmerking weg. ‘De hoofdmagiërs zouden er nog weken over getwist hebben en dan de veiligste keuze hebben gemaakt – en dat zou verkeerd zijn afgelopen. Dat Dannyl dat inzag en het risico liep zich de woede van zijn meerderen op de hals te halen alleen door zich moeite te getroosten haar te vinden, toont aan dat hij zich niet laat koeioneren door de autoriteiten wanneer de methoden niet in het welzijn van anderen zijn. Hij moet dat inzicht hebben wanneer hij aan het Elynese hof verkeert. Ik was wel verbaasd dat je mij niet even naar mijn mening had gevraagd, maar ik neem aan dat je er zeker van was dat ik je beslissing goed zou keuren.’
‘Klopt. Heb je trouwens nog nieuws voor me?’ vroeg Lorlen.
‘Niets opwindends. De koning heeft me gevraagd of dat kleine “schooiertje” zoals hij Sonea noemt, bij de zomerlichting zat. Ik zei dat ze was toegetreden en dat deed hem plezier. Dat doet me denken aan een aardig incident: Nefin van Huis Maron heeft gevraagd of Fergun al naar Imardin terug mocht komen.’
‘Alweer?’
‘Dit is de eerste keer dat Nefin het vraagt. De vorige die het vroeg was Garen, zo’n drie weken geleden. Het lijkt erop dat elke man en vrouw in Huis Maron van plan is me erover aan te spreken. Er zijn zelfs kinderen geweest die vroegen wanneer oom Fergun nu weer terugkomt.’
‘En, wat heb je gezegd?’
‘Dat oom Fergun heel, heel stout was geweest, maar dat ze zich geen zorgen hoefden te maken aangezien alle aardige mensen in het Fort heel goed voor hem zouden zorgen de komende jaren.’
Lorlen lachte. ‘Ik bedoelde, wat heb je Nefin gezegd?’
‘O, precies hetzelfde. Nou ja, in iets andere bewoordingen, natuurlijk.’ Akkarin zuchtte en streek zijn haar glad. ‘Niet alleen gunnen ze me het genoegen ze iets te weigeren, maar ik heb ook geen huwelijksaanzoeken meer gehad van het Huis Maron sinds Fergun is vertrokken. Dat is nog wel de beste reden om die vent in het Fort weggestopt te houden.’
Lorlen nam een slokje wijn. Hij had altijd aangenomen dat Akkarin geen interesse had in de frivole dames van de Huizen en uiteindelijk wel een echtgenote zou vinden onder de vrouwen van het Gilde. Maar nu vroeg hij zich af of Akkarin toch niet liever vrijgezel zou blijven om zijn duistere geheim te bewaren.
‘Zowel het Huis Arran als het Huis Korin hebben me gevraagd of we Genezers over hebben om hun renpaarden bij te staan,’ zei Akkarin.
Lorlen slaakte een wanhopige zucht. ‘Je hebt uiteraard gezegd dat dat niet kan?’
Akkarin haalde zijn schouders op. ‘Ik heb verteld dat we erover na zullen denken. Misschien is er een mogelijkheid om een dergelijk verzoek om te kunnen buigen in ons voordeel.’
‘Maar we hebben elke Genezer die we hebben hard nodig!’
‘Zeker, maar beide Huizen zijn geneigd hun dochters bij zich te houden, alsof ze waardevoller zijn om mee te fokken dan voor wat dan ook. Als we hen zouden kunnen overhalen om de meisjes die talent hebben naar ons toe te sturen, zouden we meer dan genoeg Genezers hebben om degenen die we naar hun paarden toesturen te vervangen.’
‘Maar in de tussentijd zitten wij mooi met een tekort en moeten de Genezers die we hebben meer tijd spenderen aan het lesgeven van die meisjes,’ wierp Lorlen tegen. ‘En dan, wie zegt dat die meisjes Genezeressen willen worden als ze afstuderen?’
Akkarin knikte. ‘Dan moeten we toch een bepaald evenwicht zien te bereiken. We moeten genoeg meisjes binnenhalen om er zeker van te zijn dat we minstens evenveel nieuwe Genezers krijgen als we Genezers naar die paarden sturen. Uiteindelijk hebben we dan meer Genezers die we in kunnen zetten bij een ramp, zoals een grote brand of rellen.’ Akkarin tikte met zijn lange vingers op de armleuning van zijn stoel. ‘En er is nog een voordeel. Heer Tepo heeft me een paar maanden geleden aangesproken over zijn wens om onze kennis van diergeneeskunde uit te breiden. Hij was zeer overtuigend. Dit zou een mogelijkheid zijn om zijn onderzoek op dit gebied een goede start te geven.’
Lorlen schudde het hoofd. ‘Volgens mij is dat tijdverspilling voor Genezers.’
Akkarin fronste zijn voorhoofd. ‘Ik zal beide ideeën met vrouwe Vinara bespreken.’ Hij keek Lorlen aan. ‘En heb jij nog nieuws voor mij?’
‘Jazeker,’ zei Lorlen. Hij leunde achterover in zijn stoel en zuchtte. ‘Afschuwelijk nieuws. Nieuws dat velen binnen het Gilde een klap in het gezicht zal geven, maar jou wel in het bijzonder.’
‘O?’ Akkarin keek hem vorsend aan.
‘Heb je nog meer van deze wijn?’
‘Dit is de laatste fles.’
‘O jee,’ zei Lorlen hoofdschuddend. ‘Dan is de situatie wel helemaal precair. Ik ben bang dat dit dan echt de allerlaatste was. Ik heb besloten dat we de voorraad niet meer aanvullen. Na vanavond geen Anuren Donkerrood meer voor de opperheer.’
‘Is dat alles?’
‘Ja, vreselijk, toch?’ Lorlen keek zijn vriend aan. ‘Ben je nu boos?’
Akkarin snoof. ‘Ja, wat dacht je dan! Waarom bestel je ze niet meer?’
‘Ze vroegen twintig goudstukken per fles.’
‘Per flés!’ Akkarin leunde achterover en floot tussen zijn tanden. ‘Nogmaals een goede beslissing, maar nu had je echt even met me moeten overleggen. Ik had hier en daar een woordje kunnen laten vallen aan het hof... nou ja, dat kan nog steeds.’
‘Dus kan ik een redelijker voorstel op mijn bureau verwachten in de komende weken?’
Akkarin glimlachte. ‘Ik zal zien wat ik kan doen.’
Even zwegen ze allebei, toen dronk Lorlen zijn glas leeg en stond op. ‘Ik moet maar eens naar de Nachtzaal. Ga je mee?’
Akkarins uitdrukking versomberde. ‘Nee, ik heb nog een afspraak in de stad.’ Hij keek Lorlen aan. ‘Het was fijn je weer te zien. Kom toch wat vaker langs. Ik wil geen vergadering beleggen om de laatste roddels uit het Gilde te horen.’
‘Ik zal het proberen.’ Lorlen glimlachte moeizaam. ‘Misschien moet je zelf maar eens vaker in de Nachtzaal langsgaan. Krijg je roddels uit de eerste hand.’
De opperheer schudde het hoofd. ‘Ze zijn veel te voorzichtig als ik in de buurt ben. Trouwens, mijn interesses liggen buiten de grenzen van het Gilde. De familieschandaaltjes laat ik aan jou over.’
Lorlen zette zijn wijnglas op tafel en liep naar de deur, die vanzelf openging. Hij keek achterom naar Akkarin, die tevreden van zijn wijn nipte.
‘Welterusten,’ zei hij.
Akkarin hief zijn glas ten antwoord. ‘Veel plezier.’
Terwijl de deur zich achter hem sloot, haalde Lorlen diep adem en begon langs het pad terug te lopen. Hij overdacht nog eens wat er gezegd was. Akkarin had zich alleen maar lovend uitgelaten over Dannyls aanstelling – nogal ironisch eigenlijk. De rest van het gesprek was ontspannen verlopen, zoals altijd. Wel was Lorlen weer verbaasd over toespelingen op geheime activiteiten. Trouwens, mijn interesses liggen buiten de grenzen van het Gilde. Dat was nog zacht uitgedrukt.
Lorlen snoof zachtjes. Zonder twijfel had Akkarin het over het hof en de koning. Ik kan er ook niets aan doen dat ik zijn woorden interpreteer in het licht van wat ik weet.
Een bezoek aan Akkarin was nooit een marteling geweest vóór Sonea’s hoorzitting. Nu verliet hij het huis van de opperheer dodelijk vermoeid, blij dat het voorbij was. Hij dacht aan zijn bed, maar schudde het hoofd. Hij moest nog eindeloze verzoeken en vragen aanhoren in de Nachtzaal voor hij zijn slaapvertrek kon opzoeken. Met een diepe zucht nam hij grotere stappen en liep het pad op, de tuin in.