17
EEN ECHT MAATJE
De paden in de tuin waren sneeuwvrij geveegd, maar de bomen droegen nog steeds een dikke witte laag op hun naakte takken. Rothen richtte zijn blik op de universiteit. IJspegels hingen aan de raamkozijnen, en voegden zo extra versiering aan de stenen omlijsting toe.
Op het moment dat ze de ingang van het gebouw bereikten, begon het weer te sneeuwen, dus leidde Rothen Sonea snel de grote hal binnen om te schuilen.
Rothen?
Dorrien!
Ik hoop dat je een stuk of tien warmtebollen in je kamer hebt. Niet te geloven hoe koud het is. Zoiets heb ik nog nooit meegemaakt. Ik rijd nu de poort door.
Rothen keek naar Sonea. Haar ogen waren tot spleetjes geknepen en ze tuurde naar de weg buiten de poort.
‘Daar is-ie,’ mompelde ze.
Rothen keek ook en zag een eenzame ruiter naderbij komen. De ruiter hief een hand, en een van de hekken draaide langzaam naar binnen open. Nog voor de beweging helemaal voltooid was, spoorde de ruiter zijn paard aan tot galop. Het dier vloog met kletterende hoeven over de rotonde, en de groene gewaden van de berijder flapperden in de wind. Dorrien grijnsde en zijn gezicht gloeide.
‘Vader!’ Het paard gleed bijna uit omdat er zo hard aan de teugels werd getrokken. Dorrien gooide zijn been over het zadel en sprong veerkrachtig op de grond.
‘Wat sloof je je weer uit, jongen,’ zei Rothen droog en liep de trappen weer op. ‘Op een dag val je nog eens plat op je gezicht.’
‘Ongetwijfeld vlak voor je voeten,’ antwoordde Dorrien terwijl hij zijn vader omhelsde en zijn groene gewaad om hem heen sloeg, ‘zodat je me kan verwijten: “Ik heb het je nog zó gezegd.”’
‘Zou ik dat zeggen?’ vroeg Rothen onschuldig.
‘Ja, dat zou je zeggen.’ Dorrien keek over zijn vaders schouder en zijn blauwe ogen begonnen te schitteren. ‘Zo,’ zei hij, ‘en dit is dus je nieuwe novice.’
‘Sonea.’ Rothen wenkte haar, en ze liep de trap af.
Dorrien duwde de teugels van zijn paard in Rothens handen en kwam haar tegemoet. Zoals altijd wanneer hij na lange afwezigheid de glimlach van zijn zoon weer zag, maakte dat Rothen droef te moede. Zoals Dorrien nu was, op zijn charmantst, deed hij Rothen altijd denken aan zijn overleden vrouw. De jongen had bovendien Yilara’s bijna obsessieve toewijding aan de Geneeskunst geërfd.
Hij is geen jongen meer, herinnerde Rothen zichzelf eraan. Dorrien was een paar maanden geleden vierentwintig geworden. Toen ik zo oud was, mijmerde Rothen, had ik een vrouw en een zoon.
‘Gegroet, vrouwe Sonea.’
‘Gegroet, heer Dorrien,’ antwoordde Sonea en maakte een sierlijke buiging.
Een stalknecht was naar buiten gekomen terwijl ze aan het praten waren, en hij nam de teugels van Rothen over. ‘Waar zal ik de zadeltassen heen brengen, heer?’ vroeg de knecht.
‘Mijn vertrekken,’ zei Rothen.
De man knikte en nam het paard mee.
‘Laten we naar binnen gaan, van die kou heb ik nu wel genoeg,’ stelde Dorrien voor.
Rothen liep ook de universiteitstrap op. Toen ze in de beschutting van het gebouw waren, zuchtte Dorrien opgelucht.
‘Fijn om terug te zijn,’ zei hij. ‘Hoe gaat het hier, vader?’
Rothen haalde zijn schouders op. ‘Zijn gangetje – al hebben de enige drama’s die hier het afgelopen jaar hebben plaatsgevonden wel met ons te maken.’ Hij glimlachte naar Sonea. ‘En daar weet je alles van.’
Dorrien grinnikte. ‘Ja. En hoe is het met ambassadeur Dannyl?’
‘Hij heeft al in geen maanden direct met me gecommuniceerd, maar ik heb een stel brieven gehad en een kistje Elynese wijn.’
‘Is er nog wat van over?’
‘Ja.’
‘Zo mag ik het horen.’ Dorrien wreef in zijn handen.
‘Hoe staan de zaken in het noordoosten?
Dorrien haalde zijn schouders op. ‘Niets bijzonders. Een epidemie van winterkoorts was de grootste belevenis van het afgelopen jaar. Zoals gewoonlijk probeerde een stel boeren het te negeren en kregen longrot op de koop toe. Verder een paar ongelukken, een paar oudjes die zijn gestorven, en een paar baby’s die hun plaats hebben ingenomen. O, en een van die reberherdersjongens kwam met akelige brandwonden naar me toe. Beweerde dat hij was aangevallen door wat de lokale bevolking de Sakankoning noemt.’
Rothen fronste het voorhoofd. ‘De Sakankoning? Heeft dat niet te maken met dat oude bijgeloof over een of andere geest die op de Kanlorberg woont?’
‘Ja, maar aan de wonden te zien leek het me eerder dat hij brandende houtsplinters over zich heen heeft gekregen.’
Rothen grinnikte. ‘Jongens kunnen verbazend fantasievol zijn wanneer ze niet willen toegeven dat ze wat stoms hebben uitgevreten.’
‘O, het was een zeer vermakelijk verhaal,’ beaamde Dorrien. ‘Die knaap gaf een vrij levendige beschrijving van de Sakankoning.’
Rothen glimlachte. Mentale communicatie was veel te direct voor dit soort onschuldige gebabbel. Het was ook zo veel prettiger om elkaar te kunnen zien bij het vertellen. Uit zijn ooghoek zag hij Sonea naar Dorrien kijken. Toen zijn zoon even een blik in de Eetzaal wierp nam zij hem nog eens wat beter op.
Dorrien zag waarnaar Rothen keek en keek ook even naar haar. Ze vatte dit op als een uitnodiging aan het gesprek deel te nemen.
‘Was het een zware reis?’ vroeg ze.
Dorrien kreunde. ‘Afschuwelijk. Zware sneeuwstormen in de bergen. De sneeuw hield maar niet op met vallen. Maar als het Gilde roept, heb je maar te komen, al moet je met al je kracht een pad door de sneeuw zien te banen en er met je magie voor zorgen dat jij en je paard niet bevriezen.’
‘Maar kon je dan niet tot de lente wachten?’
‘De lente is het drukste jaargetij voor de reberherders. De rebers krijgen dan hun lammeren, en de boeren werken dag en nacht en krijgen ongelukken.’ Hij schudde het hoofd. ‘Niet zo’n goed tijdstip.’
‘En de zomer dan?’
Dorrien schudde opnieuw zijn hoofd. ‘Altijd weer lieden die uitgeput raken of een zonnesteek krijgen. En dan die zomerhoest.’
‘Herfst?’
‘Oogsttijd.’
‘Dus de winter is nog het beste seizoen.’
‘Je hebt er altijd bij die bevriezingsverschijnselen hebben, en het gebrek aan buitenlucht heeft ook zijn schaduwkanten, en –’
‘Er is dus eigenlijk helemaal geen goed tijdstip voor een reisje?’
Hij grijnsde. ‘Nee.’
Ze bereikten de achterkant van de universiteit en liepen door de vallende vlokken verder naar de trap die naar de Magiërsvertrekken leidde. Dorrien stapte op de eerste trede en zweefde een eindje de lucht in.
‘Gebruik je nog altijd de trap, vader?’ Dorrien sloeg zijn armen over elkaar en schudde het hoofd. ‘Ik vrees dat ik nu weer een preek krijg over lichaamsbeweging en luiheid. Maar moet je je magische vaardigheden niet net zo goed in vorm houden?’
‘Het verbaast me alleen dat je nog energie over hebt voor levitatie na al die beproevingen van de reis hier naartoe,’ antwoordde Rothen. Hij keek nog eens goed naar Dorrien en zag lijnen van inspanning op het gezicht van zijn zoon. De jongen hield zich wel degelijk groot. Dus hij doet gewoon stoer, bedacht Rothen. Yaldin had eens in een gesprek laten vallen dat Dorrien met zijn charme de wol van een reber kon laten krullen. Rothen keek naar Sonea. Ze staarde naar Dorriens voeten en voelde waarschijnlijk het energieveld eronder.
Ze kwamen boven aan de trap. Dorrien stapte met een zucht van opluchting op het bordes. Hij nam Sonea nog eens goed op. ‘Heeft mijn vader je nog niet geleerd te leviteren?’
Ze schudde haar hoofd.
‘Nou, daar moeten we dan maar snel eens wat aan doen.’ Dorrien keek zijn vader met een opgetrokken wenkbrauw aan. ‘Het kan af en toe goed van pas komen, of niet soms?’
Om jongedames te imponeren, bedoel je?
Dorrien ging er niet op in. Rothen glimlachte en leidde hen naar de deur. Ze gingen de warme ontvangstkamer binnen en Tania heette hen daar welkom.
‘Warme wijn, heren?’
‘O graag!’ riep Dorrien uit.
‘Voor mij niet,’ zei Sonea. ‘Ik moet nog drie hoofdstukken kruidenleer doen.’
Dorrien keek alsof hij wilde protesteren, maar veranderde van mening. ‘Je zit tegen het einde van je eerste jaar, is het niet, Sonea?’
‘Ja, nog twee weken voor de eerstejaarsexamens.’
‘Veel stampwerk dus.’
Sonea knikte. ‘Ja. Ik laat jullie twee alleen om bij te praten. Het was me een eer u te leren kennen, heer Dorrien.’
‘Het was alleraangenaamst kennis met je te maken, Sonea. En zeg alsjeblieft “jij”.’ Dorrien hief zijn glas. ‘Ik zie je later wel weer, of bij het avondeten.’
De deur sloot zachtjes achter haar. Dorriens ogen bleven erop rusten. ‘Je zei niet dat ze kort haar had.’
‘O, vorig jaar was het een stuk korter.’
‘Ze ziet er zo breekbaar uit.’ Dorrien fronste zijn voorhoofd. ‘Ik verwachtte... een stevige volksmeid, denk ik.’
‘Je had eens moeten zien hoe mager ze was toen ze hier aankwam.’
‘Ach ja,’ begreep Dorrien. ‘In de sloppen opgegroeid. Geen wonder dat ze klein van stuk is.’
‘Klein misschien,’ zei Rothen, ‘maar zeker niet zwak. Niet in de magische zin, althans.’ Rothen keek nog eens naar zijn zoon. ‘Ik hoop eigenlijk dat je haar wat verstrooiing kunt bieden. Ze heeft al die tijd alleen maar haar studie en die problemen met die andere novicen aan haar hoofd gehad.’
De glinstering was weer terug in Dorriens ogen. ‘Verstrooiing? Daar kan ik wel voor zorgen – als je denkt dat ze een plattelandsgenezer niet stomvervelend zal vinden.’
De hoofdstraat van Kiko wond zich als een spiraal om het eiland, en eindigde bij het paleis van de Vindokeizer op de top. De stad was op deze manier gebouwd, zo vertelde Dannyls gids, om de vijand in verwarring te brengen en een aanval te verijdelen, en werd natuurlijk ook gebruikt voor parades bij festiviteiten, waardoor iedereen in de stad verzekerd was van een goede plaats.
Het oogstfestival was net in volle gang toen Dannyl en Tayend arriveerden en was drie dagen later nog net zo bruisend. De taken die Errend aan Dannyl gegeven had waren niet van groot belang, maar wel groot in aantal. Dannyl kon er niet aan beginnen voor het festival voorbij was. Dus hij en Tayend rustten een beetje uit in het Gildehuis, en gingen alleen naar buiten om de straatoptredens te zien of wijn en andere lekkernijen in te slaan.
Zangers, dansers en muzikanten waren de hele dag overal te zien en te horen, en maakten het iedereen moeilijk om ergens snel te komen. De optocht kon vermeden worden door de steile voetgangersbruggen te gebruiken die bij elke lus over de spiraalweg waren gebouwd. De weg noordwaarts was dus niet al te makkelijk en Tayend hijgde toen ze eindelijk hun bestemming bereikten: een wijnhandelaar aan de hoofdstraat, een aantal bruggen ten noorden van het Gildehuis.
Terwijl hij tegen een huis bleef staan nahijgen, gebaarde hij dat Dannyl maar alleen de winkel in moest gaan. ‘Even uitpuffen,’ zei hij naar adem snakkend. ‘Ga jij maar.’
Op dat moment stapte een meisje met haar armen vol bloemenarmbanden uit de optocht en probeerde de jonge geleerde over te halen er eentje te kopen. Tayend was nogal ondersteboven van de vrijpostigheid van de Vindovrouwen, maar de gids had hun verteld dat de vriendelijkheid gewoon bij de goede manieren op de eilanden hoorde.
Dannyl zag dat Tayend nu genoeg aan zijn hoofd had en ging de winkel binnen om wat wijn uit te kiezen. Hij wist dat Tayend iets bekends zou waarderen, en koos daarom een paar flessen Elynese wijn. Zoals de meeste Vindo’s sprak de verkoper Dannyls taal goed genoeg om hem de prijs te vertellen, maar niet goed genoeg om te pingelen.
Terwijl de man de flessen in een doos stopte, liep Dannyl naar het raam. Het bloemenmeisje was verdergegaan, en Tayend stond nu met zijn armen over elkaar tegen de hoek van een gebouw leunend naar een groepje acrobaten te kijken.
Toen schoot plotseling een hand naar voren die Tayends arm vastgreep en hem in de schaduw van het steegje trok.
Dannyl stapte verder de erker van de winkel in en verstijfde. Hij zag dat Tayend tegen de muur van het steegje werd gedrukt. Een groezelige Vindo met verward lang haar hield één hand om de nek van de geleerde en drukte met de andere een mes tegen Tayends zij.
Spierwit van angst keek Tayend naar de overvaller. De lippen van de vent bewogen. Waarschijnlijk eiste hij geld, dacht Dannyl. Hij stapte naar de deur van de winkel, maar bedacht zich. Wat zou er gebeuren als de boef opeens tegenover een tovenaar stond?
Dannyl kon het zich levendig voorstellen. Hij zag de boef Tayend als gijzelaar meenemen... en hem doodsteken als Dannyl uit het zicht was...
Maar als Tayend hem gewoon zijn geld gaf, zou de man dat eenvoudig aannemen en ervandoor gaan.
Tayends ogen draaiden naar het winkelraam en hij keek Dannyl strak aan. Dannyl knikte naar de overvaller en vormde met zijn mond de zin: ‘Geef het maar.’ Tayend fronste zijn voorhoofd.
De schurk zag de uitdrukking van zijn slachtoffer veranderen en keek ook in de richting van het raam. Dannyl dook weg achter wat dozen en vloekte. Had de man hem gezien? Hij gluurde om een hoekje.
Tayend haalde zijn beurs vanonder zijn jas vandaan. De rover greep hem en schatte het gewicht. Met een triomfantelijke grijns stak hij hem in zijn zak.
Toen, met een snelle beweging, stak hij het mes in Tayends zij.
Dodelijk geschrokken rende Dannyl de winkel uit. Tayend hing dubbelgeslagen voorover; het bloed gutste uit de wond. Toen hij zag dat de boef zijn mes hief om een tweede keer toe te steken, stak Dannyl zijn hand vol magie uit. De boef keek verbijsterd en angstig toen hij Dannyl ontwaarde, en op hetzelfde moment vloog hij door de lucht. Hij werd door de steeg gesmeten en kwam met een klap tegen een tegenovergelegen gebouw terecht, waarbij zijn hoofd misselijkmakend kraakte. Toen hij op de grond viel holden de feestvierders alle kanten op.
Even keek Dannyl verbaasd en vol afschuw naar de man. Hij had niet zo fel willen reageren. Toen kreunde Tayend, en Dannyl zette de overvaller uit zijn hoofd. Met één sprong was hij bij zijn vriend die hij nog net op kon vangen en op de grond kon neerleggen. Hij trok het bebloede hemd weg en legde zijn hand op de wond.
Hij sloot zijn ogen en richtte zijn blik op het inwendige van Tayend. Het mes was diep naar binnen gedrongen en had aders, slagaders en organen geraakt. Dannyl riep geneeskracht op en richtte die op het aangetaste gebied. Hij liet het bloed een omweg maken, het weefsel zich weer aaneensluiten en moedigde Tayends lichaam aan het vuil van het smerige mes af te voeren. Genezers werkten hoogstens tot een wond dicht was om vervolgens naar de volgende patiënt te gaan, maar Dannyl gebruikte alle energie die hij in zich had, tot er alleen nog wat littekenweefsel aan de gebeurtenis herinnerde en hij gecheckt had of alles weer goed werkte.
Andere signalen van het lichaam drongen tot hem door. Tayends hart ging als een razende tekeer. Zijn spieren stonden stijf van de spanning. Een mengsel van opluchting en angst vervulde Dannyls geest. Hij fronste zijn voorhoofd. Wat resterende angst was te verwachten, maar er was iets anders met deze angst aan de hand. Zijn gevoel richtend op het mentale niveau, hoorde hij Tayends gedachten verward heen en weer schieten.
Misschien ziet hij het niet... Nee, het is te laat! Hij heeft het waarschijnlijk allang gezien. Nu wil hij natuurlijk niets meer met me te maken hebben. Zo zijn die Kyraliaanse magiërs. Ze denken dat we pervers zijn. Onnatuurlijk. Ach nee! Hij zal het wel begrijpen. Hij zegt dat hij weet wat het is. Maar hij is zelf geen makker... of wel? Hij verbergt het misschien. Nee, onmogelijk. Hij is een Kyraliaanse magiër. Hun Genezers zouden het hebben ontdekt en hem eruit hebben gegooid...
Verbaasd trok Dannyl zich terug uit Tayends geest, maar hij hield zijn ogen gesloten en zijn hand op de wond. Dus daarom weigerde Tayend zijn magische hulp! Hij was bang dat Dannyl zou voelen dat... dat hij dezelfde neigingen als Dem Agerralin had. Tayend hield van mannen...
Herinneringen aan de afgelopen maanden schoten door Dannyls hoofd. Hij herinnerde zich de dag na de aanval van de zeebloedzuigers. Tayend had een stel bloedzuigers gevonden die om elkaar en een eind touw gewikkeld zaten. Een matroos had Tayends interesse bemerkt.
‘Ze paren,’ zei de man.
‘Wie is het jongetje en wie het meisje?’ vroeg Tayend.
‘Geen jongen of meisje. Zelfde.’
Tayends wenkbrauwen gingen omhoog en hij staarde naar de zeeman. ‘Echt?’
De man ging verder met zijn kom siyo. Tayend bekeek de bloedzuigers nog eens goed.
‘Boffen jullie even,’ zei hij.
En in Elyne had Errend een raadselachtige opmerking gemaakt. ‘Hij is de jongste zoon van Dem Tremmelin. Een geleerde van de Grote Bibliotheek, dacht ik. Ik zie hem maar zelden aan het hof – al heb ik hem wel eens met Dem Agerralin zien optrekken. En als er hier iemand rondloopt met dubieuze connecties...’
En toen de Dem zelf: ‘We zijn allemaal reuze benieuwd naar u...’
We?
En Tayend zelf in het Paleis: ‘Het hof van Elyne is zowel afstotelijk door de decadentie die er heerst, als befaamd om zijn vrijheid. We verwachten gewoon dat iedereen wel wat interessante of excentrieke eigenaardigheden heeft.’
Tayend had zich in Lonmar geen moment op zijn gemak gevoeld. Dannyl wist dat hetgeen ze op het Plein der Veroordeling gezien hadden een grote schok voor Tayend was geweest, maar hij had gedacht dat de geleerde het na een tijdje wel zou vergeten en verder zou gaan met het ‘avontuur’. Maar Tayend was schuw en teruggetrokken gebleven.
En nu is hij uiteraard bang hoe ik zal reageren. De Kyralianen staan nou niet bepaald bekend om hun tolerantie jegens mensen zoals Tayend. Dat weet ik maar al te goed. Geen wonder dat hij zo bang was toen ik hem wilde aanraken om zijn zeeziekte te beteugelen. Hij gelooft dat een Genezer kan voelen of een man andere mannen begeert, alsof het een ziekte is.
Dannyl keek peinzend voor zich heen. Wat stond hem nu te doen? Moest hij Tayend laten weten dat hij zijn geheim had ontdekt, of zou hij maar gewoon doen alsof hij niets had gemerkt?
Ik weet het niet. Ik moet er even over nadenken. Dus zal ik voorlopig maar doen alsof ik van niets weet.
Tayend deed zijn ogen open en zag Dannyl naar hem kijken. Met een glimlach trok Dannyl zijn hand weg. ‘Voel je je –?’
‘Heer?’
Toen Dannyl opkeek zag hij pas dat ze omringd waren door omstanders die waren toegestroomd. De man die hem had aangesproken was een gardist. Andere gardisten waren mensen aan het ondervragen. Een van hen onderzocht de overvaller die languit vooroverlag. De gardist pakte de beurs die uit zijn zak gevallen was.
Naast Tayends voet lag een bebloed mes op de grond dat de eerste gardist met de voorkant van zijn sandaal heen en weer schoof. ‘Geen rechtszaak,’ zei hij en keek Dannyl nerveus aan. ‘Mensen zeggen u heeft slechte man gedood. Is uw recht.’
Dannyls blik viel op de starende ogen van de straatrover die achter de mensenmassa lag. Dood. Een rilling trok over zijn rug. Hij had nooit eerder iemand gedood. Nog iets waar hij later over na zou moeten denken. Toen het merendeel van de gardisten weer verder ging, wendde Dannyl zich tot Tayend en keek hem vragend aan.
‘Voel je je weer wat beter?’
Tayend knikte snel. ‘Als je even vergeet dat ik sta te trillen op mijn benen.’
De wijnhandelaar stond in de deuropening van zijn winkel en keek onzeker om zich heen. Een jongen stond naast hem met een doos in zijn armen. ‘Kom op,’ zei Dannyl, ‘dan halen we onze wijn op. Ik weet niet hoe het met jou gesteld is, maar ik heb opeens vreselijke dorst.’
Tayend nam een paar wankele stappen maar kreeg snel zijn zelfvertrouwen weer terug. Een gardist duwde hem zijn beurs in zijn handen. Dannyl glimlachte om de uitdrukking op het gezicht van zijn vriend, gebaarde dat de loopjongen met de doos hem moest volgen en vertrok naar het Gildehuis.
De woorden op de pagina die Sonea aan het lezen was verdwenen plotseling onder dikke zwarte druppels. Ze keek over haar schouder, maar er stond niemand in haar buurt. Ze hoorde nog meer druppels op het boek vallen, keek omhoog en zag een protserige inktpot boven zich zweven.
Van achter de planken aan haar linkerkant hoorde ze gegiechel. Het inktpotje zweefde iets verder, zodat er inkt op Sonea’s gewaad zou komen als het kantelde. Ze kneep haar ogen iets samen en stuurde er een krachtige flits naar toe. De inkt siste en verdampte meteen en de inktpot werd roodgloeiend. Hij schoot weg tussen de boekenplanken, en ze hoorde een kreet van pijn.
Ze glimlachte grimmig en wilde weer verder lezen, maar haar glimlach verdween toen ze de inkt op de pagina zag, die al begon op te drogen. Ze pakte een zakdoek en begon de vloeistof op te deppen. Ze vloekte gesmoord toen de inkt zich alleen maar verder verspreidde.
‘Geen goed idee. Je maakt het zo alleen maar erger,’ zei iemand achter haar.
Ze schrok, draaide zich om en zag dat het Dorrien was. Voor ze wist wat ze deed sloeg ze het boek dicht.
Hij schudde het hoofd. ‘En dat helpt al helemaal niet.’
Sonea fronste een beetje nijdig en zocht naar een repliek, maar hij stak zijn arm al uit en pakte het boek.
‘Zo, laat eens even kijken.’ Hij lachte. ‘Alchemie voor beginners. De moeite niet waard om het op te lappen.’
‘Maar het is van de bibliotheek.’
Dannyl sloeg de bekladde pagina’s open en trok een lelijk gezicht. ‘Niets aan te doen,’ zei hij hoofdschuddend. ‘Maar maak je geen zorgen. Rothen laat wel een kopie maken.’
‘Maar...’
Dannyl haalde zijn wenkbrauwen op. ‘Nou?’
‘Dat kost –’
‘Geld?’ maakte Dorrien haar zin af. ‘Dat is heus geen probleem, Sonea.’
Sonea deed haar mond open om te protesteren, maar sloot hem weer snel.
‘Je denkt toch niet dat hij het moet betalen, wel?’ Dorrien liet het boek op een van de stoelen naast haar vallen. ‘Jij hebt het tenslotte niet smerig gemaakt.’
Sonea beet op haar lip. ‘Heb je ze dan gezien?’
‘Ik kwam een novice tegen met een brandblaar op zijn vingers en een andere die iets vasthield wat eruitzag als een gesmolten inktpotje. Toen ik zag wat er met je boek gebeurd was, kon ik wel raden wat ze geprobeerd hadden.’ Zijn mondhoeken trilden. ‘Rothen heeft me alles over je bewonderaars verteld.’
Ze keek hem zwijgend aan. Hij lachte toen hij haar uitdrukking zag, maar hij lachte haar duidelijk niet uit.
‘Ik was ook niet bepaald populair in mijn eerste jaar. Ik herken een beetje wat je moet doormaken. Het is pure marteling, maar je kunt jezelf eraan onttrekken.’
‘Hoe dan?’
Hij legde het boek voor zich op tafel, ging zitten en leunde achterover. ‘Voor ik je dat vertel, moet je eerst maar eens opdissen wat ze tot nu toe met je hebben uitgespookt. Ik moet een idee hebben wat voor types het zijn, vooral die Regin, voor ik je kan helpen.’
‘Helpen?’ Ze keek hem weifelend aan. ‘Wat kan jij dat Rothen niet kan?’
Hij glimlachte. ‘Misschien niets, maar we zullen gewoon moeten proberen om daarachter te komen.’
Met enige tegenzin vertelde ze hem over de eerste dag, over Issel en hoe de hele klas tegen haar werd opgezet. En hoe hard ze toen was gaan werken om een klas hoger te komen, om te ontdekken dat Regin haar volgde om haar verder te treiteren. Hoe hij Narrons pen in haar kistje gedaan had zodat iedereen zou denken dat zij een dievegge was. En tenslotte over de hinderlaag in het bos.
‘Ik weet niet waarom, maar toen de bijeenkomst met die hoofdmagiërs voorbij was had ik het idee dat er iets gaande was waar ik niets van wist,’ besloot ze. ‘Ze vroegen helemaal niet wat ik verwacht had.’
‘Wat verwachtte je dan?’
Sonea haalde haar schouders op. ‘Nou, dat ze zouden vragen wie dat hele gevecht begonnen was. Maar ze vroegen alleen of ik moe was.’
‘Je had net laten zien hoe sterk je was, Sonea,’ legde Dorrien uit. ‘Ze hadden veel meer interesse in je kracht dan in gekibbel tussen jou en die novicen.’
‘Maar Regin mag tot de tweede helft van volgend jaar niet meer naar Balkans lessen komen.’
‘O, ze moesten hem voor de vorm wel een soort straf geven.’ Dorrien wuifde het weg. ‘Maar daar ging het hen niet om. Ze wilden dat jij zijn verhaal bevestigde, maar bovenal wilden ze weten waar jouw grenzen lagen.’
Sonea ging het onderzoek in gedachten na en knikte traag.
‘Als ik het zo hoor ben je nu al sterker dan veel van je eerstejaarsleraren,’ vervolgde hij. ‘Sommigen gaan ervan uit dat je je krachten al jong hebt ontwikkeld en niet veel verder zal komen dan dit, anderen denken dat je nog zult groeien en net zo sterk als Lorlen kan worden. Wie zal het zeggen? Maar het heeft allemaal niets te betekenen tot je weet hoe je je kracht kunt gebruiken.’
Dorrien boog zich voorover en wreef zich in de handen. ‘Maar de magiërs hebben nu eindelijk erkend dat Regin en zijn maatjes het op jou gemunt hebben. Helaas kunnen ze daar alleen wat tegen doen als ze bewijs hebben. Ik denk dat wij hen ervan moeten overtuigen dat hij het was die Narrons pen in je kistje legde.’
‘Hoe dan?’
‘Hm.’ Dorrien leunde achterover en trommelde peinzend met zijn vingers op het boekomslag. ‘Het zou ideaal zijn als we hem zover konden krijgen dat hij zou proberen jou opnieuw als dief te kijk te zetten. Als hij daarbij wordt gepakt, zal het iedereen duidelijk zijn dat je er de vorige keer ook bent ingeluisd. Maar we moeten er wel voor zorgen dat niemand zal denken dat wij hém erin hebben geluisd...’
Terwijl ze ideetjes bespraken en verwierpen voelde Sonea haar humeur opklaren. Misschien kon Dorrien haar inderdaad helpen. Hij was helemaal niet hoe ze gedacht had dat hij was. Eigenlijk, bedacht ze, was hij anders dan alle magiërs die ze ooit had ontmoet.
Ik geloof dat ik hem wel mag, mijmerde ze.