15

VERRASSINGSAANVAL

Zodra Sonea het klaslokaal binnenstapte voelde ze het verschil, als een zweem magie in de lucht. Ze aarzelde in de deuropening en haar opluchting dat ze Regin had weten te ontlopen op de gang verdween op slag.

      Heer Kiano keek op met zoveel aandacht dat Sonea de indruk kreeg dat hij haar binnenkomst als een welkome afleiding zag.

      ‘Geen les vandaag, Sonea.’

      Ze keek verbaasd naar de leraar. ‘Geen les vandaag, heer?’

      Kiano weifelde. Gesis trok haar aandacht naar het midden van de klas. Slechts vier leerlingen waren voor haar binnengekomen. Benon hield zijn hoofd in zijn handen. Trassia en Narron hadden hun stoelen naast hem geschoven. Regin zat achter hen, met opvallend matte, uitdrukkingsloze ogen. Trassia keek Sonea beschuldigend aan.

‘Er is een novice gestorven,’ legde Kiano uit. ‘Shern.’

      Sonea herinnerde zich de novice van de zomerklas wiens krachten zo vreemd hadden aangevoeld. Gestorven? Vragen rezen in haar op. Hoe? Waarom?

      ‘O, hoepel toch op,’ snauwde Trassia.

      Verbouwereerd keek Sonea haar aan.

      ‘Hij was een neef van Benon,’ zei Kiano zacht.

      Langzaam begon het haar te dagen. Omdat ze gevraagd had waarom er geen les was, had Kiano over Sherns dood moeten spreken waar Benon bij was. Toen ook Narron haar kwaad aankeek rende ze de gang op.

      Na een paar passen hield ze al weer in. Kwaad en verward. Hoe kon zij nu weten dat Shern dood was, of dat Benon zijn neef was? Het was alleen maar redelijk dat ze had gevraagd waarom de les niet doorging. Ja toch?

      Haar gedachten gingen terug naar Shern. Ze voelde zich hoogstens een beetje droef. Shern had nooit een woord met haar gewisseld, maar ook met de anderen niet. De hele zomerklas had hem eigenlijk genegeerd.

      Toen ze bij de trap kwam liep Rothen net naar boven en ze voelde zich opgelucht dat ze hem zag.

      ‘Daar ben je,’ zei hij. ‘Heb je het gehoord?’

      ‘Geen les vandaag.’

      ‘Ja.’ Hij knikte. ‘Dat doen ze altijd wanneer er zoiets gebeurt. Kom maar mee, dan gaan we wat warms drinken.’

      Ze liep zwijgend naast hem. Ze vond het bijzonder dat de universiteit sloot vanwege de dood van een novice die hier tenslotte maar een paar weken had doorgebracht. Maar aangezien iedereen behalve zij van een Huis was, was hij waarschijnlijk een verwant van een of meer magiërs.

      ‘Shern zat in je eerste klas, niet?’ vroeg Rothen toen ze zijn ontvangstkamer binnengingen.

      ‘Ja.’ Sonea aarzelde. ‘Mag ik vragen wat er met hem gebeurd is?’

      ‘Natuurlijk.’ Rothen pakte een kan en bekers van een zijtafel en pakte twee potjes uit de kast. ‘Weet je nog wat ik je vertelde over Beheersing die vervliegt wanneer een magiër sterft?’

      ‘Ongebruikte magie zweeft vrij rond en keert zich tegen het lichaam.’

      Rothen knikte. Hij zette het aardewerk op tafel. ‘Shern raakte de Beheersing over zijn magie kwijt.’

      Er trok een rilling over Sonea’s rug. ‘Maar hij zat toch al op het Tweede Niveau?’

      ‘Maar niet helemaal goed blijkbaar. Zijn geest was nooit stabiel genoeg.’ Rothen schudde het hoofd. ‘Dat komt niet vaak voor, maar het gebeurt wel. Als er kinderen gevonden worden met magische aanleg, testen we ze daar ook altijd op. Sommigen hebben nu eenmaal niet de mentale kracht of zijn te instabiel om magie te beheersen.’

      ‘Ik snap het,’ zei Sonea.

      Rothen goot water uit de kan in een beker en deed er wat sumiblaadjes uit een van de potjes bij. Sonea pakte het andere potje, schudde wat rakapoeder in haar beker, schonk er water bij en verwarmde het met een beetje magie.

      ‘Helaas worden sommige mensen instabieler wanneer ze ­ouder worden,’ vervolgde Rothen. ‘Of wanneer ze met magie gaan werken. Dan is het te laat. Vroeg of laat raken ze de beheersing over hun magie kwijt – gewoonlijk in de eerste jaren. Shern vertoonde al maanden geleden tekenen van instabiliteit. Het Gilde heeft hem naar een plek gestuurd die we speciaal voor dergelijke leerlingen hebben gemaakt. We proberen hen rustig en tevreden te houden, en ze worden behandeld door Genezers die op dit vlak zijn gespecialiseerd. Maar een behandeling ervoor bestaat niet, en een binding voor hun krachten houdt nooit lang.’

      Sonea huiverde. ‘Toen ik hem de eerste dag zag vond ik hem al vreemd.’

      Rothen fronste zijn voorhoofd. ‘Voelde je die instabiliteit al zo snel? Niemand had het door. Dat moet ik aan –’

      ‘Nee!’ Sonea schrok. Als Rothen iemand vertelde dat zij voelde dat er iets mis was met Shern, zouden de andere novicen iets hebben om haar de schuld van te geven. ‘Doe nou niet. Alsjeblieft.’

      Rothen keek haar nadenkend aan. ‘Niemand zal jou lelijk aankijken dat je niet meteen wat gezegd hebt. Je kon toch ook niet weten wat je voelde.’

      Ze keek hem strak aan. Rothen zuchtte. ‘Oké dan. Het maakt nu toch niet meer uit.’ Hij klemde de beker in zijn handen. Meteen begon er damp uit op te stijgen. ‘Wat vind je hier nu van, Sonea?’

      Ze haalde haar schouders op. ‘Ik kende hem helemaal niet.’ Ze vertelde hem wat er was gebeurd toen ze vanochtend de klas binnenkwam. ‘Net of het allemaal mijn schuld was.’

      Rothen nam een slok van de sumi. ‘Ze snauwden je af omdat je op een verkeerd moment binnenkwam. Maak je geen zorgen over wat ze zeiden. Morgen is het weer vergeten.’

      ‘Maar wat zal ik vandaag dan doen?’

      Rothen nam nog een slok en glimlachte. ‘Ik vind dat we maar eens wat plannetjes moesten maken voor Dorriens bezoek.’

 

De kapitein van de Anyi was zeer in zijn sas toen Dannyl hem vroeg of hij soms naar de Vin-eilanden op weg was. Eerst dacht Dannyl dat de man gewoon zijn thuisland wilde zien, maar hij werd achterdochtig toen de kapitein erop stond dat Dannyl en Tayend in zijn hut hun intrek zouden nemen. Hij wist wel iets van Vindo-zeelieden, en er zou toch wel meer voor nodig ­moeten zijn dan eerbied of heimwee om je hut ervoor op te geven.

      De avond voor ze vertrokken kwam Dannyl achter de ware reden van het enthousiasme van de kapitein.

      ‘De meeste schepen naar Kiko gaan eerst naar Capia,’ zei de kapitein terwijl ze van een copieuze maaltijd genoten. ‘Dit gaat veel sneller.’

      ‘Waarom varen ze dan niet altijd meteen naar Kiko?’ vroeg Tayend.

      ‘Er wonen woeste mannen op de boveneilanden van Vin,’ zei de kapitein somber. ‘Beroven schepen, vermoorden bemanning. Gevaarlijk volk.’

      ‘O,’ zei Tayend met een blik op Dannyl. ‘En wij varen dus langs die eilanden?’

      ‘Deze keer geen gevaar.’ De kapitein glimlachte naar Dannyl. ‘Wij hebben magiër aan boord. Hijsen Gildevlag. Durven ons niet aan te vallen!’

      Toen hij zich dit gesprek herinnerde, lachte Dannyl in zichzelf. Hij vermoedde dat koopvaardijschepen deze route toch af en toe waagden te nemen, door de Gildevlag te hijsen zonder een magiër aan boord te hebben. De piraten hadden dit natuurlijk ook wel doorgekregen, en het zou hem niet verbazen als er ergens ook nog een Gildegewaad in een kast verborgen lag voor het geval dat de vlag alleen niet voldoende was om de rovers op afstand te houden.

      Hij was zo blij geweest dat hij uit Lonmar kon vertrekken dat hij er niet lang bij stil had gestaan. De discussie met de Raad van Ouderlingen had een maand van gekonkel en geruzie opgeleverd voor er ook maar iets was geregeld. Hoewel hij maar weinig zaken in Vin te regelen had, vroeg hij zich af of de onderhandelingen daar ook vermoeiender zouden verlopen dan ze er op het eerste gezicht uitzagen.

      Toen de afstand tussen hen en Lonmar groter werd en er een gespannen sfeer aan boord ontstond, begon Dannyl te beseffen dat de dreiging van piraterij geen grapje was geweest. Uit de afgeluisterde gesprekken, die Tayend voor hem vertaald had, maakte Dannyl op dat een ontmoeting met zeerovers geen risico was, maar zekerheid. Hij vond het niet zo’n prettig idee dat deze lieden hun leven van zijn aanwezigheid aan boord lieten afhangen.

      Hij keek naar Tayend, die op het tweede smalle bed lag. De jonge geleerde was bleek en mager. De zeeziekte had alweer toegeslagen. Hoewel hij zich zwak en helemaal niet lekker voelde, weigerde hij zich door Dannyl te laten behandelen. Tot nu toe was de reis niet het spannende avontuur geweest waarop Tayend gehoopt had. Dannyl wist dat de geleerde net zo opgelucht was geweest als hij dat ze Lonmar achter zich konden laten. Wanneer ze eenmaal in Kiko waren, besloot hij, zouden ze eerst een week of twee rust nemen. De Vindo’s stonden bekend om hun vriendelijkheid en gastvrijheid. Hopelijk zouden ze hen de hitte en strengheid van Lonmar doen vergeten en zou Tayend weer zin krijgen in het vervolg van de reis.

      Twee kleine patrijspoorten boden een blik op zee aan beide kanten. De hemel was nog wolkeloos blauw, maar het werd al schemerig, zo in de late namiddag. Toen hij goed keek, zag Dannyl de verre schaduw van eilanden aan de horizon – en twee schepen.

      Hij hoorde een gaap en keek naar Tayend. Zijn vriend zat op zijn bed en rekte zich eens lekker uit.

      ‘Hoe voel je je?’ vroeg Dannyl.

      ‘Wat beter. Hoe is het buiten?’

      ‘O, prettig, zo te zien.’ De schepen waren kleiner dan de Anyi. Ze vlogen haast over de golven en kwamen snel dichterbij. ‘Ik denk dat we voor het avondeten al bezoek krijgen.’

      Tayend drukte zich tegen de wand van de hut aan en schoof voorzichtig naar Dannyl toe. Hij gluurde door het raampje. ‘Piraten?’

      Haastige voetstappen naderden de kapiteinshut, gevolgd door een snel geklop.

      ‘Ik heb ze gezien,’ riep Dannyl.

      Tayend sloeg hem op zijn schouders. ‘Tijd om de held uit te hangen, magische vriend.’

      Dannyl gaf Tayend een vernietigende blik voor hij de deur opendeed en de gang opstapte. De scheepsjongen van een jaar of veertien gebaarde dat hij aan dek moest komen. ‘Kom gauw!’ zei hij met grote ogen van ontzetting.

      Dannyl liep snel achter de jongen aan, de gemeenschappelijke hut door, het trapje op. Hij zag de kapitein op de achtersteven staan, vond zijn weg onder de touwen door, en klom een trapje op om bij hem te komen.

      ‘Slechte mannen,’ zei de kapitein terwijl hij wees.

      De boten waren nog maar driehonderd voet van hen ver­wijderd, Dannyl keek achterom naar de mast, waaraan de Gildevlag klapperde in de wind. Hij liet zijn blik over het dek gaan en zag dat elk lid van de bemanning, tot het ketelbinkie aan toe, een mes of een kort zwaard in de handen had. Sommigen hadden pijl en boog in de aanslag, gericht op de naderende schepen.

      Tayend snoof. ‘De bemanning schijnt niet veel vertrouwen in je te stellen,’ mompelde hij.

      ‘Ze nemen geen risico,’ zei Dannyl. ‘Zou jij dat doen?’

      ‘Jij bent onze held en beschermer. Ik weet wel wie ons uit de puree gaat halen.’

      ‘Kan je niet eens ophouden?’

      Tayend grinnikte. ‘Ik wil alleen dat je voelt dat we je nodig hebben en waarderen.’

      De voorste boot minderde geen vaart op weg naar de Anyi. Bezorgd dat de piraten van plan waren het schip te rammen, liep Dannyl naar de reling, klaar om de steven te laten wenden. Op het laatste moment voer het schip hen voorbij en streek wat zeilen zodat het nu naast de Anyi voort voer.

      Het wemelde van de flinke, gespierde kerels op de kleinere boot. Grote houten schilden werden opgehouden aan de kant van hun schip, klaar voor een regen van projectielen. Daartussenin ving Dannyl een glimp op van licht dat op zwaardklingen weerkaatste. Twee mannen rolden een touw op, dat aan één kant was verzwaard met een enterhaak.

      De mannen die hij kon zien waren donkerder en wat groter dan de gemiddelde Vindo, misschien waren ze een mengeling van Vindoos en Lonmarisch bloed. Ze keken allemaal naar hem. Hun uitdrukking verried niets. Soms keek er een naar de man die op de voorsteven van de boot stond. Dat moest hun leider zijn, vermoedde Dannyl.

      Toen ook de tweede boot naast de Anyi voer, hief de leider een hand en riep iets in het Vins. Tayend maakte een bang geluidje, maar de bemanning van de Anyi bleef zwijgen. Dannyl keek snel naar de kapitein.

      ‘Wat zei hij?’

      De kapitein schraapte zijn keel. ‘Hij willen weten hoeveel jij vraagt voor je mooie vriendje. Hij goed geld mee kan verdienen, als hij hem in Westen als slaaf verkoopt.’

      ‘Echt waar?’ Dannyl keek schattend naar Tayend. ‘Wat denk je? Vijftig goudstukken?’

      Tayend keek Dannyl woest aan.

      De kapitein grinnikte. ‘Ik weet niet goed prijs voor manslaaf.’

      Dannyl schudde lachend het hoofd. ‘Ik ook niet. Zeg maar tegen de piraat dat mijn vriend niet te koop is. Zeg maar’ – Dannyl keek de piratenkapitein aan – ‘dat hij zich ook de lading van dit schip niet kan veroorloven.’

      De kapitein herhaalde de boodschap in het Vins. De piraat grijnsde en gaf een teken aan de andere boot. De mannen stopten de touwen en haken weer in kisten en binnen de kortste keren waren de boten op de terugweg naar hun eilanden.

      De kapitein deed een stap naar Dannyl. ‘Jij doden nu,’ zei hij dringend. ‘Voor ze weg zijn.’

      Dannyl schudde het hoofd. ‘Nee.’

      ‘Maar piraten slechte kerels. Altijd beroven schepen. Zij vermoorden. Zij nemen slaven.’

      ‘Ons hebben ze niet aangevallen,’ antwoordde Dannyl.

      ‘Jij doden hen, hele zee veiliger.’

      Dannyl wendde zich tot de kapitein. ‘Als ik die mannen op een of twee boten dood, maakt dat nauwelijks wat uit. Er komen zo anderen voor in de plaats. Als de Vindo’s willen dat de piraten verdwijnen door toedoen van magiërs moeten ze dat met het Gilde opnemen. Het is zo geregeld dat ik mijn kracht alleen ter verdediging kan inzetten, tenzij ik een direct bevel van mijn koning heb.’

      De kapitein boog zijn hoofd en beende weg. Dannyl hoorde hem in zijn eigen taal mopperen voor hij de bemanning bevel gaf weer aan het werk te gaan. Een aantal matrozen keek chagrijning, maar ging zonder morren aan de slag.

      ‘Ze zijn niet de enigen die een tikkeltje teleurgesteld zijn door je optreden,’ zei Tayend.

      Dannyl keek zijn vriend vragend aan. ‘Vind je dan ook dat ik ze had moeten doden?’

      Tayend kneep zijn ogen half samen terwijl hij naar de zich terugtrekkende piraten keek. ‘Ik zou er niets op tegen hebben gehad.’ Toen haalde hij zijn schouders op. ‘Maar ik keek vooral uit naar een staaltje magie. Niets speciaals. Gewoon een beetje vuurwerk, je weet wel.’

      ‘Vuurwerk?’

      ‘Ja. Zoiets als een fontein midden op zee.’

      ‘Sorry dat ik je vertrouwen beschaamd heb,’ antwoordde Dannyl droog.

      ‘En wat was trouwens dat gedoe over dat je me als slaaf wilde verkopen? En dan ook nog voor maar vijftig goudstukken! Het idee!’

      ‘Het spijt me. Wat had je zelf in gedachten – honderd?’

      ‘Nee. En ik vind het niet bepaald spijtig klinken ook.’

      ‘Dan bied ik mijn excuses aan voor het feit dat mijn verontschuldigingen niet verontschuldigend overkomen.’

      Tayend rolde met zijn ogen. ‘Hou op! Ik ga naar binnen.’

 

Sonea drukte haar kistje met aantekeningen tegen haar borst en zuchtte. Het werd snel donkerder. Het zonlicht had lange schaduwen op haar pad geworpen toen ze op stap ging, maar nu was er nog maar een mistig schemerlicht, waardoor ze de omtrekken van de dingen niet goed kon zien. Ze weerhield zich ervan een bollichtje op te roepen, waardoor ze al te makkelijk te vinden zou zijn.

      Er knapte een takje dichtbij.

      Ze bleef staan en speurde de struiken af. In de verte zag ze de lichtjes van het Genezerspaviljoen tussen de stammen door pinkelen. Ze zag geen beweging, hoorde geen enkel geluid.

      Ze liet de adem die ze had ingehouden ontsnappen en begon weer te lopen.

      Een paar weken terug had heer Kiano de klas meegenomen naar de velden en kassen achter het paviljoen, waar de geneeskrachtige kruiden werden gekweekt. Hij had hun diverse soorten laten zien en vertelde ze hoe ze elke plant konden determineren. Daarna zei hij dat hij elke week een leerling na de les mee zou nemen naar de kruidentuinen, waar hij hen zou testen op hun kennis.

      Die middag was het haar beurt geweest. Na de test had hij haar laten gaan en liep ze in haar eentje terug naar de novicenvertrekken. In de wetenschap dat Regin geen kans voorbij zou laten gaan om haar te jennen als er geen magiër in de buurt was, was ze rond blijven hangen in de hoop dat ze met Kiano terug kon wandelen. Maar toen de leraar een eindeloze conversatie met een tuinman was begonnen besefte ze dat ze dan wel eens heel lang kon wachten.

      Dus besloot ze haar andere plan uit te proberen. In de verwachting dat Regin haar op het gebruikelijke pad zou opwachten, had ze een route genomen door het bos, waarbij ze dacht rond het Genezerspaviljoen te lopen om zo uit te komen bij het pad dat recht naar de universiteit leidde.

      Nu kraakte er iets links van haar en ze bleef weer staan. Ze voelde zich verstenen toen ze een gesmoord lachje hoorde en begreep dat haar plan gefaald had.

      ‘Ook goeienavond, Sonea.’

      Ze draaide zich om en zag een bekend silhouet tussen de bomen opdoemen. Ze bracht met haar wilskracht een bollichtje tot stand, en de duisternis week terug. Regin bleef stilstaan en er verscheen een brede glimlach op zijn gezicht toen er nog twee anderen uit de duisternis tevoorschijn kwamen: Issel en Alend. Ze hoorde overal geluiden en zag toen ook Gennyl, Vallon en Kano opduiken uit de schaduwen.

      ‘Mooie avond voor een boswandelingetje,’ vond Regin en keek rond. ‘Zo rustig. Zo vredig. Niemand die ons zal storen.’ Hij kwam dichterbij. ‘De leraren geven jou helemaal geen speciale behandeling meer, hè? Wat jammer nou. Het is niet eerlijk dat wij zoveel speciale aandacht krijgen en jij niet. Dus vond ik dat ík jou maar eens wat bijles moest geven.’

      Het geluid van sneeuw die onder meerdere laarzen kraakte liet Sonea weten dat ze haar omcirkelden. Ze maakte haar schild nog wat steviger, maar tot haar verbazing schoven ze langs haar heen om zich achter Regin te scharen.

      ‘Hm,’ vervolgde Regin. ‘Misschien kan ik je een trucje leren dat heer Balkan me geleerd heeft.’ Hij keek de anderen aan en knikte. ‘Ja, volgens mij interesseert dat je wel.’

      Sonea slikte; ze wist dat Regin extra les in strijdvaardigheden kreeg, maar niet dat heer Balkan, het hoofd van die afdeling, hem lesgaf. Toen Regin zijn handpalmen hief gingen de anderen nog dichter bij hun aanvoerder staan en legden hun handen op zijn schouders.

      ‘Verdedig jezelf,’ zei Regin op de bekende toon van heer Vorel.

      Ze vlocht meer magie in haar schild en blokkeerde de energiestralen die uit Regins handen sloegen. De treffers waren zwak, maar namen snel in kracht toe tot ze vernietigender waren dan ze ooit in de Arena had meegemaakt. Verrast verwerkte ze meer en meer magie in haar schild.

      Hoe was dit mogelijk? Ze had nu vaak genoeg met Regin gevochten om te weten hoe sterk hij was. Hij was altijd een stuk zwakker geweest dan zij. Had hij zich ingehouden, en gewacht tot hij haar kon verrassen met zijn ware kracht?

      Maar plotseling vertrok Regin zijn gezicht in een akelige grijns, en hij deed een stap naar voren en verzond een treffer. Maar de aanval ging als een nachtkaars uit en hij keek ontzet om naar de anderen. Die haastten zich naar voren met hun handen uitgestrekt om ze weer op zijn schouders te leggen.

      Toen ze Regin weer aanraakten, ging hij verder met zijn treffers. Ze dacht even na wat dit te betekenen had. Het was zo klaar als een klontje dat de anderen hem hun krachten gaven. Ze had er nog nooit van gehoord, maar er was zoveel van de strijdvaardigheden waarvan ze niets wist – of dat ze gemist kon hebben tijdens Vorels lange, oersaaie lessen.

      Haar zintuigen zinderden van de magie die in de lucht hing. De sneeuw tussen hen in was sissend in een plas modder veranderd. Zoveel kracht... de gedachte aan wat er op haar gericht werd was stuitend en haar hart begon sneller te slaan. Als ze haar schild niet in stand wist te houden zou het allemaal snel zijn afgelopen. Hij nam een enorm risico... of niet soms?

      En als hij er nu eens op uit is om me te doden?

      Vast niet. Hij zou uit het Gilde gezet worden.

      Maar toen ze voor zich zag hoe Regin voor de verzamelde magiërs in de Gildehal zou staan, kon ze zich precies voorspellen wat de magiërs zouden zeggen. Een betreurenswaardig ongeval. Haar gebrek aan bedrevenheid kon hem toch moeilijk verweten worden. Vier weken bibliotheekwerk, en laat het niet nog eens gebeuren.

      Woede begon de angst te verdrijven. Toen ze de novicen aankeek zag ze dat die onderling aarzelend blikken uitwisselden. Regin grijnsde niet meer, maar had al zijn concentratie nodig. Hij gromde wat over zijn schouder en de anderen maakten protesterende geluiden. Wat ze ook aan het doen waren, het had niet het gewenste effect.

      Was dit dan alles wat ze met zijn allen voor elkaar konden krijgen? Ze glimlachte. Ze kon ze makkelijk op een afstand houden. Hij had haar onderschat – en het bollichtje dat boven haar zweefde diende als bewijs dat ze nog lang niet aan het eind van haar krachten was.

      Hoe zou dit dan aflopen? Als ze een treffer uitdeelde zou dat hun aanval stoppen. Maar als ze zichzelf er niet tegen konden verdedigen zou zíj degene worden die voor de hoofdmagiërs moest verschijnen om verbannen te worden.

      En als ze hun schild wel konden vasthouden, zouden ze haar natuurlijk de hele verdere weg tot de novicenvertrekken uitjouwen. Hoe kon ze zorgen dat ze haar met rust lieten? Ze keek naar het bollichtje. Als ze het uitmaakte, zouden hun ogen een paar minuten moeten wennen aan het duister. Dan kon ze er stiekem vandoor gaan. Helaas zou zij door dezelfde nachtblindheid getroffen worden als zij...

      Blindheid?

      Ze glimlachte. Ze kneep haar ogen dicht en deed haar wilskracht gelden. Het licht dat opflitste was zo fel dat het door haar oogleden heen drong. De aanval van Regin zakte als een pudding in elkaar. Toen ze haar ogen opende wreven de novicen zich hard in de ogen of knipperden tot de tranen hen over de wangen biggelden.

      ‘Ik kan niks zien!’ riep Kano uit.

      Het had gewerkt! Ze grijnsde toen Alend zijn armen uitstak omdat hij bijna zijn evenwicht verloor op de ongelijke grond. Issel tastte in het rond tot ze een boom te pakken had en klemde hem vast alsof ze bang was dat hij ervandoor zou gaan.

      Sonea deed een stap terug. Regin hoorde het kraken van de sneeuw en deed een stap in haar richting. Zijn laars kwam midden in het modderplasje terecht dat de gesmolten sneeuw had laten ontstaan en hij gleed zijdelings uit. Hij belandde met zijn gezicht in de viezigheid. Een uitroep van walging en frustratie ontsnapte hem terwijl hij opkrabbelde.

      Sonea hield haar hand voor haar mond van het lachen. Een moordzuchtige blik vloog over Regins besmeurde gezicht en hij sprong op het geluid van haar gelach af. Ze kon zijn klauwende handen makkelijk met een zijwaarts sprongetje ontwijken en vond het pad dat ze had willen volgen.

      ‘Bedankt voor de les, Regin. Ik wist niet dat je een man met zo’n visie was!’

      Grinnikend draaide ze zich om en begon naar de lichtjes van de universiteit te lopen.