26

EEN JALOERSE RIVAAL

Toen het rijtuig van het Gildehuis wegreed, somde Dannyl in gedachten alles op wat hij van de Bel Arralade wist. Een weduwe van middelbare leeftijd, de topvrouw van een van de rijkste families in Elyne. Haar vier kinderen – twee dochters, twee zonen – waren getrouwd met lieden uit de machtigste Huizen. Hoewel de Bel zelf nimmer hertrouwd was, deden er vele geruchten de ronde over haar amoureuze betrekkingen met andere leden van het hof van Elyne.

      Het rijtuig sloeg een hoek om, toen weer eentje en stopte. Door het raampje zag Dannyl dat ze in een lange rij van modieus opgetuigde rijtuigen stonden.

      ‘Hoeveel mensen komen er wel niet naar dit soort feesten?’ vroeg hij.

      Ambassadeur Errend haalde zijn schouders op. ‘Drie- of vierhonderd.’

      Onder de indruk telde Dannyl de koetsjes. Het begin van de stoet was niet te zien en hij kon niet schatten hoe lang die was. Ondernemende straathandelaars liepen heen en weer over de stoep, hun waren luidkeels aanprijzend. Wijn, snoep, gebak en allerlei soorten vermaak kon je krijgen. Muzikanten speelden en acrobaten vertoonden hun kunsten. De besten werden met een stroom glinsterende munten aangemoedigd in de buurt van de verveelde passagiers te blijven.

      ‘Als we gaan lopen zijn we er eerder,’ zei Dannyl.

      Errend grinnikte. ‘Ja, dat kunnen we proberen, maar ver zouden we niet komen. Iemand zou ons roepen en aanbieden om met hem mee te reizen, en het is hoogst onbeleefd om dat af te slaan.’

      Hij kocht een zakje bonbons en terwijl ze die opsnoepten vertelde hij verhalen over eerdere feesten van de Bel Arralade. Op die momenten was Dannyl blij dat de Eerste Gildeambassadeur geboren was in dit land, zodat hij alles wist over de Elynese gebruiken. Het verbaasde Dannyl dat kleine kinderen gewoon op het feest aanwezig mochten zijn.

      ‘Kinderen worden hier vertroeteld tot en met,’ waarschuwde Errend. ‘Wij Elyneeërs verwennen ze graag als ze nog klein zijn. Helaas betekent dat dat ze voor magiërs kleine tirannetjes zijn. Ze zeuren om tovertrucs en verwachten dat we hele optredens verzorgen.’

      Dannyl glimlachte. ‘Alle kinderen denken dat een magiër alleen maar bestaat om hen te vermaken.’

      Veel en veel later ging het portier van het rijtuig open en Dannyl liep Errend achterna naar een typisch Capiaans herenhuis. Fleurig geklede lakeien leidden de gasten naar een overdekte galerij die uitkwam op een patio, net als in het Paleis. Het was nogal frisjes en de gasten haastten zich dan ook naar de deuren aan het eind van de binnenplaats. Achter de deuren was een enorme ronde zaal waar het wemelde van de mensen. Het licht van verscheidene kroonluchters liet de ontelbare felgekleurde pakken en jurken schitteren. Een onophoudelijk geroezemoes weerkaatste tegen de koepel, en de geur van bloemen, fruit en specerijen was welhaast bedwelmend.

      Steeds keek men even om wie er nu weer binnentrad. Dems en Bels van alle leeftijden waren aanwezig. Er stonden een paar magiërs tussen. En tussen iedereen door renden de kinderen in miniatuurversies van de grotemensenkleding, al dromden er ook een hoop samen op de vensterbanken. In het geel geklede bedienden liepen af en aan met dienbladen vol drankjes en hapjes.

      ‘Wat een bijzondere vrouw moet die Bel Arralade zijn,’ mompelde Dannyl. ‘Als je zoveel mensen uit de Kyraliaanse Huizen in één ruimte zou zetten, zouden de zwaarden binnen een halfuur getrokken worden.’

      ‘Ja,’ knikte Errend. ‘Maar ook hier zullen vanavond wel wat degens gekruist worden, Dannyl. Wij Elyneeërs vinden woorden echter gevaarlijker dan wapens. Bovendien blijven je meubels heel en je behang schoon.’

      Een monumentale trap leidde naar een balkon die rond de hele zaal liep. Toen Dannyl omhoogkeek, ontdekte hij Tayend die over de reling naar hem keek en een kleine buiging maakte. Met moeite zijn lachen inhoudend om dit stijve gebaar, neeg Dannyl zijn hoofd ten antwoord.

      Naast Tayend stond een gespierde jongeman. Toen hij de buiging van zijn metgezel opmerkte keek hij spiedend naar beneden. Toen hij Dannyl ontdekte zette de man grote ogen op en keek snel de andere kant op.

      Dannyl voegde zich weer bij Errend. De ambassadeur pakte iets van een schotel met hapjes die hem door een van de bedienden werd voorgehouden.

      ‘Moet je deze eens proberen,’ drong Errend aan. ‘Die zijn zalig!’

      ‘En wat doen we nu?’ vroeg Dannyl terwijl hij een van de gevulde bladerdeegrolletjes nam.

      ‘O, we mengen ons onder het gezelschap. Blijf maar bij me, dan stel ik je wel voor aan een aantal mensen.’

      En zo volgde Dannyl de komende uren zijn mede-ambassadeur de hele zaal door en hield zich bezig met het onthouden van namen en gezichten. Errend waarschuwde hem dat er geen maaltijd zou volgen, dat het de laatste trend was om de gasten hun maaltje bijeen te laten graaien van de dienbladen die nooit leeg leken te raken. Dannyl kreeg een glas wijn en dat werd in onbewaakte ogenblikken steeds tot de rand toe bijgevuld. Om het hoofd koel te houden zette Dannyl het op een dienblad toen een bediende even niet keek.

      Toen een vrouw in een weelderige gele japon hen naderde, wist Dannyl meteen dat dit de gastvrouw moest zijn. Haar huid was wat gerimpelder dan op het portretje dat hij bestudeerd had als voorbereiding op zijn nieuwe beroep, maar haar heldere, wakkere blik liet hem weten dat ze nog altijd de geduchte Bel was over wie hij zoveel had gehoord.

      ‘Ambassadeur Errend,’ zei ze met een lichte buiging. ‘En dan moet dit ambassadeur Dannyl zijn. Dank u dat u naar mijn feest wilde komen.’

      ‘En wij danken u dat u ons uit heeft genodigd,’ antwoordde Errend en neeg zijn hoofd.

      ‘Ik kan toch geen feest geven zonder de Gildeambassadeur op mijn gastenlijstje?’ zei ze. ‘Magiërs zijn nu eenmaal altijd welgemanierde en bijzonder vermakelijke gasten.’ Ze wendde zich tot Dannyl. ‘Wel, ambassadeur Dannyl, hebt u het tot nu toe naar uw zin gehad in Capia?’

      ‘O, ik kan niet anders zeggen,’ antwoordde Dannyl. ‘Het is een schitterende stad.’

      De conversatie kabbelde zo nog enige minuten voort. Een andere dame voegde zich bij hen en hield Errend aan de praat. Bel Arralade klaagde dat haar voeten nu al pijn begonnen te doen, en trok Dannyl naar een bankje in een alkoofje.

      ‘Ik heb horen zeggen dat u onderzoek doet naar oude magie,’ zei ze.

      Dannyl keek haar verbaasd aan. Al hadden Tayend en hij vermeden hun onderzoeksonderwerp te noemen tegen wie dan ook behalve tegen Irand, het kon natuurlijk zijn dat iemand die ze ontmoet hadden op hun reis hier connecties had. Of had Tayend gedacht dat het niet langer geheim hoefde te blijven nu ze geen informatie meer voor Lorlen hoefden te verzamelen, maar Rothen ‘hielpen’ met zijn boek?

      Hoe dan ook, het ontkennen zou argwaan wekken. ‘Ja,’ antwoordde hij. ‘Een oude hobby van me.’

      ‘Hebt u al iets opwindends ontdekt?’

      Hij haalde zijn schouders op. ‘Erg opwindend zou ik het niet noemen. Het blijven natuurlijk oude boeken en kruimelige boek­rollen vol dode talen.’

      ‘Maar u bent toch ook naar Lonmar en de Vin-eilanden geweest? Daar hebt u vast veel boeiende dingen beleefd.’

      Hij besloot zo vaag mogelijk te blijven. ‘Ik heb boekrollen in Lonmar gezien en oude graven in Vin, maar die waren niet veel boeiender dan de schimmelige oude boeken in de Grote Bibliotheek hier. Ik ben bang dat het allemaal heel saai is om erover te horen – en wat zullen de mensen ervan zeggen als de nieuwe ambassadeur de gastvrouw in slaap heeft laten vallen met zijn verhalen?’

      ‘Nee, dat moet ten koste van alles vermeden worden.’ Ze glimlachte en haar ogen kregen een wazige blik. ‘Ach ja, maar het onderwerp roept ook zulke aangename herinneringen in me op. Uw opperheer kwam hier toen hij eenzelfde onderzoek hield, vele jaren geleden. Zó’n knappe man! Nog geen opperheer destijds, dat begrijpt u. Hij had uren tegen me aan mogen kletsen over oude magie, en ik zou aan zijn lippen hebben gehangen, gewoon om al die tijd in zijn gezelschap te zijn.’

      Had ze daarom zo’n interesse in het onderwerp? Dannyl grinnikte. ‘Gelukkig maar dat ik niet knap genoeg ben om een boom op te zetten over dit onderwerp.’

      Ze glimlachte weer, en haar ogen vonkten. ‘Niet knap genoeg? Dat zou ik niet durven zeggen. Anderen zouden precies het omgekeerde beweren.’ Ze zweeg even en keek peinzend voor zich uit. ‘Maar denk vooral niet dat de opperheer onbeleefd was. Ik zei wel dat ik uren naar hem zou kunnen luisteren als hij praatte, maar dat heeft hij nooit gedaan. Hij kwam op mijn verjaarsfeestje, maar hij was koud terug van de Vin-eilanden of hij was alweer op weg naar de bergen, en ik heb hem nooit meer teruggezien.’

      De bergen? Dat was nieuw. ‘Zal ik de groeten van u laten doen, Bel?’ bood hij aan.

      ‘O, ik betwijfel of hij zich mij herinnert,’ zei ze, en wuifde het idee weg.

      ‘Onzin! Geen man die een schone vrouw vergeet, al ziet hij haar maar in het voorbijgaan.’

      Ze lachte breeduit en klopte hem op de arm. ‘U bent me er eentje, ambassadeur Dannyl. En nu wat anders: wat vindt u van Tayend van Tremmelin? Hij was uw metgezel op deze reizen, was het niet?’

      Zich scherp bewust van de blik die ze hem vanonder haar lange wimpers toewierp, gaf Dannyl de antwoorden die hij met Tayend gerepeteerd had.

      ‘Mijn assistent, bedoelt u? O, hij heeft zich bijzonder nuttig betoond. Onwaarschijnlijk goed geheugen, en een enorme talenknobbel.’

      Ze knikte. ‘Maar... persoonlijk, bedoel ik. Was hij aangenaam gezelschap?’

      ‘Ja.’ Dannyl vertrok zijn gelaat. ‘Al kon hij niet goed tegen reizen, moet ik zeggen. Ik heb nog nooit iemand zo zeeziek meegemaakt.’

      Ze aarzelde. ‘Ze zeggen dat hij wat onconventionele liefhebberijen heeft. Sommigen, en dan vooral de dames, vinden hem wat... ongeïnteresseerd.’

      Dannyl knikte bedachtzaam. ‘Ach ja, dagenlang ondergronds, tussen die stoffige banden en alleen goed in dode talen, dat trekt natuurlijk wel weinig dames.’ Hij keek haar met half samengeknepen ogen aan. ‘Bent u misschien aan het koppelen, Bel Arralade?’

      Ze glimlachte koket. ‘En als dat nu eens zo was?’

      ‘Dan zou ik u melden dat ik Tayend niet goed genoeg ken om u van nut te zijn. Als hij zijn hart al aan een dame heeft verpand, heeft hij dat voor zich gehouden.’

      Ze was niet helemaal overtuigd. Ze zei echter: ‘Dan moeten we hem er maar niet mee lastigvallen. Koppelen is net zo erg als roddelen als men er niet van gediend is. Ah, daar is Dem Dorlini. Ik hoopte al dat hij zou komen, want ik wilde hem nog wat vragen.’ Ze stond op. ‘Het was me een genoegen met u gebabbeld te hebben, ambassadeur Dannyl. Ik hoop dat we binnenkort weer eens zo’n gesprekje kunnen voeren.’

      ‘Het zou me een eer zijn, Bel Arralade.’

      Na een paar minuten kwam Dannyl erachter welk gevaar hij liep door zonder gesprekspartner op dit feestje te zijn. Drie kleine meisjes, hun zijden feestkleren besmeurd met eten en drinken, kwamen rond hem staan. Hij vermaakte hen met wat magische trucjes tot hun ouders hem kwamen bevrijden. Hij stond op en liep in de richting van Errend, maar bleef staan toen iemand zijn naam noemde. Toen hij zich omdraaide zag hij Tayend aan komen lopen, met de gespierde man aan zijn zijde.

      ‘Tayend van Tremmelin.’

      ‘Ambassadeur Dannyl. Dit is Velend van Genard. Een vriend,’ zei Tayend.

      De mond van de jongeman krulde iets, maar zijn ogen lachten niet mee. Hij maakte talmend een stijve buiging.

      ‘Tayend heeft van uw reizen verteld,’ zei Velend. ‘Ik denk niet dat ik Lonmar op grond van zijn beschrijving graag zou bezoeken.’

      ‘Het is een heet en indrukwekkend land,’ antwoordde Dannyl. ‘Ik neem aan dat men er wel zou wennen, als men er lang genoeg zou wonen. Bent u ook een geleerde?’

      ‘Nee,’ zei de man. ‘Ik heb meer liefhebberij in zwaardgevechten en wapentuig. Vecht u ook, ambassadeur?’

      ‘Nee,’ zei Dannyl. ‘Daar hebben jongemannen in het algemeen te weinig tijd voor als ze het Magiërsgilde betreden.’ Zwaardgevechten, het mocht wat. Had hij daarom meteen zo’n afkeer van de man? Deed Velend hem misschien te veel denken aan Fergun, die ook zo van slagwapens hield?

      ‘Ik heb nog wat boeken gevonden die u mogelijk van pas kunnen komen, ambassadeur,’ zei Tayend op zakelijke toon. Toen Tayend de boeken uitgebreid begon te omschrijven, hoe oud ze waren en de algemene inhoud, zag Dannyl hoe Velend ongedurig van standbeen verwisselde en zijn ogen door de zaal liet glijden. Uiteindelijk viel de man Tayend in de rede.

      ‘Excuseert u me, Tayend, ambassadeur Dannyl. Ik zie iemand die ik even moet spreken.’

      Terwijl hij wegwandelde, glimlachte Tayend verlegen. ‘Ik wist wel dat het niet veel tijd zou kosten om hem weg te werken.’ Hij zweeg toen een stelletje iets te dicht langs hen liep en ging verder op zakelijke toon: ‘We hebben steeds naar oude boeken gekeken, maar de recentere kunnen ook informatie bevatten. Wanneer er een Dem sterft, sturen zijn nabestaanden soms zijn dagboeken of gastenboeken naar de bibliotheek. In een van die dagboeken vond ik een aardige verwijzing naar... wel, ik zal nu niet in details treden, maar het gaat erom dat we in sommige privébibliotheken van de Dems ook heel wat informatie kunnen vinden. Ik weet echter niet precies van wie of waar.’

      ‘Zijn er ook Dems die in de bergen wonen?’ vroeg Dannyl.

      Tayend sperde zijn ogen open. ‘Sommigen wel. Waarom vraag je dat?’

      Dannyl dempte zijn stem. ‘Onze gastvrouw haalde herinneringen op aan een zekere jonge magiër die tien jaar geleden haar feest bezocht had.’

      ‘Aha.’

      ‘Ja. Aha.’ Toen hij Velend weer zag naderen, fronste Dannyl zijn wenkbrauwen. ‘Je vriendje komt er weer aan.’

      ‘Het is niet echt een vriendje van me,’ zei Tayend snel. ‘Eerder een vriend van een vriend. Hij had een uitnodiging over.’

      Velend liep soepel als een limek – de roofhond die boeren bestal en soms reizigers overviel en doodde. Tot Dannyls opluchting werd hij door een andere hoveling staande gehouden.

      ‘Ik moet je trouwens waarschuwen,’ ging Dannyl verder. ‘Bel Arralade zou bezig kunnen zijn je aan een dame te koppelen.’

      ‘Ik betwijfel het. Ze kent me te goed.’

      Dannyl fronste zijn wenkbrauwen. ‘Waarom vroeg ze me dan waarom jij onaantrekkelijk voor vrouwen zou kunnen zijn?’

      ‘O, ze probeerde jou gewoon uit, om te zien of jij het wel wist van mij. Wat zei je precies?’

      ‘Dat ik je niet goed genoeg kende om te weten of je al een oogje op iemand had.’

      Tayend trok zijn wenkbrauwen op. ‘Nee, dat weet je niet, hè?’ zei hij zacht. ‘Ik vraag me af: zou het je storen als ik zei dat dat zo is?’

      ‘Storen?’ Dannyl schudde het hoofd. ‘Nee... maar dat hangt natuurlijk ook af van wie het is. Moet ik dan aannemen dat er iemand is om wie je geeft?’

      ‘Misschien.’ Tayend glimlachte schaapachtig. ‘Maar dat ga ik je niet vertellen – nog niet.’

      Lachend keek Dannyl over Tayends schouder naar Velend. ‘Nou, die is het vast niet.’ Iemand zwaaide naar hem. Het was Errend en Dannyl wuifde terug. ‘Ambassadeur Errend wil dat ik bij hem kom.’

      Tayend knikte. ‘En ik zal beschuldigd worden van een droogstoppel te zijn als ik alleen maar over het werk praat. Zie ik je snel weer in de bibliotheek?’

      ‘Over een paar dagen. Ik denk dat we weer een reisje gaan maken.’

 

Sonea liet een vinger langs de ruggen van de boeken glijden. Ze vond een gat waar het ontbrekende boek net in paste. Het andere boek dat ze vasthield was dik en zwaar. Ze zag nu pas dat het aan de andere kant van de bibliotheek thuishoorde en liep de rijen langs.

      ‘Sonea!’

      Ze draaide zich om en liep naar de ingang van de bibliotheek waar vrouwe Tya achter een klein bureautje zat. ‘Wat is er, vrouwe?’

      ‘Er is een boodschap voor je gebracht,’ zei de bibliothecaresse. ‘De opperheer wil je spreken in heer Yikmo’s oefenzaal.’

      Sonea knikte; haar mond werd plotseling droog. Wat wilde Akkarin nu weer? Een demonstratie? ‘Dan ga ik maar meteen. Zal ik morgenavond terugkomen?’

      Vrouwe Tya glimlachte. ‘Je bent gewoon een droom. Niemand beseft wat een tijd het kost om alles hier op orde te houden. Maar je hebt toch erg veel huiswerk?’

      ‘Een of twee uurtjes heb ik altijd wel over – en dan, ik kom er op deze manier achter wat er allemaal in huis is, en waar het staat.’

      De bibliothecaresse knikte. ‘Als je echt tijd genoeg hebt, ben ik blij met alle hulp.’ Ze dreigde met haar vinger. ‘Maar laat me niet horen dat ik de uitverkorene van de opperheer van haar studie afhoud.’

      ‘Dat zult u niet horen.’ Ze legde het boek neer, pakte haar kistje en deed de deur open. ‘Goedenacht, vrouwe Tya.’

      De gangen in de universiteit waren stil en verlaten. Sonea ging op weg naar heer Yikmo’s kamer. Bij elke stap groeide de paniek. Heer Yikmo gaf nooit ’s avonds les. De magiër kwam van de Vin-eilanden en het had te maken met zijn godsdienst. Maar een verzoek van de opperheer mocht niet geweigerd worden.

      Toch was het wel een raar tijdstip voor een les of een demonstratie. Misschien had Akkarin een andere reden om haar daar te willen spreken. Misschien was heer Yikmo er niet eens bij...

      Ze schrok op toen een novice plotseling vanuit een zijgangetje opdook en voor haar kwam staan. Toen ze om hem heen wilde stappen, schoof hij opzij en blokkeerde de weg. Drie andere leerlingen kwamen naast hem staan.

      ‘Hallo, Sonea. Mijn boodschap ontvangen?’

      Ze draaide zich om en voelde de moed in de schoenen zakken. Regin stond voor zijn groepje volgelingen, die ook de weg terug blokkeerden. Ze herkende een paar oude klasgenoten, maar de rest kwam haar slechts vaag bekend voor. Die anderen, besefte ze, waren oudere novicen. Ze staarden haar met koele blik aan en ze herinnerde zich het commentaar op de trap van een paar dagen geleden. Als er zovelen dachten dat ze het niet verdiende gekozen te zijn door de opperheer, was het vast niet moeilijk geweest voor Regin om ook onder hen wat medestanders te vinden.

      ‘Arme Sonea,’ teemde Regin. ‘Wat is het toch eenzaam aan de top. Geen vrienden. Niemand om mee te spelen. We dachten dat je wel wat gezelschap kon gebruiken. Misschien kunnen we weer een spelletje doen.’ Hij keek vragend naar een van de ouderejaars. ‘Wat zullen we doen?’

      De jongen grijnsde. ‘Dat eerste idee van je vond ik wel gaaf, Regin.’

      ‘Een spelletje Zuivering dus?’ Regin haalde zijn schouders op. ‘Geen slecht plan om nu alvast te oefenen voor de taak die we later moeten uitvoeren. Maar ik denk dat we iets meer uit de kast moeten halen dan flitsende lichten en blokkades om dit soort ongedierte uit onze universiteit weg te krijgen.’ Hij keek Sonea met half toeknepen ogen aan. ‘We zullen zwaardere middelen moeten toepassen.’

      Bij het horen van die woorden kon ze haar woede nauwelijks beteugelen, maar toen zijn handen omhooggingen, kon ze alleen maar ongelovig kijken. Hij zou haar hier toch niet treffen? Nee, niet hier. Niet binnen de universiteit.

      ‘Dat kan je niet m–’

      ‘O nee?’ Hij grijnsde. ‘Moet je eens zien.’ Toen het licht flitste trok ze haar schild op. ‘Wat wou je eraan doen? Het aan je mentor vertellen? Ik heb zo’n idee dat je dat niet zal doen. Ik denk dat je te bang voor hem bent.’ Regin kwam dichterbij en witte magie spatte uit zijn beide handpalmen.

      ‘Hoe weet je dat zo zeker?’ snauwde ze terug. ‘En als iemand ons nu ziet vechten op de gang? Je kent de regels.’

      ‘Ik denk niet dat daar veel kans op is. We hebben het gecheckt. Er is niemand meer. Zelfs vrouwe Tya is naar huis.’

      Zijn treffers waren makkelijk tegen te houden. Een paar krachttreffers en ze had hem te pakken. Maar ze kon de verleiding bedwingen, met Yikmo’s woorden over het kwaaddoen van anderen nog vers in haar geheugen.

      ‘Nou, roep je mentor dan, Sonea,’ drong hij aan. ‘Vraag hem maar of hij je komt redden.’

      Een koude rilling liep langs haar rug, maar ze negeerde hem. ‘Redden van jou, Regin? Daarvoor hoef ik hem niet te storen.’

      Hij keek naar de novicen rondom zich. ‘Hebben jullie dat gehoord? Ze vindt ons de aandacht van de opperheer niet waard. Wij vertegenwoordigen de machtigste Huizen, maar dit sloppenkind zal wel even laten zien wie de beste is. Wel, het wordt tijd om háár eens te laten zien wie hier geen knip voor de neus waard is. Kom op.’

      Opnieuw viel hij haar aan. Toen ze voelde dat ook de achterkant van haar schild geraakt werd, keek ze over haar schouder en zag dat Kano en Issel naar voren waren gekomen. Maar de ouderejaars fronsten hun wenkbrauwen. Twijfel stond op hun gezicht te lezen.

      ‘Ik zei het toch?’ sprak Regin tussen de treffers door. ‘Ze zegt niks tegen hem.’

      Toch bleven de ouderejaars aarzelen.

      ‘Als ze het toch doet, neem ik de hele verantwoordelijkheid op me. Dus wat hebben jullie te verliezen?’

      Ze signaleerde meer treffers, en wist dat nu ook andere novicen hun steentje bijdroegen. Het vergde veel meer kracht om haar schild omhoog te houden. Haar bezorgdheid nam toe en ze keek beide kanten op, want ze moest iets doen. Als ze in de hoofdgang kon komen... Ze begon naar voren te lopen, Regin en zijn volgelingen voor zich uit drijvend.

      ‘Als jullie nu niet mee doen,’ schreeuwde Regin tegen de paar novicen die nog twijfels hadden, ‘dan gaat ze ervandoor. Net zoals ze aan de haal is gegaan met wat ons rechtens toebehoort. Helpen jullie mee haar haar plaats te wijzen, of willen jullie de rest van je leven buigen voor een sloppengrietje?’

      De novicen naast hem deden een stap vooruit, al talmden ze een beetje, en sloegen toe met een krachttreffer. Naar voren schuifelen kostte aanzienlijk meer kracht als er krachttreffers vielen, en hoewel ze vooruit kwam, ging het met een slakkengang en kostte het veel energie.

      Ze bleef staan en dacht na. Had ze nog voldoende kracht om de gang te bereiken? Ze wist het niet zeker. Ze kon haar krachten beter sparen. Ze hoopte dat Regin en de anderen zichzelf zouden uitputten, dan zou ze er vrij makkelijk langs kunnen komen.

      Als ze maar niet eerder uitgeput raakte.

      Om het formaat van haar schild te verkleinen, drukte ze haar rug tegen de muur. De aanval ging gewoon door, en ze probeerde uit te vissen wat hun bedoeling was. Ze had aangenomen dat Regin zo’n grote groep bij elkaar had gehaald om een flink publiek te hebben – en verdedigers als ze terug zou vechten. Wilde hij haar kapotmaken? En als ze dan gesloopt was, wat wilden ze dan met haar? Doden? Maar een sloppenkind was het toch niet waard om voor naar de gevangenis te gaan? Nee, het was waarschijnlijk zijn bedoeling haar zo af te matten dat ze morgen te moe zou zijn om haar lessen te volgen.

      De treffers begonnen haar te verzwakken en tot haar grote schrik voelde ze haar eigen kracht langzaam afbrokkelen. Het werd nu erg link. Te link.

      Toen haar schild begon te trillen, hief Regin zijn armen. ‘Stop!’

      Geen treffers meer. In de stilte keek Regin de anderen een voor een aan en grijnsde.

      ‘Gezien? Nu zullen we haar voor eens en voor altijd haar plaats wijzen.’

      Ze zag de kwaadaardige glinstering in zijn ogen en besefte dat uitputting pas het eerste deel van zijn plan was geweest. Ze wou dat ze door was gegaan met naar de gang schuifelen. Maar ze wist ook dat ze het waarschijnlijk nooit gehaald zou hebben.

      Regin zond een nieuwe, voorzichtige treffer naar haar schild. Een voor een bestookten ze haar allemaal. De meeste treffers waren zwak, maar toen Sonea steeds meer kracht moest gebruiken om haar schild op zijn plaats te houden, snapte ze dat ze gedoemd was te verliezen. En al gingen ze zo lang door tot hun kracht was opgebruikt, dan nog konden tien magiërsleerlingen haar ook wel zónder magie martelen.

      Ze voelde haar kracht snel afnemen. Toen loste haar schild op en bestond er alleen nog maar lucht tussen haar en Regin. Hij glimlachte naar de anderen – een vermoeide maar triomfantelijke grijns.

      Toen flitste er een felrood licht uit Regins handpalm. Pijn nam haar hele borstkas in bezit en vloeide naar alle kanten uit; haar armen en benen trilden hevig en het was alsof er een mes in haar hoofd werd gestoken. Ze voelde haar spieren onwillekeurig samentrekken en gleed ruggelings langs de muur naar beneden.

      Toen het vreselijke gevoel wegebde deed ze haar ogen open en merkte dat ze opgerold op de vloer lag. Vernederd probeerde ze op te staan, maar een tweede pijnuitbarsting verdoofde haar zintuigen. Ze knarsetandde, en zwoer geen traan te laten.

      ‘Goh, ik vroeg me al een tijd af wat een schoktreffer voor effect had,’ hoorde ze Regin zeggen. ‘Willen jullie het niet eens proberen?’

      Ze hoorde wat geluiden van weerzin, en even vlamde de hoop in Sonea op toen twee novicen een ontstelde blik wisselden, zich omdraaiden en wegliepen. Maar de anderen leken vol enthousiasme en haar hoop was snel verdwenen toen schoktreffer na schoktreffer huizenhoge pijngolven door haar lichaam stuurden.

      Regins schimpscheut weerklonk in haar hoofd. Nou, roep je mentor dan, Sonea; vraag hem maar of hij je komt redden. Het zou haar maar een korte geestelijke oproep kosten; een beeld van Regin en zijn maten...

      Nee. Al deed Regin zijn uiterste best, niets kon zo erg zijn als Akkarin te hulp roepen.

      Rothen dan!

      Verboden mee te praten.

      Er moest toch iemand zijn!

      Maar elke roep om hulp zou opgevangen kunnen worden door Akkarin – en andere magiërs. Dan zou het hele Gilde binnen de kortste keren weten dat zijn novice kapot en verslagen in een zijgang van de universiteit had gelegen.

      Er was niets dat ze kon doen.

      Ze rolde zich op tot een bal, en wachtte tot de novicen hun laatste beetje kracht verbruikt hadden, of zich begonnen te vervelen en haar met rust zouden laten.

 

Het was na middernacht toen Lorlen eindelijk klaar was met de brief. Hij stond op, rekte zich uit en liep naar de gang, geen aandacht schenkend aan zijn omgeving terwijl hij de deur op slot deed en met magie verzegelde. Maar toen hij zich omdraaide om de gang door te lopen hoorde hij een zacht krabbelend geluid in de entreehal.

      Hij stond stil en overwoog even te gaan kijken. Het was nauwelijks hoorbaar geweest, misschien een dood blad dat door de open deur naar binnen was geblazen. Hij wilde het net laten voor wat het was toen hij het opnieuw hoorde. Met gefronst voorhoofd liep hij naar de ingang van de universiteit. Er bewoog iets bij een van de enorme deuren. Er kroop iets langs het eeuwenoude hout omhoog. Hij deed een stap naar voren en toen stokte de adem hem in de keel.

      Sonea hing tegen de hoge deur aan alsof ze voorover zou vallen als ze nergens tegenaan kon leunen. Ze trok zich op, stopte, deed een stap in de richting van de trap en bleef wankelend staan. Lorlen haastte zich naar voren en greep haar arm om haar overeind te houden. Ze keek hem verrast en tegelijkertijd wanhopig aan.

      ‘Wat is er met je gebeurd?’ vroeg hij.

      ‘Niets, heer,’ bracht ze uit.

      ‘Niets? Maar kind, je bent uitgeput.’

      Ze haalde haar schouders op en zelfs dat leek haar moeite te kosten. Al haar kracht was verdwenen. Alsof... alsof het uit haar gezogen was...

      ‘Wat heeft hij met je gedaan?’ zei Lorlen schor.

      Ze fronste haar wenkbrauwen en schudde haar hoofd. Plotseling knikten haar knieën en ze zonk ineen op de trap. Hij ging naast haar zitten en liet haar arm los.

      ‘Het is niet wat u denkt,’ zei ze terwijl ze dubbel klapte, met haar hoofd op haar knieën. ‘Niet wie u denkt. Hij was het niet.’ Ze zuchtte en wreef over haar gezicht. ‘Ik ben nog nooit zo moe geweest.’

      ‘Hoe kom je dan zo kapot?’

      Sonea gaf geen antwoord.

      ‘Was het iets dat een leraar je liet doen?’

      Ze schudde haar hoofd.

      ‘Heb je iets gedaan dat meer kracht van je vergde dan je verwachtte?’

      Weer schudde ze haar hoofd.

      Lorlen bedacht wat het dan kon zijn geweest. Hij dacht aan die keer, heel lang geleden, dat hij al zijn krachten was kwijtgeraakt. Toen hij vocht met Akkarin, tijdens strijdvaardigheden. Maar ze had gezegd dat het Akkarin niet was geweest.

      Toen herinnerde hij zich iets. Een keer had de leraar een stuk of vier novicen tegenover elke leerling gezet om ze te laten vechten. Dat was een van de weinige keren geweest dat hij verslagen was.

      Maar het was veel te laat voor de les. Waarom zou ze nu nog tegen een stel novicen gevochten hebben? Lorlen gromde toen hem een naam te binnen schoot. Regin. De knaap had vast een stel volgelingen opgetrommeld en haar ergens opgewacht. Het was brutaal en link. Als Sonea Akkarin over die onverhoedse aanval zou vertellen...

      Maar dat zou ze nooit doen. Lorlen keek naar Sonea en de aanblik deed hem pijn. Tegelijkertijd voelde hij zich plotseling trots op haar.

      ‘Het was Regin, hè?’

      Haar ogen gingen knipperend open. Hij knikte.

      ‘Geen zorgen, ik zal het niemand vertellen tenzij jij dat wilt. Ik kan Akkarin vertellen wat er speelt, als je wilt.’ Als hij nu luistert weet hij alles al. Hij keek even naar de ring.

      Ze schudde van nee. ‘Nee. Niet doen. Alstublieft.’

      Natuurlijk. Akkarin mocht er niets van weten.

      ‘Het was onverwachts,’ zei ze. ‘Ik blijf nu wel uit hun buurt.’

      Lorlen knikte langzaam. ‘Nou, als dat niet lukt, kun je mij altijd om hulp vragen.’

      Een mondhoek werd tot een wrang glimlachje opgetrokken, toen haalde ze diep adem en krabbelde moeizaam overeind.

      ‘Wacht.’ Ze bleef stil zitten toen hij haar hand pakte. ‘Hier,’ zei hij. ‘Dit helpt een beetje.’

      Hij stuurde een golfje genezingsenergie vanuit zijn handpalm in haar lichaam. Haar ogen sperden zich open toen ze het voelde. Haar kracht zou er niet mee hersteld worden, maar de lichamelijke afmatting was een stuk minder. Haar schouders gingen omhoog en ze kreeg wat kleur op haar wangen.

      ‘Dank u,’ zei ze. Ze stond op en keek naar het huis van Akkarin. Haar schouders zakten weer omlaag.

      ‘Het blijft niet eeuwig zo, Sonea,’ zei hij zacht.

      Ze knikte. ‘Goedenacht, administrateur.’

      ‘Goedenacht, Sonea.’

      Hij keek haar na terwijl ze wegliep. En hoopte van ganser harte dat hij gelijk zou krijgen, al leek dat nu nog een onmogelijke zaak.