6

EEN ONVERWACHT VOORSTEL

Verrast keek Rothen op toen Sonea zijn kamer binnenkwam. ‘Nu al terug?’ Zijn ogen gleden over haar gewaad. ‘O jee. Wat is er gebeurd?’

      ‘Regin.’

      ‘Alweer?’

      ‘Wanneer niet.’ Sonea liet haar pak aantekeningen op tafel vallen. Het maakte een zuigend geluid en er vormde zich langzaam een plasje water omheen. Ze sloeg het open en zag dat alle vellen kletsnat waren, dat de inkt uitgelopen was en zich met het vocht had vermengd. Ze kreunde toen ze zich realiseerde dat ze ze allemaal nog een keer uit zou moeten schrijven. Ze liep naar haar slaapkamer om zich om te kleden.

      Bij de ingang naar de universiteit had Kano een handvol eten in haar gezicht gegooid. Ze was naar de fontein in het midden van de binnenplaats gegaan, met de bedoeling het af te wassen, maar toen ze vooroverleunde was het water omhooggekomen en had haar een nat pak bezorgd.

      Zuchtend deed ze haar klerenkast open en trok een oud hemd en een broek tevoorschijn, die ze aantrok. Ze pakte haar doordrenkte gewaad en ging naar de ontvangstkamer. ‘Heer Elben zei gisteren iets heel interessants.’

      Rothen fronste zijn voorhoofd. ‘O ja?’

      ‘Hij zei dat ik een paar maanden voorloop op de klas – bijna net zo ver als de winterlichting.’

      Rothen glimlachte. ‘Je had nu eenmaal al maanden oefening achter de rug voor je begon.’ Zijn glimlach verdween toen hij haar kleren zag. ‘Je moet altijd een gewaad dragen, Sonea. Je kan zo echt niet naar de klas.’

      ‘Weet ik, maar ik heb geen schoon gewaad meer. Tania neemt ze vanavond pas mee.’ Ze hield hem het druipende gewaad voor. ‘Tenzij je deze voor me wilt drogen...’

      ‘Dat zou je nu onderhand wel zelf moeten kunnen.’

      ‘Ik kán het ook wel, maar we mogen eigenlijk geen magie toepassen tenzij we...’

      ‘... toestemming hebben gekregen van een magiër,’ maakte Rothen de zin af. Hij grinnikte. ‘Met die regel kan je alle kanten op, Sonea. In het algemeen mag je magie gebruiken buiten de klas als de leraar je heeft opgedragen om te oefenen wat hij je geleerd heeft.’

      Ze grinnikte en keek naar het gewaad. Stoom begon eruit op te stijgen terwijl ze er voorzichtig hitte doorheen stuurde. Toen het gewaad droog was, legde ze het over een stoel en pakte snel een overgebleven rozijnenkoek van het ontbijt.

      ‘Je hebt eens gezegd dat in buitengewone gevallen een novice naar een klas hoger mag verhuizen,’ zei ze met volle mond. ‘Wat zou ik daarvoor moeten doen?’

      Rothen trok zijn wenkbrauwen op. ‘Een bende werk. Je mag dan wel ervaren zijn in het gebruik van magie, maar wat kennis en begrip betreft loop je een stuk achter.’

      ‘Maar het is dus een mogelijkheid?’

      ‘Ja,’ zei hij bedachtzaam. ‘Als we elke avond en Vrijdag werken zou je met de halfjaarlijkse test die over een tijdje wordt gehouden mee kunnen doen, maar dan zou je nog flink aan moeten poten. Je zou alles wat de winternovicen erbij hadden geleerd nog in moeten halen. Want als je zakt, kom je automatisch weer bij de zomerlichting terecht. Je zou dus twee tot drie maanden keihard moeten studeren.’

      ‘Ik begrijp het.’ Sonea beet op haar onderlip. ‘Ik wil het proberen.’

      Rothen nam haar eens goed op, en ging op een eettafelstoel zitten. ‘Dus je bent van gedachten veranderd.’

      Sonea fronste haar wenkbrauwen. ‘Van gedachten veranderd?’

      ‘Je wilde wachten tot de anderen op jouw niveau waren.’

      Ze gebaarde dat ze daar allang niet meer aan dacht. ‘Vergeet ze maar. Ze zijn het niet waard. Heb je tijd om me les te geven? Ik wil niet dat je minder aandacht aan je klassen geeft.’

      ‘Dat zal wel meevallen. Ik doe mijn voorbereidingen gewoon wanneer jij studeert.’ Rothen leunde naar voren over tafel. ‘Ik weet dat je dit doet om buiten Regins bereik te komen. Ik moet je toch even zeggen dat de volgende klas misschien net zo erg is.’

      Sonea knikte. Ze begon haar aantekeningen voorzichtig van elkaar los te trekken. ‘Daar heb ik wel aan gedacht. Ik verwacht ook niet dat ze me aardig vinden, maar dat ze me met rust laten. Ik heb ze al eens zitten bekijken, en zo op het oog zit er geen Regin-type tussen. Er is niet een leerling die de lakens uitdeelt.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Als ze me negeren kan ik daar wel mee leven.’

      Rothen knikte. ‘Je hebt er goed over nagedacht, zie ik. Goed dan. We doen het.’

      Een hoopvol gevoel overspoelde Sonea. Dit was een tweede kans. Ze glimlachte naar hem. ‘Bedankt, Rothen!’

      Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik ben je mentor, tenslotte. Dat ik je een speciale behandeling geef, hoort erbij.’

      Terwijl ze vel voor vel van haar aantekeningen omhooghield, begon ze ze te drogen. Ze krulden op en de inkt droogde op in grote vlekken. Weer zuchtte ze bij de gedachte ze over te moeten pennen.

      ‘Hoewel krijgsvaardigheid niet een van mijn specialismen is,’ zei Rothen, ‘denk ik dat je het nuttig zal vinden om te weten hoe je een basisschild om je heen legt en het daar houdt. Dat kan je allicht beschermen tegen etterbakjes als Regin.’

      ‘Als jij denkt dat het helpt...’ antwoordde Sonea.

      ‘En aangezien je nu toch al een deel van je les hebt gemist, kun je net zo goed hier blijven en het meteen even leren. Ik zeg wel tegen je leraar dat... Enfin, ik bedenk wel een smoesje.’

      Verrast en blij legde Sonea de opgedroogde aantekeningen opzij. Rothen stond op en schoof de tafel naar de kant.

      ‘Sta op.’

      Sonea gehoorzaamde.

      ‘Nu, je weet dat iedereen – magiërs en niet-magiërs – een natuurlijke grens bezit die het gebied waarin ons lichaam zich bevindt beschermt. Geen enkele magiër kan iets daarin beïnvloeden zonder ons eerst uit te putten. Anders zou een magiër een ander gewoon kunnen doden door de grens te doorbreken en ons hart fijn te knijpen.’

      Sonea knikte. ‘De huid is de grens. Geneeskunst kan erdoorheen, maar alleen door huidcontact.’

      ‘Ja. Nu heb je je magische invloed tot nu toe uitgebreid door hem als een arm verder te laten reiken om bijvoorbeeld een kaars aan te steken of een bal op te tillen. Een schild maken is ongeveer hetzelfde als de hele huid uitbreiden naar buiten, alsof je een zeepbel rond je lichaam blaast. Kijk maar, dan zal ik het schild zichtbaar maken.’

      Rothens blik werd wazig. Zijn huid begon te gloeien, en toen leek het net of er een laag naar buiten werd geduwd, die straktrok en de contouren van het lichaam verloor. Groter en groter werd de dunne laag en vormde een doorzichtige bol van licht om hem heen. Toen klapte hij weer naar binnen en was verdwenen.

      ‘Dat was alleen maar een lichtschild,’ zei hij. ‘Het had niets kunnen tegenhouden. Maar het is nuttig om mee te beginnen omdat het zichtbaar is. Zo, probeer nu eens of je eenzelfde soort schild kunt maken, maar alleen rond je hand.’

      Sonea stak een hand uit en concentreerde al haar aandacht erop. Het was niet moeilijk hem te laten gloeien – hij had haar al lang geleden geleerd om licht te scheppen dat zo koel was dat je er niets mee kon verbranden. Ze richtte haar aandacht op haar huid, ze wilde voelen dat hier de grens van de invloed van magie begon, en duwde die grens toen van zich af.

      Eerst verspreidde de gloed zich in onregelmatige uitstulpingen, maar na een paar minuten kreeg ze er controle over en kon ze hem naar alle kanten tegelijk laten groeien. Uiteindelijk was haar hand omgeven door een gloeiende bol.

      ‘Goed,’ zei Rothen. ‘Probeer het nu eens met je hele arm.’

      Langzaam, af en toe aarzelend, groeide de bol in de lengte tot aan haar schouder en verwijdde zich.

      ‘Nu je bovenlichaam.’

      Het was een idioot gevoel. Het was alsof ze zichzelf uitbreidde om meer ruimte in te nemen. Toen ze zichzelf vergrootte om ook haar hoofd in de lichtbol op te nemen, begon haar hoofdhuid te tintelen.

      ‘Heel goed. Nu helemaal.’

      Hier en daar implodeerden kleine delen toen ze zich op haar benen concentreerde, maar ze haalde ze terug tot ze zich omgeven voelde door een gloeiende bal. Toen ze naar beneden keek, besefte ze dat hij onder haar doorging, recht de vloer in.

      ‘Uitstekend!’ riep Rothen. ‘Nu trek je hem weer naar je toe vanuit alle richtingen tegelijk.’

      Langzaam – en uiteraard stortten er een paar stukjes net wat eerder ineen dan andere – trok ze de bol naar binnen tot hij weer tegen haar huid zat.

      Rothen knikte bedachtzaam. ‘Het idee heb je wel, maar je kan nog wel wat oefening gebruiken. Als je dit goed kunt, gaan we aan de slag met het afstotende en het bindende schild. Nou, doe het nog maar een keertje.’

 

Toen de deur achter Sonea dichtging, pakte Rothen zijn boeken en documenten. Hij had begrepen dat Garrels novice een geboren leider was. Heel ongelukkig, maar niet zo vreemd dat de jongen zijn greep op de groep wilde verstevigen door ze allemaal op hetzelfde zwarte schaap te richten. Sonea was daarvoor het ultieme doelwit. En helaas was al haar hoop ooit nog eens te worden geaccepteerd door anderen in rook opgegaan.

      Hij zuchtte en schudde het hoofd. Had hij dan helemaal voor niets zo hard gewerkt aan het afleren van haar sloppenvocabulaire en het haar bijbrengen van beschaafde gewoonten en manieren? Hij had Sonea zo vaak verzekerd dat ze maar een paar vrienden hoefde te maken en haar verleden zou door iedereen vergeten worden. Maar hij had het mis gehad. Haar klasgenoten hadden haar niet alleen afgewezen, maar zich zelfs tegen haar gekeerd.

      De leraren mochten haar ook al niet, ondanks haar uitzonderlijke kwaliteiten. Verhalen over steekpartijen en diefstal deden de ronde volgens Rothens bejaarde vriend Yaldin. De leraren konden haar opleiding echter niet verwaarlozen, daar zou hij wel voor zorgen.

      Rothen!

Rothen concentreerde zich op de stem in zijn hoofd. Dannyl?

      Hallo, ouwe jongen.

      Terwijl Rothen zijn geest op de stem afstemde werd die helderder en kreeg hij een persoonlijke toets. Hij voelde bovendien de aanwezigheid van andere magiërs, wier aandacht door de roep gewekt was, maar ze werden vager en vager toen ze hun geest van het gesprek afkeerden.

      Ik had verwacht dat je eerder contact zou opnemen. Had je schip oponthoud?

      Nee, ik ben twee weken geleden aangekomen. Sindsdien heb ik geen moment rust gehad. De Eerste Ambassadeur had zoveel kennismakingsvisites geregeld dat ik het nauwelijks bij kon houden. Ik denk dat hij teleurgesteld was dat ik af en toe moest slapen.

      Rothen zag ervan af te vragen of de ambassadeur van Elyne zo gezet was geworden als men vertelde. Mentale communicatie was niet geheel privé, en het was altijd mogelijk dat een andere magiër hen afluisterde.

      En, heb je al veel van Capia gezien?

      Een klein deel maar. Het is net zo schitterend als ze zeggen.

      Rothen kreeg een beeld doorgeseind van een voorname stad van gele steen, afgezet met blauw water en deinende schepen. En ben je al aan het hof geweest?

      Nee, de tante van de koning is een paar weken geleden gestorven en hij is nog in de rouw. Ik ga er zondag naar toe. Kan leuk worden.

      Aan het toontje te horen had Dannyl de schandaaltjes, geruchten en roddels in gedachten waar hij tegenop was gelopen in Kyralia voor hij naar Elyne vertrok.

      Hoe gaat het met Sonea?

      Haar leraren zijn vol lof over haar bekwaamheden, maar er is een lastpost in haar klas. Hij heeft de rest van de magiërsleerlingen tegen haar opgestookt, zond Rothen.

      Kan je daar niets tegen doen? Er schemerde medeleven en begrip door in Dannyls woorden.

      Ze heeft zojuist voorgesteld naar een volgende klas door te schuiven.

      Arme Rothen! Dat wordt pittig – voor jullie allebei.

      Ik red me wel. Ik hoop alleen maar dat de volgende groep novicen niet net zo onvriendelijk is.

      Doe haar de groeten en wens haar sterkte. Dannyls aandacht viel even weg. Ik moet ervandoor. Tot gauw.

      Tot gauw.

      Rothen pakte zijn spullen en liep naar zijn slaapkamerdeur. Toen hij zich herinnerde wat een impopulaire, slome novice Dannyl was geweest, voelde hij zich iets beter. De situatie mocht dan zwaar voor Sonea zijn, maar uiteindelijk zou het allemaal wel goed komen.

 

‘Tayend van Tremmelin, hm...’ Errend, de Eerste Gildeambassadeur van Elyne, verschoof in zijn stoel, zijn indrukwekkende buik ingesnoerd door de sjerp om zijn gewaad. ‘Hij is de jongste zoon van Dem Tremmelin. Een geleerde bij de Grote Bibliotheek, dacht ik. Ik zie hem maar zelden aan het hof – al heb ik hem wel eens met Dem Agerralin zien optrekken. En als er hier iemand rondloopt met dubieuze connecties dan is hij het wel.’

      Dubieuze connecties? Dannyl deed zijn mond al open om te vragen wat de ambassadeur daarmee bedoelde, maar het grote heerschap werd afgeleid toen het rijtuig een bocht om sloeg.

      ‘Het Paleis!’ riep hij uit en gebaarde naar het raampje. ‘Ik zal je aan de koning voorstellen, en dan moet je verder zelf maar zien in wiens gezelschap je je tijd wilt doorbrengen. Ik heb een afspraak waarmee ik de rest van de middag zoet ben, dus neem gerust het rijtuig terug wanneer je er genoeg van hebt. Als je de koetsier maar vraagt rond de schemering weer op het paleis te zijn om mij op te pikken.’

      Het portier ging open en Dannyl stapte achter Errend de koets uit. Ze stonden aan één kant van een lange binnenplaats. Voor hen rees het paleis op, een groots opgezet gebouw met koepels en balkonnetjes boven aan een lange, brede spierwitte trap. Voornaam geklede dames en heren liepen de trap op, of rustten even uit op de stenen bankjes die hier en daar met die bedoeling waren neergezet.

      Toen Dannyl zich weer naar zijn gezelschap wendde, bleek Errend een klein stukje boven de grond te zweven. De eerste ambassadeur glimlachte om Dannyls verbaasde uitdrukking.

      ‘Waarom lopen als je niet hoeft?’

      Terwijl de man de trappen op zweefde, bekeek Dannyl de gezichten van de hovelingen en bedienden rondom hem. Ze leken gewend aan deze toepassing van magie, al keken sommigen de ambassadeur glimlachend aan. Behalve een flinke omvang en een vrolijk karakter, had Errend dus ook magische kennis van formaat. Onder de indruk, maar niet in de stemming om ook op zo’n flamboyante manier de aandacht op zich te vestigen, verkoos Dannyl te voet de trap op te gaan.

      Errend stond bovenaan op hem te wachten. Met een brede armzwaai zei hij: ‘Wat een uitzicht. Is het niet prachtig?’

      Nog nahijgend van de klim draaide Dannyl zich om. De hele baai lag voor hen uitgespreid. De bleekgele gebouwen straalden in het zonlicht en het water was schitterend blauw.

      ‘“Een halssnoer voor een koning,” zo heeft de dichter Lorend het eens verwoord.’

      ‘Het is een beeldschone stad,’ stemde Dannyl in.

      ‘Vol beeldschone mensen,’ voegde Errend eraan toe. ‘Kom mee naar binnen, dan stel ik hen aan je voor.’

      De voorkant van het gebouw zat vol poorten en gewelven, groter dan Dannyl ooit gezien had. De poorten waren enkele malen groter dan een mens, laag aan de zijkanten en hoog oprijzend in het midden. Via de grootste poort bereikten ze de deurloze ingang van het paleis.

      Dannyl liep achter Errend aan, nagestaard door zes stijve wachters. Ze kwamen in een grote hal, en licht en lucht stroomden van alle kanten binnen. Fonteinen en stenen beelden stonden aan beide kanten en gewelfde deuren leidden naar andere kamers en gangen. Planten drapeerden hun takken sierlijk vanuit inhammetjes langs de muren of staken ze fier de lucht in vanuit grote potten die op de betegelde vloer stonden.

      Errend liep naar het midden van de ruimte. Groepjes mannen en vrouwen stonden te praten of drentelden wat heen en weer. Sommigen hadden hun kinderen meegenomen. Iedereen droeg de weelderigste kleren. Toen Dannyl hen voorbijliep bekeken ze hem nieuwsgierig, en de dichtstbijzijnde mensen maakten een sierlijke buiging.

      Hier en daar ving hij een glimp op van een Gildegewaad: vrouwen in het groen, mannen in rood of purper. Hij boog zijn hoofd beleefd naar degenen die zijn kant op keken en knikten. Wachters in uniform stonden bij elke deur opgesteld en hielden iedereen nauwlettend in de gaten. Muzikanten liepen rustig heen en weer, snaarinstrumenten bespelend, of zacht zingend. Een koerier kwam aangerend, zijn gezicht nat van het zweet.

      Aan het eind van de hal ging Errend een andere poort door naar een kleiner vertrek. Tegenover de poort waren deuren te zien die versierd waren met het wapen van de koning van Elyne: een vis die over een tros druiven heen sprong. Een wachter met hetzelfde wapen op zijn borstkuras kwam naar voren en vroeg Dannyls naam.

      ‘Heer Dannyl, Tweede Gildeambassadeur van Elyne,’ antwoordde Errend.

      Het klinkt wel chic, dacht Dannyl. Zijn opwinding steeg toen hij achter Errend aan naar het eind van het vertrek liep. Twee hovelingen werden van een grote, fluwelen bank vol kussens verjaagd en de wachter bood de magiërs de zitplaats aan.

      Errend plofte met een zucht achterover. ‘Hier moeten we wachten.’

      ‘Hoe lang?’

      ‘Zolang het nodig is. Onze namen zullen rondgefluisterd worden zodra de koning klaar is met degenen die nu bij hem zijn. Als hij ons meteen wil spreken, worden we opgeroepen. Zo niet,’ – Errend haalde zijn schouders op en wuifde even naar wat mensen in het vertrek – ‘dan wachten we op onze beurt, of we gaan naar huis.’

      Vrouwenstemmen en gegiechel weerklonken door de ruimte. Een groepje vrouwen zat op een bank tegenover Dannyl en luisterde naar de zachte stem van een in felle kleuren gehulde muzikant die in kleermakerszit tegenover hen op de grond zat. Hij had een instrument op zijn knieën en liet zijn vingers over de snaren dansen zodat er een levendig wijsje uit opsteeg. Hij wendde zich naar een van de vrouwen en zong met warme stem een liedje voor een van de dames, die een hand voor haar mond hield om haar gegiechel te verbergen.

      Alsof hij voelde dat hij bekeken werd, draaide de zanger zich om en keek Dannyl recht in de ogen. In één vloeiende beweging stond hij op en liep plukkend aan de snaren op Dannyl af. Dannyl moest lachen toen hetgeen hij voor een tuniek gehouden had een vreemd kostuum bleek te zijn, bestaande uit een hemdje, een riem en een soort rokje; de benen waren in vrolijk geverfde kousen gestoken; de een geel, de ander groen.

 

Een man in gewaad, een man in gewaad.

De man in gewaad die luistert, niet praat.

 

De muzikant danste het vertrek door en bleef voor de bank staan. Hij maakte een kleine buiging, maar bleef Dannyl strak aankijken.

 

Een man in een rok, een man in een rok,

De man in een rok bezorgt hem een schok.

 

Onzeker hoe hij daarop moest reageren keek Dannyl Errend vragend aan. De ambassadeur keek lichtelijk verveeld terug.

      De muzikant wervelde rond en nam een theatrale houding aan. ‘Een man met een buik, een man met een buik.’ De zanger zweeg even en stak zijn neus snuffelend in de lucht. ‘De man met een buik geurt als een rozenstruik.’

      Errend moest wel minzaam glimlachen toen er een klaterend gelach rond hem opsteeg. De muzikant boog, draaide op zijn hakken rond en huppelde weer terug naar de vrouwen.

      ‘In Capia, mijn lief heeft rood, rood haar, en ogen als de diepzee zo blauw,’ zong hij met warme stem. ‘In Tol-Gan, mijn lief heeft sterke, sterke armen, en ze omhelst me elk uur zo trouw...’

      Dannyl grinnikte. ‘Ik heb een andere versie van dat lied gehoord toen ik op het schip van de Vindo-zeelieden zat. Maar die lijkt me niet zo geschikt voor de oren van die jongedames daar.’

      ‘Dan kan ik je wel vertellen dat dat lied van die zeelui het origineel was, dat wat is afgezwakt voor de gevoelige oortjes aan het hof,’ antwoordde Errend.

      De muzikant bood een van de dames met veel ceremonieel zijn instrument aan en begon acrobatische kunsten te doen.

      ‘Wat een vreemde vent,’ zei Dannyl.

      ‘Hij weet je met de meest vleiende bewoordingen te beledigen,’ zei Errend en wuifde het onderwerp weg. ‘Gewoon niet op letten. Tenzij je hem amusant vindt natuurlijk.’

      ‘Ik vind hem wel leuk, al heb ik geen idee waarom.’

      ‘Het gaat wel weer over. Hij heeft eens –’

      ‘De Gildeambassadeurs van Elyne,’ dreunde de stem van de koninklijke garde opeens.

      Errend stond op en stapte het vertrek door, met Dannyl op zijn hielen. De wachter gebaarde dat ze even moesten wachten en verdween door de deur.

      Dannyl hoorde dat Errends naam omgeroepen werd, en vervolgens de zijne. Toen was het even stil. De wachter kwam terug en gebaarde dat ze snel moesten doorlopen.

      De audiëntiezaal was kleiner dan de wachtkamer. Er stonden twee tafels aan beide kanten, en daaraan zaten verscheidene mannen van middelbare leeftijd of ouder – de adviseurs van de koning. In het midden stond een derde tafel met documenten, boeken en een schotel met zoetigheid erop. Achter deze centrale tafel zat de koning op een grote, zacht beklede stoel. Achter hem stonden twee magiërs, en ze hielden elke beweging in de zaal nauwlettend in de gaten.

      Net als Errend bleef Dannyl voor de middelste tafel staan en viel neer op één knie. Het was lang geleden dat hij voor een koning had geknield – hij was nog maar een kind toen zijn vader hem voor één keertje had meegenomen naar het hof. Als magiër vond hij het vanzelfsprekend dat iedereen voor hem boog, op de andere magiërs na. Hoewel het hem in wezen weinig kon schelen als er op die wijze eer werd betoond, voelde hij zich toch altijd een beetje gekleineerd als ze geen buiging maakten, alsof het een inbreuk op het fatsoen was. Een blijk van respect was immers altijd belangrijk, al was het maar om aan te geven dat je goede manieren had.

      Maar knielen voor een ander was een teken van onderdanigheid, en dat was een gevoel dat hij maar zelden ervaren had. Hij kon het niet helpen dat hij dacht dat het wel erg aangenaam moest zijn voor een koning om te weten dat je een van de weinige mensen was voor wie magiërs zich in het stof wierpen.

      ‘Sta op.’

      Toen hij weer rechtop stond zag Dannyl dat de koning hem geïnteresseerd opnam. Ruim vijftig jaar oud was Marend, en zijn roodbruine lokken begonnen hier en daar al grijs te worden. Zijn blik was echter oplettend en intelligent.

      ‘Welkom in Elyne, ambassadeur Dannyl.’

      ‘Dank u, hoogheid.’

      ‘Goede reis gehad?’

      Dannyl dacht even na. ‘Ja. Gunstige winden. Geen storm. Geen bijzonderheden.’

      De man grinnikte. ‘U klinkt als een zeeman, ambassadeur.’

      ‘Het was een leerzame reis.’

      ‘En hoe had u gedacht uw tijd in Elyne door te brengen?’

      ‘Wanneer ik me niet bezig hoef te houden met de zaken en verzoeken die op mijn pad liggen, zou ik graag de stad en de omgeving bekijken. Ik verheug me nu al op een bezoek aan de Grote Bibliotheek.’

      ‘Uiteraard,’ sprak de koning glimlachend. ‘Magiërs schijnen over een mateloze honger naar kennis te beschikken. Wel, het was me een genoegen met u kennis te maken, ambassadeur Dannyl. We zullen elkaar ongetwijfeld vaker zien. U kunt gaan.’

      Dannyl neeg respectvol het hoofd en volgde Errend naar een deur aan de zijkant. Ze gingen een klein vertrek in waar een aantal wachters rustig met elkaar stond te praten. Een andere gardist stuurde hen een deur door, en een gang in die uit bleek te komen in de grote hal waar ze waren binnengekomen.

      ‘Nou,’ zei Errend, ‘dat was kort en niet bijster krachtig, maar hij heeft je tenminste goed kunnen bekijken, en dat was het doel van dit uitstapje. Ik moet je nu verlaten. Maak je geen zorgen, ik heb ervoor gezorgd dat je – aha, daar heb je ze al.’

      Twee dames kwamen op hen toelopen. Ze bogen diep terwijl Errend hen voorstelde. Dannyl knikte ten antwoord en glimlachte omdat het hem te binnen schoot dat hij over deze zusters een aantal smakelijke schandaaltjes uit verslagen had opgediept.

      Toen de oudste vrouwe haar hand op Dannyls arm legde, lachte Errend en verontschuldigde zich. De gezusters leidden Dannyl de hal door en stelden hem voor aan een aantal beroemde Elynese hovelingen. Spoedig had Dannyl een beeld bij elke naam die hij zich in had moeten prenten.

      Al deze hovelingen leken oprecht blij hem te ontmoeten en hij kreeg langzamerhand een ongemakkelijk gevoel over zoveel interesse in zijn persoontje. Uiteindelijk, toen de zon lange lichtstralen de zaal in stuurde en hij anderen zag vertrekken, besloot Dannyl dat hij zichzelf kon verontschuldigen zonder onbeleefd over te komen.

      Toen hij zich eenmaal van de zusters had losgemaakt liep hij naar de ingang van het paleis, waar zich echter een man uit de schaduwen losmaakte die hem aansprak.

      ‘Ambassadeur Dannyl?’ Het was een spichtig mannetje, met heel kort haar en donkergroene kleding. Hij zag er bepaald sober uit in vergelijking met de rest van de hovelingen in Elyne.

      Dannyl knikte. ‘Ja?’

      ‘Ik ben Dem Agerralin.’ De man maakte een buiging. ‘Hoe is uw eerste dag aan het hof u bevallen?’

      De naam kwam Dannyl bekend voor, maar hij wist niet meer precies waarvan. ‘Aangenaam en vermakelijk, Dem. Ik heb heel wat nieuwe mensen leren kennen.’

      ‘Ik zie dat u op weg bent naar huis.’ Dem Agerralin deed een stap naar achteren. ‘U zult te laat komen.’

      Opeens wist Dannyl weer waar hij de naam eerder had gehoord. Dem Agerralin was de man van de ‘dubieuze connecties’ over wie Errend het had gehad. Dannyl bekeek hem wat beter. Hij zag zo gauw niets bijzonders aan hem.

      ‘O, ik heb geen haast,’ zei hij.

      Dem Agerralin glimlachte. ‘Ach, dat is mooi. Want ik wilde u wat vragen, als u me permitteert.’

      ‘Ga uw gang.’

      ‘Het is een persoonlijke kwestie.’

      Nieuwsgierig geworden, beduidde Dannyl dat de man verder kon spreken.

      De Dem leek zijn woorden zorgvuldig te kiezen en maakte een verontschuldigend gebaar. ‘Er is weinig dat aan de aandacht van het Elynese hof ontsnapt en, zoals u wellicht al heeft opgemerkt, zijn we mateloos geïnteresseerd in het Gilde en de magiërs. Daar zouden we alles over willen weten.’

      ‘Dat is me al opgevallen, ja.’

      ‘Dan zal het u ook niet vreemd voorkomen dat ons zekere geruchten over u ter ore zijn gekomen.’

      Er voer een koude rilling over Dannyls rug. Hij deed zijn best om zo verrast mogelijk te kijken. ‘Geruchten?’

      ‘Ja. Hele oude, maar ik en een paar anderen zijn er toch niet in geslaagd ze naast ons neer te leggen toen we hoorden dat u in Capia kwam wonen. Vrees niet, mijn vriend. Dit soort zaken worden hier niet als een taboe beschouwd zoals in Kyralia, al is het niet altijd verstandig lichtvaardig met die informatie om te springen. We zijn zeer in u geïnteresseerd, dus mag ik misschien vragen of die geruchten wellicht een kern van waarheid bevatten?’

      De man klonk erg hoopvol. Dannyl besefte dat hij de man ongelovig aanstaarde en moest zijn ogen haast van hem losrukken. Als een hoveling iemand aan het hof van Kyralia een dergelijke vraag gesteld had, zou dat een schandaal veroorzaakt hebben dat de vraagsteller zou ruïneren en schande over het Gilde zou brengen. Dus Dannyl zou eigenlijk woedend hebben moeten reageren en Dem Agerralin hebben moeten vertellen dat het zeer onbetamelijk was een dergelijke impertinente vraag te stellen. Maar de woede en de bittere gevoelens die hij eens tegenover Fergun gekoesterd had omdat die de geruchten in de wereld had gebracht, waren bijna verdwenen sinds de Krijger gestraft was voor het chanteren van Sonea. En trouwens, al had hij dan nog steeds geen vrouw gevonden om ook het laatste wantrouwen de wereld uit te helpen, de hoofdmagiërs hadden hem toch maar mooi uitgekozen om Gildeambassadeur te worden.

      Dannyl overwoog zijn antwoord zorgvuldig. Het had geen zin de man te beledigen. De Elyneeërs mochten dan minder behoudend zijn dan de Kyralianen, maar in welke mate? Errend had Dem Agerralin tenslotte een man met ‘dubieuze connecties’ genoemd... Het zou hoe dan ook verkeerd zijn om op zijn eerste dag aan het hof al een vijand te maken.

      ‘Juist,’ zei Dannyl langzaam. ‘Ik denk dat ik weet op welk gerucht u doelt. Het lijkt erop dat ik die aantijgingen nooit kwijt zal raken, al dateren ze dan van tien, nee, vijftien jaar geleden. Het Gilde, weet u, is een zeer conservatieve instelling, en de novice die het gerucht de wereld in bracht wist dus ook dat het me in de problemen met mijn meerderen zou brengen. Hij verzon de wildste verhalen over me.’

      De man knikte, zijn schouders omlaag. ‘Ik begrijp het. Wel, vergeef me alstublieft dat ik zo’n pijnlijk onderwerp ter sprake heb gebracht. Ik had gehoord dat de novice op wie u doelt momenteel in de bergen leeft – in een fort nog wel. We vroegen ons ook af hoe dat zat, want de man die het luidst roept dat anderen zo zijn, is maar al te vaak...’

      Dem Agerralin liet de rest van zijn zin in de lucht hangen, want er kwam iemand aanlopen. Dannyl keek op en was blij verrast Tayend te zien. Weer was hij verbijsterd over hoe knap de jonge geleerde eruitzag. Hij was in het donkerblauw gekleed, zijn rossig blonde haar was naar achteren gebonden en hij voelde zich aan het hof duidelijk als een vis in het water. Tayend maakte een sierlijke buiging en glimlachte naar Dannyl.

      ‘Ambassadeur Dannyl, Dem Agerralin.’ Tayend knikte beleefd naar hen. ‘Hoe gaat het met je, Dem?’

      ‘Uitstekend,’ zei de Dem, ‘en met jou? We hebben je lang niet aan het hof gezien, Tremmelin.’

      ‘Helaas, maar mijn taken in de Grote Bibliotheek houden me te veel bezig.’ Het klonk niet alsof hij dat jammer vond. ‘Ik ben bang dat ik de ambassadeur aan je gezelschap moet ontrukken. Er is een kwestie waarover ik hem moet spreken.’

      Dem Agerralin keek Dannyl aan met een blik waaruit niets viel op te maken. ‘Juist ja. Dan zeg ik u hierbij vaarwel, ambassadeur.’ Hij maakte een buiging en wandelde weg.

      Tayend wachtte tot de man buiten gehoorsafstand was. Toen keek hij Dannyl met samengeknepen ogen aan. ‘Er is iets dat u moet weten over Dem Agerralin.’

      Dannyl glimlachte wrang. ‘Ja, ik heb al een idee gekregen wat dat is.’

      ‘Ah.’ Tayend knikte. ‘En heeft hij ook de geruchten die over u de ronde deden ter sprake gebracht?’ Toen Dannyl wanhopig keek knikte de geleerde weer. ‘Dat dacht ik wel.’

      ‘Heeft iedereen het erover?’

      ‘Nee, een paar mensen maar, in bepaalde kringen.’

      Dannyl wist niet of hij nu blij moest zijn met dat nieuws of niet. ‘Het is al jaren geleden dat ze me beschuldigden. Het verbaast me dat de geruchten het hof in Elyne bereikt hebben, en dat ze er nog over praten.’

      ‘Daar hoeft u zich niet over te verbazen. Het idee dat een Kyraliaanse magiër “een van de makkers is” – zo noemen ze mannen als Dem hier – is vermakelijk. Maar maakt u zich geen zorgen. Ze proberen u gewoon uit. En ik moet zeggen, u blijft opmerkelijk kalm voor een Kyraliaan. Ik was bang dat u de arme Agerralin met een bliksemstraal zou vernietigen.’

      ‘Ik zou niet lang Gildeambassadeur blijven als ik dat deed.’

      ‘Nee, maar u lijkt niet eens verstoord te zijn.’

      Weer overwoog Dannyl zijn antwoord. ‘Als je je halve leven al bezig bent geweest zulke geruchten te ontkennen, krijg je haast medelijden met de jongen die ze denken voor zich te hebben. Om neigingen te hebben die niet getolereerd worden, en ze dus of te moeten ontkennen of ze hoe dan ook te verbergen, dat moet wel een vreselijk lot zijn.’

      ‘Zo is dat misschien in Kyralia, maar niet hier,’ zei Tayend lachend. ‘Het hof van Elyne is zowel afstotelijk door de decadentie die er heerst, als befaamd om zijn vrijheid. We verwachten gewoon dat iedereen wel wat interessante of excentrieke eigenaardigheden heeft. We zijn dol op roddels, maar in geruchten stellen we maar weinig vertrouwen. We hebben zelfs een gezegde: “Waar rook is, is vuur; het probleem is het vuur te vinden.” Zo, en wanneer komt u nu op bezoek in de bibliotheek?’

      ‘Heel snel,’ zei Dannyl.

      ‘Ik verheug me op uw komst.’ Tayend deed een stap naar achteren. ‘Maar nu moet ik nog een en ander afhandelen. Tot spoedig, ambassadeur Dannyl.’ Hij maakte een buiging.

      ‘Tot spoedig,’ antwoordde Dannyl.

      Terwijl hij de jonge geleerde weg zag wandelen, schudde Dannyl het hoofd. Hij had roddels en geruchten verzameld tot zijn hoofd ervan barstte, maar had er niet bij stilgestaan dat ze ook over hem de ronde zouden doen. Kende het hele hof het gerucht dat Fergun zo lang geleden de wereld had ingestuurd? Nu hij wist dat er nog steeds over gepraat werd, gaf hem dat een ongemakkelijk gevoel, maar hij moest er maar vertrouwen in hebben dat Tayend het bij het rechte eind had, en dat niemand aan het hof dat soort praatjes serieus zou nemen.

      Met een zucht ging hij de paleispoort uit en begon aan de lange afdaling van de witte trap. Onderaan stond het Gilderijtuig al klaar.