31
EEN ONVERWACHTE ONTMOETING
De weg kronkelde en golfde mee met het land terwijl hij verder en verder de heuvels in voerde die grensden aan de Grijze Bergen. Toen Dannyl, Tayend en hun bedienden een bocht omsloegen, kwam er een opvallend gebouw in zicht. Het stond hoog aan de rand van een afgrond, was bespikkeld met kleine raampjes, en een smalle stenen brug leidde naar een onopgesmukte poort.
Dannyl en Tayend wisselden een blik. Dannyl zag meteen dat Tayend het gebouw net zo onvriendelijk vond als hij. Hij wendde zich tot de bedienden. ‘Hend, Krimen. Rij vooruit en informeer eens of Dem Ladeiri ons kan ontvangen.’
‘Zeker, heer,’ antwoordde Hend. De twee zetten hun paarden tot een drafje aan en verdwenen achter de volgende bocht in de weg.
‘Gezellig is anders,’ mompelde Tayend.
‘Tja,’ zei Dannyl. ‘Het heeft meer weg van een fort dan van een woning.’
‘Het wás ook een fort,’ zei Tayend. ‘Eeuwen geleden.’
Dannyl liet zijn paard nog langzamer lopen. ‘Wat weet je eigenlijk van Dem Ladeiri?’
‘Hij is stokoud. In de negentig. Hij heeft een stel bedienden, maar verder woont hij alleen.’
‘En hij heeft een bibliotheek.’
‘Die erg beroemd is. Zijn familie heeft allerlei uitheemse voorwerpen verzameld, door de eeuwen heen, en daar zitten ook wat boeken tussen.’
‘Misschien vinden we hier iets wat we kunnen gebruiken.’
Tayend haalde zijn schouders op. ‘Ik verwacht veel merkwaardige zaken, en weinig bruikbaars. Irand schijnt de Dem nog te kennen uit zijn jonge jaren, en hij noemde hem een “amusante excentriekeling”.’
Terwijl ze langzaam verder reden, tuurde Dannyl tussen de bomen aan de kant van de weg door om te proberen een glimp van het gebouw op te vangen. Ze waren nu alweer drie weken op weg, en bleven hoogstens een nacht in iedere plaats die ze aandeden. Zichzelf voorstellen aan de Dems op afgelegen landgoederen en het testen van hun kinderen werd een vervelend karwei, en geen van de bibliotheken die ze bekeken hadden, bevatte iets wat ze nog niet wisten.
Dit kon natuurlijk ook Akkarins ervaring zijn geweest. Misschien had zijn speurtocht naar kennis van oude magie hem hier geen grote ontdekkingen opgeleverd.
Uiteindelijk kwam de brug in zicht. Hij lag over een duizelingwekkend diep ravijn. In een nis in de dikke muren van het gebouw zaten twee zware houten deuren, met scharnieren die zo verroest waren dat Dannyl zich afvroeg waarom ze het nog niet begeven hadden. Een magere, witharige man met kleren aan die een maatje te groot voor hem waren stond tussen de halfgeopende deuren.
‘Gegroet, ambassadeur Dannyl,’ sprak de oude man met bevende stem. Hij maakte een stijve buiging. ‘Welkom in mijn huis.’
Dannyl en Tayend stegen af en gaven de teugels aan hun bedienden. ‘Dank u, Dem Ladeiri,’ antwoordde Dannyl. ‘Ik stel u voor aan Tayend van Tremmelin, geleerde in de Grote Bibliotheek.’
De Dem keek Tayend aan. ‘Welkom, jonge man. Ik heb ook een bibliotheek, weet je.’
‘Ja, daar heb ik van gehoord. Een bibliotheek die in heel Elyne befaamd is,’ antwoordde Tayend met overtuigend enthousiasme. ‘Vol interessante wetenswaardigheden. Ik zou hem dolgraag zien, als dat is toegestaan.’
‘Maar natuurlijk kan dat!’ riep de Dem uit. ‘Kom toch binnen.’
Ze volgden de oude heer naar een kleine binnenplaats en vervolgens door een verroeste ijzeren deur naar de hal. Hoewel de wandkleden en het meubilair er weelderig uitzagen, hing er een muffe geur in de ontvangstzaal.
‘Iri!’ riep de heer schril. Vlugge voetstappen naderden en een vrouw van middelbare leeftijd met een schort voor verscheen. ‘Breng mijn gasten iets te eten en te drinken. We zijn in de bibliotheek.’
De vrouw sperde haar ogen open toen ze het gewaad van Dannyl zag. Haastig maakte ze een buiging en verdween naar de keuken.
‘U hoeft ons niet meteen naar de bibliotheek te brengen,’ zei Dannyl. ‘We willen u niet tot last zijn.’
De Dem wuifde de opmerking weg. ‘Het is geen enkele moeite. Ik was toch in de bibliotheek bezig toen uw bedienden hier aanklopten.’
Ze volgden de Dem een gangetje in, en een lange wenteltrap af die eruitzag alsof hij uit de rotswand gehouwen was. Het laatste deel van de trap was gemaakt van een robuuste houtsoort en eindigde midden in een enorme zaal.
Dannyl glimlachte toen hij Tayend naar adem hoorde happen. Het was duidelijk dat de geleerde geen hoge verwachtingen had gekoesterd.
De zaal werd verdeeld door lange rijen stellingkasten. Overal stonden opgezette dieren, flessen met allerlei organen en wezens op sterk water, snijwerk van allerlei soorten materiaal, vreemde contrapties, mineralen en gesteenten, ontelbare boekrollen, wastafeltjes, en planken vol boeken. Hier en daar stonden grote beelden, en Dannyl vroeg zich af hoe ze erin waren geslaagd die de wenteltrap af te krijgen – of zelfs maar door de bergen hierheen te vervoeren. Aan de wanden hingen sterrenkaarten en kaarten met mysterieuze diagrammen.
Ze volgden de Dem langs al deze wondere zaken, te verbijsterd om een woord uit te brengen. Toen hij hen een gangpad tussen de stellingen met boeken in leidde, tuurde Tayend ingespannen naar de plaatjes op de planken waarin onderwerpen en nummers waren gegraveerd.
‘Waar zijn deze nummers voor?’ vroeg de geleerde nieuwsgierig.
De Dem draaide zich om en glimlachte. ‘Catalogussysteem. Elk boek heeft een nummer en ik houd ze allemaal bij op kaartjes.’
‘In de Grote Bibliotheek hebben we niet zo’n gedetailleerd systeem. We zetten boeken van hetzelfde onderwerp bij elkaar, zo veel mogelijk. Hoe lang werkt u al met dit systeem?’
‘Mijn grootvader heeft het verzonnen.’
‘Hebt u ooit gevraagd of de Grote Bibliotheek het niet wilde overnemen?’
‘O, ettelijke keren. Maar Irand ziet het nut er niet van in.’
‘Het is niet waar!’ zei Tayend lachend. ‘Maar ík wil dolgraag zien hoe het werkt.’
‘Dat komt mooi uit,’ zei de oude heer. ‘Want dat wilde ik jullie net laten zien.’
Ze liepen door naar een joekel van een bureau waaromheen een heleboel ladekasten stonden.
‘Welnu, is er een bepaald onderwerp waarover jullie wat willen weten?’
‘Hebt u ook boeken over oude magische praktijken?’ vroeg Tayend.
De oude man trok zijn wenkbrauwen op. ‘Jawel. Maar kun je wat specifieker zijn?’
Dannyl en Tayend wisselden een blik. ‘Alles wat met de koning van Charkan of Shakan Dra te maken heeft,’ zei de laatste.
De witte wenkbrauwen werden nog hoger opgetrokken. ‘Ik zal eens kijken.’
Hij draaide zich om en trok een laatje open, waarin een heel pak kleine kaartjes zat. Hij bladerde erin en mompelde een nummer. Toen sloot hij het laatje en liep naar het eind van de stellingen en sloeg een ander gangpad in. Hij bleef bij een van de boekenkasten staan, liet een vinger langs de ruggen glijden en tikte er een aan.
‘Daar hebben we hem.’ Hij trok een boek uit de kast en overhandigde het aan Tayend.
De jonge geleerde bekeek het. ‘Het is een geschiedenis van Ralend van Kemori.’
‘Er moet een verwijzing naar de koning van Charkan in staan, of mijn kaartsysteem zou me niet op dit boek hebben gewezen,’ verzekerde de Dem hem. ‘Nu, kom maar mee. Ik dacht dat we ook een aantal kunstvoorwerpen over hetzelfde onderwerp hadden.’
Ze liepen achter de Dem aan naar grotere ladekasten, waarvan alle laatjes genummerd waren. De oude man trok er een lade uit en zette hem op een tafel. Toen hij erin keek maakte hij een vergenoegd geluidje.
‘Juist, dat was het. Ik kreeg dit vijf jaar geleden. Ik herinner me dat ik dacht dat uw opperheer dit zeer interessant zou hebben gevonden.’
Wederom wisselden Dannyl en Tayend een blik uit.
‘Akkarin?’ zei Dannyl en tuurde in de la. Er lag een zilveren ring met een steen in. ‘Waarom zou hij hierin geïnteresseerd zijn geweest?’
‘Omdat hij me vele jaren geleden al opzocht met de vraag of ik informatie over de koning van Charkan had. Hij liet me dit symbool zien.’ De Dem hield de ring omhoog. Er zat een donkere, bloedrode steen in, en in de steen was een halvemaan en een handje gesneden. ‘Maar toen ik hem een brief stuurde waarin ik vertelde wat ik had, zei hij dat hij me vanwege zijn nieuwe positie niet kon komen opzoeken.’
Dannyl nam de ring aan en bekeek hem nauwkeurig.
‘Degene die hem opstuurde vertelde dat er een legende bestaat waarin gezegd wordt dat magiërs hiermee zonder gevaar te worden afgeluisterd kunnen communiceren,’ zei de Dem.
‘Heus waar? Wie was de genereuze schenker?’
‘Ik weet het niet. Hij, of zij, heeft geen naam opgegeven.’ De Dem haalde zijn schouders op. ‘Soms willen mensen niet dat hun familie te weten komt dat ze iets kostbaars hebben weggegeven. Hoe dan ook, het is geen echte edelsteen. Hij is maar van glas.’
‘Probeer hem eens,’ zei Tayend over Dannyls schouder.
Dannyl keek Tayend verbaasd aan.
‘Toe dan!’ drong Tayend aan.
‘Dan zou ik behoefte moeten hebben om met een andere magiër te communiceren,’ merkte Dannyl op, maar hij deed de ring om zijn vinger. ‘En er zou een derde bij moeten zijn om te testen dat hij ons gesprek niet kon horen.’ Hij keek naar de ring. Hij voelde niets dat op een magische werking duidde.
‘Ik voel helemaal niets.’ Hij deed de ring af en gaf hem terug aan de Dem. ‘Misschien heeft hij eens magische eigenschappen gehad, maar is hij ze in de loop der tijd kwijtgeraakt.’
De oude man knikte, deed de ring in de la en schoof de la weer in de kast. ‘Het boek levert misschien meer op. Er is daar een zitje om rustig te kunnen lezen.’
Toen ze daar aankwamen bracht de vrouw die ze eerder gezien hadden juist een dienblad vol hapjes binnen. Daarna zette ze ook een blad met glazen en een fles wijn neer. Tayend ging zitten en bladerde snel door de biografie van Ralend van Kemori.
‘De Koning van Charkan sprak over zijn route,’ las hij voor. ‘Hij kwam door de bergen, en stopte om geschenken te geven aan Armjé, de stad van de maan.’ Tayend keek op. ‘Armjé. Die naam ken ik ergens van.’
‘Het is nu een ruïne,’ zei de Dem, met zijn mond vol. ‘Het ligt hier niet ver vandaan. In mijn jonge jaren klom ik er altijd naar toe.’
De Dem begon een enthousiaste beschrijving van de vervallen stad te geven, maar Dannyl zag dat Tayend er niet naar luisterde. De geleerde was te zeer in het boek verdiept. Dannyl kende Tayends geconcentreerde blik en moest glimlachen. Klaarblijkelijk bevatte de bibliotheek van de Dem meer dan de verzameling waardeloze prullen die Tayend had verwacht.
Gedurende de twee weken dat ze nu de geheime gangen doorkruiste, had Sonea Regin niet eenmaal ontmoet. Ze hoopte wel dat de ontmoeting met heer Yikmo de anderen de schrik om het hart had doen slaan, maar zeker kon ze er niet van zijn.
Ze had niets gehoord over een straf of iets dergelijks. Yikmo had het niet meer over het incident gehad, en niemand scheen er iets van te weten, dus vermoedde ze dat hij haar verzoek om er niet over te spreken gerespecteerd had. Helaas zou dat Regins bondgenoten het idee geven dat ze haar inderdaad konden treiteren zonder er problemen mee te krijgen.
Aangezien Regin haar altijd overvallen had op de tweede verdieping, waar de bibliotheek zich bevond, was ze zo voorzichtig geweest altijd de uitgang van de geheime gangen op de begane grond te kiezen. De vorige avond had ze het eerste teken gezien dat hij erachter gekomen was. Toen ze de hoofdgang van de begane grond in liep, had ze aan het eind van de gang een leerling gezien die daar kennelijk op wacht stond. En in de hal waar de uitgang was stond een van de oudere jongens. Hij had het niet gewaagd haar lastig te vallen, maar dat zelfgenoegzame lachje van hem beviel haar niet.
Dus had ze vanavond de geheime gangen van de tweede verdieping maar weer genomen. Ze liep zo zacht mogelijk door de hoofdgang.
Als ze Regin en zijn maten tegenkwam, kon ze altijd nog wegrennen en in een geheime gang wegduiken. Mits ze niet in een hoek werd gedreven voor ze bij een ingang was, of ze haar konden zien verdwijnen.
Ze sloeg een hoek om en zag nog net een stuk bruine stof om de volgende hoek wegflitsen. Toen ze terugweek hoorde ze vaag gefluister. Er kwamen voetstappen uit de richting vanwaar ze gekomen was. Ze vloekte zacht en begon te rennen. Ze dook een zijgang in en botste tegen een eenzame novice op. Een magische knal ketste af tegen haar schild, maar hij was alleen, dus passeerde ze hem zonder moeite.
Drie hoeken later liep ze tegen twee handlangers van Regin op. Ze probeerden haar de doorgang te versperren, maar gaven het na een minuutje weer op. Bij de deur naar een portaalkamer werd ze opgehouden omdat vier novicen haar wilden aanvallen. Ze duwde hen tegen de muur, stapte naar binnen en sloot de deur af met een magisch slot.
Houd ze uit elkaar, dacht ze. Yikmo kan tevreden zijn.
Ze liep de binnenste gang in, rende naar de dichtstbijzijnde portaalkamer, waar ze de deur dwong open en dicht te gaan, en keerde toen op haar schreden terug.
Nog steeds alleen, dacht ze. Ze minderde vaart om haar voetstappen te dempen, sloeg een kronkelende gang in en vond een deur naar de geheime gangen. Ze controleerde nog even of niemand haar kon zien, liet haar hand onder een schilderij glijden en haalde de hendel over.
‘Ze ging hierheen,’ hoorde ze iemand zeggen.
Haar hart sloeg een slag over. Ze stapte snel de opening in en duwde de deur dicht.
Omgeven door duisternis tuurde ze door het kijkgat. Ze zag een aantal novicen langs de geheime deur van de binnenste gang lopen. Ze telde ze en haar adem stokte even. Twintig man.
Maar goed, ze waren haar kwijt. Ze wachtte tot ze weer rustig adem kon halen. Warme lucht gleed langs haar nek.
Sonea fronste haar wenkbrauwen. Warme lucht?
Toen hoorde ze naast het geruis van haar eigen ademhaling een andere, zachtere adem. Ze draaide zich pijlsnel om en vormde een bollichtje. En smoorde een kreet van angst.
Donkere ogen boorden zich in die van haar. Hij had zijn armen over elkaar geslagen, en de gouden incal glinsterde op het zwart van zijn gewaad. De dreiging straalde van hem af.
Ze wilde langs hem heen rennen, maar een arm versperde haar de weg.
‘Eruit,’ snauwde hij.
Ze aarzelde. Kon hij de novicen niet horen? Snapte hij niet dat ze in de val zou lopen?
‘Meteen!’ beet hij haar toe. ‘En laat ik je nooit meer in deze gangen zien.’
Ze draaide zich om en frummelde met bevende handen aan het slot. Ze keek door het spionnetje en was blij dat er buiten geen getuigen stonden. Ze strompelde door de deur en voelde een stroom kille lucht langs haar ruggengraat glijden toen de deur zich achter haar sloot.
Ze bleef even sidderend staan. Toen dacht ze eraan dat hij haar door het spionnetje kon zien en dwong zichzelf weg te lopen. Toen ze de hoek omsloeg keken twintig paar ogen haar verbaasd aan.
‘Gevonden!’ kraaide iemand jolig.
Sonea wierp een schild op tegen de eerste treffers. Ze werd teruggedreven, en toen Regin het bevel gaf een halve cirkel rond haar te vormen om haar ontsnapping te beletten, draaide ze zich om en ging ervandoor.
Toen ze langs de verborgen deur flitste veranderde haar schrik in woede. Waarom houdt hij hen niet tegen? Is dit mijn straf omdat ik ergens was waar ik niet mocht komen?
Ze kwam slippend tot stilstand toen er leerlingen uit een zijgang opdoken. Terwijl ze een blokkade opwierp om hen tegen te houden, rende ze halsoverkop de enige lege gang in.
Vraagt geen mens zich dan af waarom hij me niet... nee, natuurlijk niet, alleen ik weet immers dat hij daar was.
De blokkade hield haar vijanden niet meer tegen en vloekend liep ze tegen een onzichtbare muur op. Die barrière had ze snel geslecht, maar erachter verscheen er nog een, en nog een. De moed zonk haar in de schoenen toen ze voetstappen zowel voor als achter zich hoorde naderen. En vervolgens moest haar schild een meedogenloze aanval van treffers weerstaan.
Wat deed hij eigenlijk in het geheime stelsel? Ik heb er nooit voetstappen gezien... tenzij hij het stof altijd weer liet vallen zoals het gelegen had... Maar waarom zou hij dat doen als toch niemand anders de gangen gebruikt?
De bendeleden beletten haar te ontsnappen. Ze zat in de val en kon alleen maar wachten tot ze haar bewusteloos zouden achterlaten. Met zoveel aanvallers was het snel met haar kracht gedaan. Toen haar schild begon te wankelen, stapte Regin naar voren en glimlachte breed. Hij hield een klein flesje in zijn hand, gevuld met een donkere vloeistof. Hij hief zijn hand en de aanval stopte.
‘Lieve Sonea,’ zei hij en zond een krachttreffer naar haar schild. ‘Mijn hart juicht als ik je aanschouw.’ Weer een treffer. ‘Het is alweer zo’n tijd geleden dat we elkaar in de ogen zagen.’ Haar schild vertoonde hier en daar al gaten, maar ergens haalde ze nog een beetje kracht vandaan. ‘Afwezigheid doet de liefde groeien, zeggen ze wel eens.’ De volgende treffer vernietigde haar schild. Ze dook ineen in afwachting van de schoktreffers.
‘Ik heb een cadeautje voor je meegebracht,’ vervolgde Regin. ‘Een parfum uit een uitermate exotisch oord.’ Hij trok de kurk uit het flesje. ‘Jegh! Welk een lieflijke geur. Wil je het niet eens ruiken?’
Al van een paar stappen afstand herkende ze de lucht. Haar klas had olie uit de bladeren van een kreppabosje geëxtraheerd voor een project van geneeskunde. Het sap dat overbleef stonk naar rottend groenteafval en kon stekende blaren veroorzaken.
Regin zwaaide achteloos met het geopende flesje. ‘Maar één flesje is natuurlijk te weinig om je te zeggen hoeveel ik om je geef. Kijk, ik heb er nog een paar meegebracht!’
Alle anderen hadden opeens een flesje in hun hand. Voorzichtig haalden ze de kurk eraf en de gang vulde zich met de misselijkmakende stank.
‘Morgen vinden we je in een oogwenk als we je zoete parfum ruiken!’ Regin knikte naar zijn kompanen. ‘Nu!’ blafte hij.
Handen schoten naar voren en een aantal kledders van het gemene vocht schoten in haar richting. Ze hield haar handen voor haar gezicht, sloot haar ogen, en met alles wat ze in zich had, lukte het haar zowaar het laatste restje kracht naar boven halen.
Geen druppel raakte haar huid. Niets. Ze hoorde iemand hoesten, toen nog iemand en plotseling was de gang gevuld met gevloek en geschreeuw. Ze opende haar ogen en keek verbaasd om zich heen. De muren, het plafond en de novicen zaten onder de kleine bruine druppels. De leerlingen veegden als gekken hun handen en gezichten aan hun gewaad af. Sommigen braakten of spuugden op de vloer, anderen wreven in hun ogen en huilden van de pijn.
Toen haar blik Regin vond, zag ze dat hij het ergste leed. Zijn ogen traanden en zijn gezicht zat onder de rode blaren. Hij kromp ineen op de vloer.
Er borrelde een vreemd gevoel in haar op. Ze hield haar hand voor haar mond om niet in lachen uit te barsten. Ze hees zichzelf omhoog langs de muur, wankelde en ging rechtop staan.
Laat ze niet merken hoe moe je bent, dacht ze. Geef ze geen tijd om te denken hoe ze je dit betaald zullen zetten!
Ze liep rustig langs de novicen de gang uit.
Regin keek op naar de anderen. ‘Zorg dat ze er niet vandoor gaat!’ riep hij hees.
Een paar novicen keken hem even aan, maar het merendeel negeerde hem.
‘Vergeet het maar. Eerst dit gewaad uittrekken,’ zei er een. Anderen knikten en wilden weg schuifelen.
Regin knipperde met zijn ogen en zijn gezicht werd paars van woede, maar hij ging er niet tegenin.