22

MIJD DE OPPERHEER

Toen Sonea het Genezerspaviljoen verliet, renden er allerlei magiërsleerlingen langs haar heen. Sommigen sprongen in het rond en lachten uitbundig. Sonea luisterde naar al die opwinding rondom haar. Terwijl de laatste gongslag nog in haar oren weergalmde, waren de meeste novicen al druk aan het kletsen over paardrijden, wat ze aan zouden trekken naar het komende hofbal, en over spelletjes waarvan ze nog nooit had gehoord.

      De komende twee weken zouden bruine gewaden maar zelden te zien zijn op het Gildeterrein, want de meeste leerlingen – en heel wat magiërs bovendien – zouden de wintervakantie bij hun familie doorbrengen. Kon ik ook maar weg. Wat verlangde ze ernaar bij haar oom en tante en hun baby te logeren. Maar dat verbiedt hij me natuurlijk.

      Ze was bij de trappen van de universiteit aangekomen. Een paar oudere novicen passeerden haar juichend, en een paar achterblijvers haastten zich langs haar heen terwijl ze de trap op liep. Toen ze eenmaal op de tweede verdieping was, leek ze plotseling helemaal alleen in het gebouw.

      De stilte in de gang liet haar een leegte voelen die ze nog niet eerder had meegemaakt, zelfs ’s avonds laat niet. Ze drukte haar kistje tegen haar borst en snelde naar een zijgangetje.

      De magiërsbibliotheek lag op de begane grond, vrijwel aan de achterkant van de universiteit, maar de novicebibliotheek was alleen bereikbaar via een doolhof van gangetjes op de tweede verdieping. Sonea had hem dan ook niet kunnen vinden, de eerste keer dat ze hem zocht, en was uiteindelijk een paar oudere novicen achternagelopen, maar nu was het geen probleem meer.

      Binnen was geen leerling te bekennen. Ze hoorde een deur opengaan en ze boog toen de bibliothecaresse, vrouwe Tya, binnenkwam.

      ‘Het spijt me, Sonea,’ zei ze. ‘De bibliotheek gaat sluiten. Ik heb net mijn spullen gepakt.’

      ‘Is hij tijdens de vakantie wel open, vrouwe?’

      De bibliothecaresse schudde haar hoofd.

      Sonea boog, draaide zich om en vertrok weer. Op het kruispunt van gangen stond ze stil en vloekte zacht. Waar moest ze dán heen? Alles was beter dan het huis van de opperheer. Ze keek rillend rechts en links van haar. De rechtergang bracht haar terug naar de hoofdgang. Maar de linker?

      Ze begon hem in te lopen tot ze weer op een kruispunt kwam. Ze stopte en dacht terug aan de verwarrende tocht met Dorrien naar het dak. Hij zei dat hij elke gang en elke zaal in het gebouw kende. Om hier al sinds je jeugd te wonen had natuurlijk zijn voordelen.

      Sonea klemde haar lippen op elkaar. Ze had elke voorsprong nodig die ze kon krijgen. Het werd tijd dat zij hier de weg eens goed leerde kennen.

      Maar als ze nu eens verdwaalde?

      Sonea grinnikte. Ze had nog de rest van de dag voor zich. Voor de eerste keer in zes maanden hoefde ze nergens heen. Als ze de weg kwijtraakte, zou ze hem wel weer terugvinden.

      Met een vastberaden glimlach begon ze te lopen.

 

Vier keer werd er hard op de deur geklopt. Lorlen versteende. Dit was niet Osens beleefde klopje, of het zachte tikje van Lorlens bediende. En ook niet de onbekende roffel van zomaar een magiër. Het was de klop waarop hij had gewacht, een klop waarvan hij wist dat hij zou komen.

      En nu het eindelijk zover was kon hij geen spier meer bewegen. Hij staarde naar de deur met de vage hoop dat de bezoeker zou denken dat hij afwezig was en zich om zou draaien.

      Doe die deur open, Lorlen.

      De woorden brachten hem met een schok in beweging. Ze klonken vreemd, alsof ze in zijn hoofd werden uitgesproken.

      Lorlen haalde diep adem. Hij kon Akkarin toch niet ontlopen. Waarom zou hij het uitstellen? Met een diepe zucht dwong hij de deur open te gaan.

      ‘Goedenavond, Lorlen.’

      Akkarin stapte naar binnen, met datzelfde scheve glimlachje waarmee hij Lorlen altijd begroette. Alsof ze nog steeds oude vrienden waren.

      ‘Opperheer.’ Lorlen kreeg een droge keel. Zijn hartslag was versneld en hij wenste dat hij in zijn stoel kon wegzinken. Even kreeg hij een hekel aan zichzelf. Je bent administrateur van het Gilde, dacht hij bestraffend, gedraag je op z’n minst waardig. Hij ging rechtop zitten en keek Akkarin aan.

      ‘Niet in de Nachtzaal vanavond?’ vroeg Akkarin nieuwsgierig.

      ‘Ik was niet in de stemming.’

      In de stilte die volgde sloeg Akkarin zijn armen over elkaar. ‘Ik heb ze geen pijn gedaan, Lorlen.’ Akkarin zei het heel rustig en zacht. ‘Jou ook niet. Sonea zal er uiteindelijk voordeel van hebben dat ik haar mentor ben geworden. Haar leraren verwaarloosden haar, hoe Rothen ook zijn best deed. Nu zullen ze in het stof buigen om haar te mogen helpen – en ze zal hun hulp hard nodig hebben als ze zo hoog op de ladder wil komen als ze van plan is.’

      Lorlen keek Akkarin geschrokken aan. ‘Je hebt haar geest gelezen?’

      Een wenkbrauw werd opgetrokken. ‘Natuurlijk. Ze is nog wel jong, maar een kind is ze niet meer. Dat weet je best, Lorlen. Jij hebt haar geest tenslotte ook gelezen.’

      ‘Dat was iets anders.’ Lorlen keek een andere kant op. ‘Het werd me gevraagd.’ Akkarin had ongetwijfeld ook Rothens geest gelezen. Weer voelde hij een golf van schuldgevoel.

      ‘Maar daarvoor ben ik niet gekomen,’ sprak Akkarin. ‘Niets heeft je ooit weerhouden van een bezoek aan dat clubje roddeltantes in de Nachtzaal. Ze verwachten gewoon dat je komt. Het is tijd dat je ophoudt met dat gemok, mijn vriend.’

      Vriend? Lorlen snoof en keek naar de ring. Welke vriend zou hem zoiets hebben aangedaan? Wat voor een administrateur laat een zwarte magiër zomaar een novice in gijzeling nemen? Hij zuchtte. Een administrateur die geen keus heeft.

      Om Sonea te beschermen moest hij net doen of er niets aan de hand was. Alleen maar dat de opperheer eindelijk ook eens mentor van een novice had willen worden, en dat was toevallig dat sloppenkind geworden. Hij knikte.

      ‘Ik zal gaan. Ga je mee?’ vroeg hij, al wist hij al wat het antwoord zou zijn.

      ‘Nee, ik ga maar eens naar huis.’

      Lorlen knikte. Als Akkarin de Nachtzaal binnen zou komen, zou alle geroddel meteen stoppen. Maar als hij er niet was, zouden alle vragen die niemand de opperheer durfde te stellen de administrateur ter ore komen. En zoals gewoonlijk zou Akkarin een verslag verwachten.

      Toen herinnerde Lorlen zich de ring en Akkarins commentaar: ‘Nu zal ik alles wat er om je heen gebeurt kunnen zien en horen.’ Akkarin hoefde niet eens op zijn verslag te wachten. Hij zou op zijn gemak mee kunnen luisteren naar alles wat er besproken zou worden.

      Lorlen liep naar zijn slaapkamer, plensde wat water uit een schaal in zijn gezicht en bekeek zichzelf in de spiegel. De donkere kringen onder zijn ogen waren het bewijs van de slapeloze nachten die hij te verduren had gehad. Hij streek zijn haar glad, kamde het naar achteren en bond het samen in zijn nek. Zijn gewaad was gekreukeld, maar een magische handbeweging maakte dat in orde.

      Hij liep terug naar de ontvangstkamer en keek Akkarin met effen blik aan. Er verscheen een flauw glimlachje rond de mond van de opperheer. Lorlen deed zijn best zijn gezicht in de plooi te houden, beval de deur open te gaan en liep achter Akkarin aan naar buiten.

      De magiërs in de gangen bleven even staan wanneer ze langs­kwamen. Lorlen knikte beleefd. Ze zouden aannemen dat hij ziek geweest was, vanwege de donkere kringen rond zijn ogen. Even later wenste Akkarin hem nog een plezierige avond en wandelde weg.

      Onderweg naar de Nachtzaal groette Lorlen twee magiërs die in dezelfde richting liepen. Zoals hij verwacht had, informeerden ze of hij weer helemaal beter was. Hij verzekerde hen dat het weer ging, en bij de deur aangekomen liet hij hen voorgaan.

      Toen de binnendeuren opengingen werden alle hoofden omgedraaid om te zien wie er binnenkwam. Het geroezemoes werd eerst wat zachter en nam toen in hevigheid toe. Lorlen baande zich een weg door de volle zaal naar zijn favoriete fauteuil en zag dat er al diverse magiërs, waaronder veel hoofdmagiërs, omheen stonden.

      Tot zijn schrik zag hij heer Yikmo in zijn stoel zitten. De jonge Krijger sprong echter meteen op.

      ‘Administrateur Lorlen!’ riep hij uit. ‘Gaat u alstublieft zitten. Bent u weer in orde? U ziet er nog wel moe uit.’

      ‘O, het gaat wel weer,’ antwoordde Lorlen.

      ‘Blij dat te horen,’ zei Yikmo. ‘We hoopten al dat u vanavond zou komen, maar ik kan me goed voorstellen dat u liever weg zou blijven om alle vragen over Sonea en de opperheer te vermijden.’

      Lorlen glimlachte beleefd. ‘Maar ik kan jullie toch niet eeuwig in spanning laten, wel?’ Lorlen leunde achterover in zijn stoel en wachtte op de eerste vraag. Drie magiërs, onder wie heer Peakin, namen tegelijkertijd het woord. Ze zwegen en knikten naar het hoofd van de afdeling Alchemie.

      ‘Wíst je tevoren al dat Akkarin erover dacht haar mentor te worden?’ vroeg heer Peakin.

      ‘Nee,’ antwoordde Lorlen. ‘Hij heeft nooit meer interesse in haar gehad dan in welke novice dan ook. We hadden het wel eens over haar, maar niets wees op een speciale belangstelling van zijn kant. Niettemin heeft hij misschien al maanden met het idee gespeeld.’

      ‘Maar waarom nu juist Sonea?’

      ‘Nogmaals, dat weet ik niet. Er moet hem iets in haar opgevallen zijn.’

      ‘Misschien was dat haar kracht,’ mijmerde heer Yikmo. ‘Die zomerleerlingen maakten ons attent op haar uitzonderlijke potentieel toen ze hun krachten combineerden en zij hen desondanks versloeg.’

      ‘Heeft hij proeven met haar gedaan?’ vroeg een ander.

      Lorlen aarzelde, en knikte. ‘Ja.’

      De magiërs rondom hem wisselden blikken uit.

      ‘En, wat heeft hij gevonden?’ vroeg Peakin.

      ‘Ze bezit inderdaad enorme krachten,’ antwoordde Lorlen. ‘Hij wenst haar van dichtbij in de gaten te houden tijdens haar opleiding.’

      Een van de magiërs ging rechtop staan en liep naar een nieuw binnengekomen magiër, waarschijnlijk om de informatie door te geven. Achter die twee ontwaarde Lorlen een bekend gezicht. Toen Rothen hem aankeek, werd Lorlen bevangen door schuldgevoel.

      Dat Rothen hier aanwezig was verraste hem. Had Akkarin ook Rothen bevolen te doen alsof er niets bijzonders aan de hand was?

      ‘Jerrik heeft me laten weten dat ze avondlessen volgt,’ zei vrouwe Vinara. ‘Vind je dit niet een beetje te veel van het goede voor haar?’

      Lorlen wijdde zich weer aan de mensen rondom hem en haalde zijn schouders op. ‘Daar weet ik niets van. Ik wist niet dat hij al met Jerrik gesproken had.’

      ‘Haar meeste avondlessen zijn gewoon lessen die ze mist vanwege haar privélessen strijdvaardigheden. Die volgt ze overdag,’ legde heer Yikmo uit.

      ‘Waarom doet ze die niet ’s avonds?’ vroeg een ander.

      ‘Omdat ik ’s avonds geen les geef,’ lachte heer Yikmo.

      ‘Vergeef me mijn opmerking, maar je zou toch verwachten dat heer Balkan de uitverkorene van de opperheer les gaf,’ zei heer Garrel. ‘Maar misschien past uw manier van lesgeven beter bij een meisje als Sonea.’

      ‘Ja, leerlingen met een snelle geest en een minder agressief temperament reageren vaak goed op mijn methode,’ antwoordde Yikmo minzaam.

      Lorlen voelde dat Rothen hem nog steeds in de gaten hield en hij liet zijn ogen over de menigte glijden. Toen hij weer sprak probeerde hij van onderwerp te veranderen. Krijgers! dacht hij. Altijd en eeuwig die competitiedrang!

 

Twee uur later moest Lorlen een geeuw onderdrukken. Hij keek rond en stond op.

      ‘Excuseert u me,’ zei hij. ‘Het is al laat en ik ga er liever vroeg in. Goedenacht.’

      Door de zaal naar de uitgang lopen was geen sinecure. Hij kon geen stap zetten zonder te worden aangehouden om een vraag te beantwoorden. Nadat hij zich een paar maal beleefd had verontschuldigd, draaide hij zich om en keek recht in de ogen van Rothen.

      Ze keken elkaar zwijgend aan. Met bonzend hart kon Lorlen alleen maar denken aan Akkarins verbod om met elkaar te spreken. Maar iedereen keek naar hen en als zij geen woord tegen elkaar spraken zou dat weer een stroom van geruchten opleveren.

      ‘Goedenavond, administrateur,’ zei Rothen.

      ‘Goedenavond, heer Rothen,’ zei Lorlen.

      En zo zijn we Akkarin nu al ongehoorzaam, dacht Lorlen. Rothens gezicht zag er ouder uit dan hij zich herinnerde. Hij dacht ineens aan zijn ring en hield zijn handen achter zijn rug ineengestrengeld. ‘Ik wilde je mijn... medeleven betuigen. Het moet je pijn gedaan hebben het mentorschap te verliezen over een novice op wie je zo duidelijk gesteld was.’

      Rothen fronste zijn wenkbrauwen. ‘Dat deed het zeker,’ gaf hij toe.

      Wat wilde hij Rothen nu graag geruststellen. Als hij nu eens...

      ‘Ik hoorde zojuist dat ze in haar tweede jaar ook nog avondlessen gaat volgen. Ze zit dus vrijwel altijd in de klas, dus betwijfel ik of ze veel van haar nieuwe mentor zal zien – wat waarschijnlijk Akkarins manier is om ervoor te zorgen dat ze hem niet voor de voeten loopt.’

      Rothen knikte langzaam. ‘Daar zal ze niet rouwig om zijn, lijkt me.’ Hij aarzelde en temperde zijn stem. ‘Voel je je weer beter?’

      ‘Ja hoor,’ lachte Lorlen wat moeizaam. ‘Ik was een beetje oververmoeid. Ik –’ Hij brak af toen er wat anderen passeerden. ‘Dank je wel voor je bezorgdheid. Goedenacht, heer Rothen.’

      ‘Welterusten, administrateur.’

      Lorlen liep door de deur naar buiten en stond in de kille nachtlucht van de binnenplaats. Hij stond zichzelf toe even een zucht te slaken. Moet ik nu heus geloven dat Akkarin hen geen kwaad zal doen?

      Ze lopen geen gevaar. Slim trouwens om Rothen gerust te stellen, sprak Akkarin.

      Lorlen versteende van schrik en keek naar de ring. Hij blikte snel om zich heen en opgelucht constateerde hij dat de binnenplaats leeg was en niemand hem had zien verstijven.

      Je hebt me wel eens verteld over die gesprekstechnieken van Garrel, maar ik had zo’n denigrerende opmerking nooit zelf gehoord. Doet hij dat bij iedereen?

      Lorlen keek naar de ring. De steen ving het licht van de toortsen rond de binnenplaats op en zag er niet anders uit dan een gewone robijn.

      Ik heb het je toch gezegd? Alles wat er om je heen gebeurt, zal ik zien en horen.

      En denk?

      Wanneer ik luister wel – maar jij weet niet wanneer ik luister.

      Vol afschuw pakte Lorlen de ring vast en begon hem af te wrikken.

      Hou op, Lorlen. Je hebt jezelf al met genoeg schuldgevoelens opgezadeld. Dwing me nu niet om het nog erger te maken.

      Hij liet de ring los en balde gefrustreerd zijn vuist.

      Dat is beter. Rust nu maar even uit. Je hebt nog heel wat werk in te halen.

      Snuivend van woede en verslagenheid beende Lorlen naar zijn kamer.

 

De weg leren kennen in de doolhof van het gangenstelsel was moeilijker dan Sonea had verwacht. Hoe verder ze kwam, hoe makkelijker het werd om te verdwalen. Zo ondoorzichtig en onvoorspelbaar waren de gangen dat ze zich afvroeg of ze niet speciaal ontworpen waren om indringers in de war te maken.

      Het ontwerp leek aan geen enkel patroon te beantwoorden. Elke gang kronkelde en vertakte zich in diverse andere. Soms kwamen ze plotseling weer op de hoofdgang uit, soms liepen ze dood.

      Ze nam een vel papier uit haar kistje en begon stappen te tellen en hoeken te markeren. Na een uur had ze een klein gedeelte van het stelsel in kaart gebracht. Maar er ontbraken nog hele stukken. Hoewel ze al tellend terugliep, vond ze geen gangen die naar het witte gedeelte op haar kaart leidden.

      Ze stopte en ging even op haar kistje zitten om na te denken. Ze had aangenomen dat de kronkelroute die Dorrien naar het dak had genomen expres zo bedacht was om haar in verwarring te brengen. Maar dat was waarschijnlijk niet het geval. Ze zocht in haar geheugen en herinnerde zich ineens een vreemd kamertje waar ze doorheen gelopen waren. Er stonden wat kasten met ornamenten in, maar veel nut scheen het vertrekje niet te hebben. Misschien, dacht ze, fungeerde het als een soort hal of portaal naar de geheime gangen van de universiteit.

      Ze stond op en holde naar een van de doodlopende gangen die ze gevonden had. Hij eindigde in een doodgewone stenen muur, maar nu pas zag ze aan haar linkerkant een deur. Ze pakte de klink... en liet hem weer los.

      Als ze het nu eens mis had en het geen zinloos kamertje was? Misschien kwam ze wel midden in een vergadering van de hoofdmagiërs terecht.

      Maar misschien was het wel de bedoeling, dat ze daar bang voor was. Ze bekeek de deur eens goed. Hij was van donker hout gemaakt. Geen bijzondere versieringen. De scharnieren waren van zwart ijzer. Ze liep een stukje terug om andere deuren te bekijken. Die zagen er hetzelfde uit.

      Ze liep weer naar de deur in het doodlopende stuk en probeerde haar weerzin om hem open te doen te overwinnen. Ze moest er niet aan denken wat er zou gebeuren als ze pardoes de kamer van een ambassadeur binnen liep.

      Maar als dat inderdaad gebeurde, kon ze zich nog altijd verontschuldigen en zeggen dat ze zich vergist had. Misschien kon ze eerst kloppen, en als er antwoord kwam kon ze zeggen dat ze op de verkeerde deur geklopt had. Het gebeurde vast wel eens vaker dat leerlingen zich vergisten.

      Ze klopte eerst zachtjes en toen wat harder. Ze telde tot vijftig en drukte toen de klink naar beneden. De deur opende met een klikje en zwaaide naar buiten open.

      Ze deed een stap en stond in net zo’n kamertje als waarin ze met Dorrien geweest was. Ze was trots op zichzelf en liep naar de deur tegenover die waardoor ze binnengekomen was. Hij zwaaide naar binnen toe open en leidde naar weer een andere gang. Deze zag er anders uit dan die waarin ze net was geweest. De muren waren betimmerd met houten panelen en langs de hele lengte zag ze schilderijen en reliëfjes. Hij rook zelfs anders – iets van boenwas en kruiden.

      Langzaam liep ze van schilderij naar schilderij, blij dat ze haar intuïtie gevolgd had.

      De kamertjes deden dienst als barrière, bedacht ze. Ze hielden hen die hier niets te maken hadden tegen. De meeste mensen zouden geen deur opendoen als ze niet wisten wat erachter zat, en zelfs al deden ze hem open, dan was het nog een oninteressante ruimte. Ze vroeg zich af hoeveel van die portaalkamertjes er zouden zijn. Een mooie taak om dat de komende twee weken uit te zoeken.

      Opeens bedacht ze dat als er barrières waren opgeworpen die tot doel hadden nieuwsgierigen te ontmoedigen, ze zich nu waarschijnlijk op verboden terrein bevond.

      Ze hoorde iets kraken en draaide zich vliegensvlug om. Er ging ergens een deur open en ze hoorde voetstappen haar kant op komen. Te laat om me te verstoppen, dacht ze toen ze een magiër op zich af zag komen. Hij fronste zijn voorhoofd.

      Nonchalant kijken en doen of je hier moet wezen! Ze rechtte haar rug en liep op hem af alsof ze alleen maar stil was blijven staan om een schilderij te bekijken. Zijn blik viel op de incal op haar mouw. Dichterbij gekomen bleef ze staan om een buiging te maken en liep toen langs hem heen.

      Ze hoorde zijn voetstappen in de verte verdwijnen en zuchtte van opluchting. Zo te zien waren leerlingen hier niet welkom. Maar hij had geen vragen gesteld toen hij de incal had gezien, en dacht waarschijnlijk dat ze hier was om een boodschap voor de opperheer te doen. Ze glimlachte om het idee. Zolang ze een gezicht trok alsof ze hier elke dag kwam, zouden de magiërs haar met rust laten.

      En hoe nu verder? Ze vouwde het papiertje in haar hand open en begon haar kaart weer te bestuderen.