31
Er valt een verbaasde stilte.
'Dus u begrijpt,' gaat Noorda verder, 'dat ik probeer uit te vinden wat de link is tussen een politieagent uit Amsterdam en Marjolein Salentijn.'
'Moet die er dan zijn?' zeg ik. 'Als dat wapen gestolen is, kan iedereen het in handen hebben gekregen.'
'Dat is zo,' geeft Noorda toe. 'Ik geloof ook niet dat er een direct verband met uw zuster bestaat, vooral omdat het wapen al jaren geleden verdwenen is. Waarschijnlijk is het op de zwarte markt terechtgekomen en verpatst. Maar we moeten de zaak natuurlijk toch onderzoeken. Zo is daar de mogelijkheid dat meneer Ykema ten onrechte zijn wapen als vermist heeft opgegeven. Die dingen gebeuren, maar dan nog kunnen we geen reden aanvoeren waarom hij dat gedaan zou hebben. We hebben hem verhoord, maar op de avond van de moord had hij dienst. Verschillende collega's kunnen be- vestigen dat Ykema het politiebureau in Amsterdam niet heeft ver- laten. Hij beweerde Marjolein niet te kennen, en ook zijn collega's kwam haar naam niet bekend voor. Wat niet wegneemt dat ze elkaar gekend kunnen hebben.'
Hij kijkt het kringetje rond en vraagt, aan niemand in het bijzonder: 'Weet u of Marjolein iemand bij de politie kende?'
We kijken elkaar aan.
'Ik zou het niet weten,' zeg ik.
'Een vriend, of ex-vriend, misschien,' oppert Noorda. 'Of iemand die ze kort geleden had ontmoet?'
'Ik heb geen flauw idee,' zegt mijn vader, en ook mijn moeder schudt ontkennend haar hoofd.
'U zou het mijn schoonzoon moeten vragen,' zegt ze.
Noorda knikt instemmend. 'Als ik hier op hem mag wachten...'
'Natuurlijk,' zegt mijn moeder. 'Wilt u nog koffie?'
Noorda knikt haar vriendelijk toe en richt zijn blik weer op mij. 'Om op het begin van ons gesprek terug te komen: het enige verband dat ik tot nu toe heb gevonden, bent u.' Hij kijkt mij bijna verontschuldigend aan. Wat ook wel mag, want de suggestieve ladingvan die opmerking bevalt me helemaal niet.
'Omdat ik in Amsterdam gewoond heb?' zeg ik met opgetrokken wenkbrauwen.
Noorda haalt zijn schouders op. 'Het is niet veel, dat geef ik toe, maar tot nu toe is dat het enige wat ik heb kunnen vinden. U heeft in Amsterdam gewoond, op de Korte Prinsengracht gestudeerd. Hubert Ykema werkt op het wijkbureau op de Prinsengracht. Dat is niet ver uit de buurt.'
Ik kijk de rechercheur aan met een blik alsof ik zowel aan zijn verstand als aan zijn bevoegdheden twijfel.
'En dus?'vraag ik.
'Bent u wel eens op dat wijkbureau geweest?'
Ik denk na. 'Eén keer. Ik heb er een keer aangifte gedaan toen mijn portemonnee gerold was.'
'En bij die gelegenheid heeft u meneer Ykema ontmoet?' Noorda kijkt me vragend aan.
Ik kijk hem verbaasd aan. 'Welnee. Tenminste, niet dat ik weet.
Zoals ik al zei ken ik die man helemaal niet.'
Noorda zucht. Elke rimpel en groef in zijn doorleefde gezicht drukt vertwijfeling uit.
'Toch moet er een verband zijn,' zegt hij terwijl hij ritmisch met zijn notitieboekje op zijn knie tikt. Hij kijkt me peinzend aan en zegt: 'Uw zuster en u lijken erg veel op elkaar.'
'Ja,' zeg ik effen. 'Dat is wel vaker het geval bij eeneiige tweelingen.'
'En ongetwijfeld zijn jullie vaak door elkaar gehaald,' neemt Noorda aan.
Ik knik. 'Heel vaak.'
'Ik had vroeger twee vriendjes die een tweeling waren,' vertelt Noorda op vertrouwelijke toon, alsof hij me een groot geheim toevertrouwt. 'We hadden de grootste lol met elkaar, vooral als ze op school wisselden van klas. Ze zaten niet in dezelfde klas, weet u. De een was goed in wiskunde, de ander in Engels. Bij proefwerken namen ze eikaars plaats in. Prachtig was dat!'
Ik glimlach toegeeflijk. 'Dat deden Marjolein en ik ook wel eens.'
'Alleen als kind, neem ik aan,' zegt Noorda. 'Of ook als volwassenen?'
'Nee, toen niet meer.'
'Nooit?'
'Nooit.'
Noorda kijkt alsof dat antwoord hem zwaar teleurstelt. 'Dus het is niet mogelijk dat iemand de een voor de ander heeft aangezien.'
'Nou ja, dat is natuurlijk wel mogelijk. Alleen hebben wij daar niet aan meegewerkt.' Ik kijk naar mijn ouders en zie dat hen hetzelfde onbehaaglijke gevoel bekruipt als mij. Met een iets hardere klap dan noodzakelijk is zet mijn vader zijn kopje op tafel.
'Denkt u dat iemand Marlieke had willen doodschieten in plaats van Marjolein, rechercheur?' vraagt hij met gefronste wenkbrauwen.
Noorda haalt zijn schouders op. 'We moeten wel met die mogelijkheid rekening houden. Ik zou graag willen dat u daar ook eens over nadacht, mevrouw Van Woerkom.'
Ik knik, maar ik vermoed dat mijn gezicht nogal ongelovig staat. Wie zou mij nou willen vermoorden! Aan de andere kant, wie had ooit kunnen denken dat iemand Marjolein zou willen vermoorden...
Raoul weet evenmin wie Hubert Ykema is, hij heeft nog nooit van de man gehoord, en dus vertrekt Noorda zonder iets wijzer te zijn geworden. Ik vraag me af of hij dat verwacht had. Volgens mij is dat wapen inderdaad op de zwarte markt verkocht en vervolgens van hand tot hand gegaan. Probeer dan de dader nog maar eens te vinden. Maar het sterkt me wel in mijn overtuiging dat iemand uit een crimineel circuit met Marjolein afgerekend heeft, en dan leidt het spoor naar één persoon: Bilal.
Wanneer ik Noorda uitlaat vraag ik niet-begrijpend waarom ze Bilal Assrouti hebben laten gaan en waarom het zo moeilijk is een zaak tegen hem op te bouwen. We staan in de voortuin, in de zon en ik steek een sigaretje op. Het is een mooie avond begin juni en een licht briesje strijkt door het zware loof van de grote bomen die de straat sieren. Binnen verwisselt Raoul zijn pak voor vrijetijdskle- ding en leest mijn vader Valerie een verhaaltje voor, terwijl mijn moeder aan het eten is begonnen.
Tot mijn verrassing steekt Noorda eveneens op zijn gemakje een sigaret op.
Als je iemand voorleidt aan de officier van justitie moet je voldoende bewijs hebben om tot een veroordeling te kunnen komen,' zegt hij. 'Zoveel bewijs hadden we niet. In feite hebben we helemaal geen bewijs, alleen maar verdenkingen. Assrouti zou beslist vrijgesproken zijn en in dat geval kunnen we hem geen tweede keer aanklagen mocht er toch nog bewijs opduiken, mevrouw Van Woerkom.'
'Marlieke,' zeg ik. 'Zeg maar Marlieke. Denkt u dat Bilal het wapen van die Hubert Ykema in handen heeft gekregen?'
'Ik hou alle mogelijkheden open.'
Ikzucht en tik de as van mijn sigaret. 'Volgen jullie die Bilal? Ik bedoel, misschien heeft hij het niet gedaan maar heeft hij vriendjes die dat klusje voor hem opgeknapt hebben.'
Noorda schudt zijn hoofd. 'Ik. zou niets liever willen dan hem permanent in de gaten houden, maar daar heb ik gewoon niet genoeg mensen voor.'
'En nu?'dring ik aan. 'Wat gaat er nu gebeuren?'
Noorda zegt niets. Hij kijkt wat voor zich uit, de zonnige straat in, en hij blijft zo lang stil dat hij me eigenlijk geen antwoord meer hoeft te geven. Woede en onmacht laaien als een steekvlam in me op.
'Weet u, ik snap hier helemaal geen bal van!' barst ik uit. 'Die jongen heeft mijn zus bedreigd met een mes, waardoor hij zich niet alleen schuldig maakt aan bedreiging maar ook aan illegaal wapenbezit, en de politie doet helemaal niets. Ze krijgt een anonieme briefen er is nog altijd geen mens die een flauw idee heeft wie 'm gestuurd heeft.'
'We kunnen niet zomaar...' begint Noorda, maar heel onbeleefd laat ik hem niet uitpraten.
'Als er wat minder aandacht was voor alle regeltjes waar jullie je tijdens het verhoor aan moeten houden, dan zou de waarheid er misschien uitkomen. Maar nee, de verdachte heeft ook rechten, hij mag niet langer dan zes uur worden vastgehouden, ze mogen niet zomaar huiszoeking doen en dat soort slap geouwehoer. We zouden eens wat beter moeten kijken naar de rechten van de slachtoffers!'
Driftig gooi ik mijn sigaret op de grond en als Noorda niet reageert, draai ik me geërgerd om en loop naar de voordeur.
'Mevrouw Van Woerkom,' zegt Noorda, en ik kijk hem over mijn schouder aan. 'Ik ben het helemaal met u eens hoor, maar is het wel eens bij u opgekomen dat Bilal Assrouti onschuldig zou kunnen zijn? Dat iemand handig gebruik heeft gemaakt van zijn ruzie met uw zuster?'*** 32
Noordas woorden spoken de hele avond door mijn hoofd maar elke keer als ik zijn theorie serieus overweeg, verwerp ik hem weer. Ik kan me niet voorstellen, wi'1 me ook niet voorstellen, dat het iemand anders dan Bilal is geweest.
Zaterdag loop ik met Raoul en Valerie door Blijdorp. We hebben al zoveel mooie dagen gehad, maar wij hebben uitgerekend die ene frisse, bewolkte dag uitgekozen om een middagje weg te gaan. Valerie rent voor ons uit met een haast alsof ze maar een kwartier de tijd heeft om alles te zien, al gaat haar interesse vooral uit naar de ronde witte steentjes langs het pad, en wij lopen een eindje achter haar aan.
'Er is laatst iets heel vreemds gebeurd,' zeg ik tegen Raoul.
Hij kijkt me van opzij aan en vraagt: 'Wat dan?'
Ik aarzel.
'Hé!' Raoul geeft me een bemoedigend duwtje tegen mijn arm.' )c kunt me alles vertellen, dat weet je toch.'
'Ik weet zeker dat je me niet gelooft.'
Raoul kijkt me van opzij aan en trekt veelbetekenend één wenkbrauw op. 'Misschien verras ik je.'
Op dat moment komt Valerie aanrennen. 'Papa! Papa! Kijk eens, wat mooi!' Ze opent haar hand en toont een ovaal, glad steentje.
'Prachtig,' zegt Raoul automatisch. 'Wil je niet naar de beren kijken, lieverd? Kijk daar eens! Ijsberen!'
Valerie luistert n iet eens. Ze draait zich om en rent weer voor ons uit, op zoek naar nog meer steentjes. Wij lopen langzaam achter haar aan.
'Kijk haar nou met die steentjes,' zeg ik vertederd.
'Ja, daar betaal je nou twaalf euro entree voor,' merkt Raoul droog op.
Ik glimlach. De geconcentreerde aandacht waarmee mijn nichtje de grond afspeurt, doet me denken aan het fanatisme dat Marjolein en mij naar het kerkhof dreef om kastanjes te zoeken.
'Wat wilde je nou vertellen?' vraagt Raoul. 'Er was iets vreemds gebeurd.'
Ik werp een snelle blik op zijn knappe, krachtige gezicht en vraag me af wat me bezielde om over mijn gevoel dat Marjolein me opzoekt te willen beginnen. Raoul is zo evenwichtig en aards als de grond waarop ik loop. Hoe kan ik van hem verwachten dat hij me serieus neemt?
Raoul loopt rustig naast me voort, zijn tempo aanpassend aan dat van mij.
'Ik heb steeds het gevoel,' begin ik aarzelend, 'dat Marjolein bij me is. Er gaan op onverklaarbare wijze deuren open en dicht, en ik voel steeds zo'n merkwaardige tocht om me heen...'
Raoul kijkt me aan met de peilende blik van een hulpverlener die wil inschatten hoe ernstig de toestand van de patiënt is. Ondanks alles moet ik even lachen om zijn gezicht.
'Ik ben niet gek,' zeg ik. 'Het klinkt alleen maar gek.'
'Och...' zegt Raoul behoedzaam, en dat sterkt me in mijn wil om hem te overtuigen.
'Ze is hier, Raoul. Ik voel haar aanwezigheid nu ook. Ze loopt
achter ons, dan weer naast ons en dan weer voor ons.'
Raoul kijkt automatisch om zich heen en laat die mededeling op zich inwerken. We lopen enige tijd in stilte voort, zo dicht naast elkaar dat onze handen elkaar voortdurend raken, zodat het bijna lijkt alsof we hand in hand lopen. Ik vraag me af wat Marjolein daarvan vindt en doe behoedzaam een stapje opzij.
'Het is schuldgevoel,' zegt Raoul opeens. 'Schuldgevoel, omdat wij nog leven en zij niet. Omdat we niets hebben gedaan om haar dood te voorkomen, niets kónden doen. Schuldgevoel omdat...' Hij breekt zijn zin abrupt af en loopt zwijgend door, zijn blik gericht op het pad.
Hij heeft gelijk, natuurlijk voelen we ons schuldig. Omdat we, ondanks alle pijn en verdriet, blij zijn dat we zelf nog leven. Maar dat is niet de reden dat ik Marjolein om me heen voel. Ik zwijg er verder maar over.
Valerie rent langs de apenkooi naar het speel tuintje, waar ook ijs en patat wordt verkocht.
'Papa! Marlieke! Kijk eens!' roept ze, terwijl ze op een wipkip klimt. 'Ik kan heel hard! Mag ik wat lekkers?'
We kijken elkaar aan.
'Zullen we even gaan zitten?' stelt Raoul voor.
Ik knik en zoek een tafeltje uit terwijl Raoul in de rij aansluit. Het is koud, zo in de wind, en ik ben blij als hij snel aankomt met drie bakjes patat. Hij brengt er een naar Valerie, die niet van plan lijkt te zijn om van de wipkip af te komen, en neemt de andere twee mee naar ons tafeltje.
Een tijdlang zeggen we niets. Nu en dan kijk ik naar Raouls gezicht en de gesloten manier waarop hij in de verte staart. Als hij zich opeens tot me wendt, heb ik mijn patat al bijna op en schrik ik van zijn stem.
'Het ging niet zo goed tussen Marjolein en mij,' zegt hij zacht. 'Volgens mij wist ze dat ik al heel lang verliefd was op een andere vrouw.'
Mijn hart gaat als een razende tekeer en ik durf Raoul nauwelijks aan te kijken. Ik zit doodstil en voel een rilling over mijn rug gaan.
'O,' zeg ik ten slotte. 'Dat wist ik niet.'
'Nee?' Hij kijkt me met opgetrokken wenkbrauwen aan. 'Echt niet?'
Ik staar naar het kleverige tafelblad en probeer mijn emoties onder controle te krijgen. Rusteloze gedachteflarden en lang onderdrukte gevoelens tollen in mijn hoofd rond, afgewisseld door een plotseling gevoel van immense vreugde. Zie je wel! Ik heb het me niet verbeeld! Ik onderdruk die blijdschap en sla mijn ogen neer. 'Wist Marjolein ervan?'
'Ik weet het niet,' zegt Raoul. 'Ik denk van wel. Vrouwen hebben daar een speciaal zintuig voor.'
'Hoe reageerde ze dan?'
'Ze zei er niet zoveel over. Ik denk dat ze het niet wilde weten. Soms dreigde ze met een scheiding als ik ooit vreemd zou gaan. Ze zei dat ze haar geld uit het bedrijf zou halen en dat ik Valerie nooit meer te zien zou krijgen. Het klonk alsof ze een grapje maakte, maar dat was het niet. Ze zou het gedaan hebben als ze zeker wist dat ik haar bedroog. Maar ze wist het niet zeker.'
'Je bent niet vreemdgegaan,' zeg ik zacht. 'Je hebt niet gelogen, je hoeft je niet schuldig te voelen.'
'Geestelijke ontrouw is ook ontrouw,' merkt Raoul op. 'Misschien wel een bedreigender vorm dan lichamelijke ontrouw.'
Een nieuwe golf van schuldgevoelens welt in me op want hij heeft zó gelijk. Ik worstel ertegen, maar ik weet dat ik niet tegen de kracht van mijn geweten op kan. Hoe kunnen we iets opbouwen in zo'n puinhoop?
Verslagen kijk ik naar Raoul op. 'En nu? Hoe moet het nu verder?'
Raoul kijkt zwijgend in de verte.
'Ik denk dat het het beste is om even afstand te nemen,' zegt hij zachtjes.
Eenmaal thuis, in de rust van mijn eigen vertrouwde omgeving, herstel ik langzaam van de schok van Raouls verkapte liefdesverklaring. Oké, ik hou van hem maar ik heb nooit iets met die gevoelens gedaan, dus ik hoef me nergens schuldig over te voelen. Behalve over het feit dat ik die gevoelens überhaupt heb, maar daar kan ik ook niets aan doen. Ofwel? Had ik ze krachtiger kunnen onderdrukken? Had ik serieuzer in een van de relaties moeten stappen die in de afgelopen jaren op mijn weg zijn gekomen? Misschien was dat de oplossing geweest, in plaats van me beschikbaar te houden en zo het huwelijk van mijn zus in het drijfzand te laten zakken.
Die gedachte maakt me down en een snel groeiende hoofdpijn beneemt me elke lust om eten te koken, wasjes te draaien of een van de vele klusjes te doen die nog op me liggen te wachten.
Ik gooi mijn tas op een stoel en pak een foto van een bijzettafeltje. Mijn zus en ik, op een zomerse dag aan het strand. We liggen op onze buik in het zand en kijken naar de vreemde die we gevraagd hebben een foto van ons te maken. Twee lachende, identieke gezichten die met de wangen tegen elkaar aan in de lens kijken.
Ik kijk naar het stralende gezicht van mijn zus. 'Het spijt me,' fluister ik. 'Het spijt me zo!' Dan leg ik de foto neer, met onze gezichten naar beneden.
Zondag bezoek ik Marjoleins graf op de Algemene Begraafplaats Crooswijk. Ik neem witte lelies mee en zet ze in lange glazen flesjes op het graf. Ik trek wat onkruid weg en hurk lange tijd neer.
'Marjo,' zeg ik zacht. 'Zeg me wat ik moet doen. Help me! Als je wilt dat ik Raoul laat gaan, zal ik het doen, maar zeg het me! Ik hou van hem, maar ik hou meer van jou.'
Ik buig mijn hoofd en vecht tegen mijn tranen. Boven me ruist de wind in de groene toppen, strijkt langs mijn wang en brengt de lelies in beweging. Heel even, maar onmiskenbaar.
Ik zou er iets in kunnen zien, mezelf wijsmaken dat Marjolein me een teken geeft maar ik weet dat dat niet zo is. Deze keer was het gewoon de wind.