16 

Sams' bekentenis en het feit dat hij had toegegeven dat er geen vriend was en nooit was geweest, had voor mij het laatste hoofdstuk moeten zijn. Maanden had ik het gevoel gehad dat ik na het proces weer in staat zou zijn de stukken van mijn leven op te pakken en door te gaan waar ik gebleven was. Ik besefte wel dat niet alles precies hetzelfde zou worden als vroeger, maar ik was vastbesloten daar overheen te stappen. De mensen in Birmingham waren fantastisch geweest, ze hadden me veel steun gegeven met hun brieven en kaarten. Maar toch stond het voor mij vast dat ik weg zou moeten uit de stad als ik wilde proberen opnieuw te beginnen. Zodra ik de voordeur achter me dichttrok voelde ik me of ik in een etalage stond; het leek wel of de mensen op straat naar me wezen. Misschien was ik paranoïde, maar zo voelde het nu eenmaal. Ik had het er met Stacey over gehad om op het Isle of Wight te gaan wonen. Kort voordat het proces begon hadden we er een paar dagen vakantie gehouden en Stacey was haast net zo weg van het eiland als ik. Stacey, een gek, geestig, intelligent en ongelooflijk begripvol mens, had me door de ergste tijden geloodst. Ik had haar alles verteld over mijn acht dagen gevangenschap, en zij wist, meer dan wie ook, hoe ik sinds mijn vrijlating had geleden onder angsten en tegenstrijdige emoties. Als ik wilde praten luisterde ze, als ik niet wilde praten stelde ze nooit vragen; ze was een enorme bron van emotionele steun. Meestal bleven we gewoon thuis, dan keken we televisie of we praatten. Zij is, net als ik, dol op dieren, grote, blonde mannen en absurditeiten, en ze heeft de gave om me bijna altijd de leuke kant van een situatie te laten zien. We kwamen nauwelijks in de stad, maar bij een van die zeldzame gelegenheden dat we toch gingen stappen, kwamen we een stelletje jonge knullen tegen, die kennelijk te diep in het glaasje hadden gekeken. Ze herkenden mij en begonnen te jennen. 'Hoi, Steph, zullen we eens samen een huis gaan bekijken?' 'Kan je ons een kwartje lenen, Steph, jij moet zo langzamerhand een paar ton waard zijn.' Ik was wel zo'n beetje gewend aan dat soort dingen, maar toch ging ik er het liefste vandoor. Stacey was razend en ze liep op het groepje af om ze eens goed de waarheid te zeggen. Alleen het gezicht al, dat kleine vrouwtje met die enorme bos rood haar, die het opnam tegen een stelletje boomlange, halfdronken straatjongens, was genoeg om me aan het lachen te krijgen. Ze wist ze nog weg te jagen ook. Toen we het er in het begin over hadden naar het eiland te verhuizen, leek het een onmogelijke droom. Ik was nog steeds bang om alleen te zijn. Zelfs als ik alleen een winkel binnenging moest mijn auto vlak voor de deur staan: dan kon ik tenminste ontsnappen. Als ik hem niet zag staan werd ik panisch. Ik zou nooit langs het kantoor van Shipways gaan als ik dat ook maar even kon vermijden, soms reed ik kilometers om. Ik wist dat ik niet in staat zou zijn op mezelf te wonen, zelfs niet op het Isle of Wight. Maar ik wist ook dat Stacey verplichtingen had in Birmingham: ze woonde bij haar moeder, die weduwe was, en ze had een volledige baan bij mensen die ze erg graag mocht. We maakten onduidelijke plannen en we praatten over een datum 'ergens voor Kerstmis'. Ondertussen had ik mezelf ervan overtuigd dat ik, wilde ik aan mijn toekomst gaan werken, een geest uit het verleden moest overwinnen. Het proces was voorbij, Michael Sams zat voor de rest van zijn leven achter de tralies en ik wist zeker dat er geen 'maat' was. Ik hoefde niet langer angstig over mijn schouder te kijken. In theorie had ik niets te vrezen. Ik was met mensen van de pers teruggegaan naar het huis op Turnberry Road en ik had in Nottingham Crown Court veel van de gruwel en ellende van de gijzeling opnieuw beleefd. Maar ik was me ervan bewust dat ik nog niet had geprobeerd een belangrijk stukje van de puzzel op z'n plaats te leggen: de werkplaats. Ik had er acht dagen van mijn leven doorgebracht, de ergste periode in mijn vijfentwintigjarige bestaan, en ik had er niets van gezien vanwege mijn blinddoek. Ik raakte er hoe langer hoe meer van overtuigd dat het noodzakelijk was daarnaar terug te gaan. 

Sinds het moment dat ik mijn eigen huis binnenstapte op de avond dat ik werd vrijgelaten, had ik het vreemde gevoel dat ik er niet helemaal bij was, dat ik geen deel had aan wat er om me heen gebeurde. Ik was veranderd, ik was niet meer de vrouw die Michael Sams op Turnberry Road had ontvoerd, en ik probeerde daarmee te leven. Tegelijkertijd had ik het gevoel dat ik er maar niet in slaagde greep te krijgen op wat er precies in Newark gebeurd was. Het leek allemaal zo onwezenlijk - ik was ontvoerd, gevangen gehouden in een vuilcontainer, eruit gehaald en gevoederd, geholpen bij het naar de wc gaan, teruggestopt en opgesloten tot het hem beliefde me er weer uit te halen. Ik wilde die hele geschiedenis kunnen overzien, maar een belangrijk deel ervan ontsnapte me iedere keer weer, gleed als zeep tussen mijn vingers door. Zo nu en dan dacht ik dat ik het allemaal duidelijk op een rijtje had. Wat mij was overkomen was bizar, macaber, het script voor een griezelfilm, maar die helderheid duurde altijd maar even en verdween dan weer, weggedrukt door de 'rationele gedachten' die wilden dat ik het uit mijn hoofd zou zetten. Ik leefde tenslotte, nietwaar? Ik had het overleefd. Had ik de aanklager in de rechtszaal niet horen zeggen dat het mijn aanpassingsvermogen was geweest, mijn vastberadenheid om een band op te bouwen met Sams, dat mij het leven had gered? Het was gelukt. Ik zat hier. Ik was verdomme een held, volgens alle kranten. Wat was dan het probleem? Een paar journalisten die zich met de zaak bezighielden in de anderhalf jaar tussen mijn vrijlating en het proces, reken ik nog steeds tot mijn vrienden. Ik had contracten getekend met de Sun en met Central Television, het lokale televisiestation. Keith Wilkinson van Central Television was een journalist uit Birmingham, die ook bij de persconferentie was, de dag na mijn vrijlating. Wat begon als een professionele relatie, groeide uit tot een vriendschap die ik nog steeds bijzonder op prijs stel. Met Keith besprak ik voor het eerst mijn verlangen om terug te gaan naar de werkplaats. Hij dacht dat ik gek was. Hij was niet de enige; de meeste mensen met wie ik het idee besprak zeiden dat het me op geen enkele manier zou helpen als ik daarheen ging. Toch wist ik dat dat het enige juiste zou zijn. Voor zover ik kon zien zou ik op twee manieren kunnen reageren. Ik zou daar naar binnen lopen en als door een vuistslag getroffen worden door de enormiteit van wat er gebeurd was; ik zou de gruwelijke tijd die ik daar had doorgebracht opnieuw beleven en dan weggaan, kapot, maar klaar om te gaan werken aan mijn geestelijk evenwicht. Of ik zou daar rondkijken en helemaal niets voelen. Het werd geen van tweeën. Keith Wilkinson had het bezoek voorbereid. De eigenaar van de loods, die het pand verhuurd had aan Sams, had na de arrestatie van Sams onmiddellijk geld geroken. Hij vroeg een kapitaal bedrag aan iedereen die de werkplaats van binnen wilde zien, en hij had aan klanten geen gebrek. Central Television had het bedrag neergeteld, op voorwaarde dat er ook een paar minuten film zou worden opgenomen. Het was somber weer toen we wegreden uit Birmingham, maar toen we wat noordelijker kwamen klaarde het op. 

Mijn vader ging ook mee en ik zat naar buiten te kijken toen hij met Keith praatte over de plaatsen waar we langs kwamen. Het was een gek idee dat ik diezelfde route al eens gereden had, maar dat ik toen niets kon zien van het landschap dat zich nu voor mijn ogen ontrolde. Toen lag ik doodsbang in Sams' auto, vastgebonden, geblinddoekt en gekneveld. Zelfs het geluid van het verkeer op de weg was toen angstaanjagend, maar nu, bij daglicht en zonder belemmeringen, leek het heel anders. Tijdens de acht dagen van mijn gevangenschap was ik ervan overtuigd dat ik kilometers van de bewoonde wereld werd vastgehouden. Sams had me dat aangepraat toen we bij de loods aankwamen. Hij waarschuwde me dat ik niet moest gaan schreeuwen, maar hij voegde eraan toe: 'Niet dat iemand je hier zou horen.' Overdag stond altijd de radio aan, maar 's nachts was het stil. Sporadisch hoorde ik een auto of een trein in de verte en ik had het gevoel dat je de afstand niet goed kon schatten vanwege de wind. Wind hoorde ik genoeg: het leek of die de hele nacht om de loods raasde. Ik heb serieus gedacht dat we ergens in de moerassen zaten of zo. Het was een geweldige schok, de aankomst op de Swan and Sal-mon Yard, waarover ik zo dikwijls had horen spreken in de rechtszaal, de plaats waar ik zoveel uur in ellendige afzondering had doorgebracht. Ik zag nu dat het maar een paar honderd meter van de grote weg was. Achter het terrein liep een rivier met grote bomen die over het water hingen, en op een heuvel aan de overkant stonden de ruïnes van een sprookjesachtig oud kasteel. Het was een schitterende omgeving. Het was verbijsterend te bedenken dat er zoveel omging, zo dicht bij de plaats waar ik in angst en eenzaamheid gelegen had. Ik had liggen fantaseren hoe Bob, zoals ik hem indertijd noemde, 's avonds als hij wegging, naar huis reed door winkelstraten met verlichte etalages en wandelende mensen, maar het was nooit bij me opgekomen dat die winkels en wandelaars bijna om de hoek waren. Keith had ontdekt dat de loods waarin Sams zijn werkplaats had honderden jaren oud was. Toen we afsloegen en zo'n dertig meter over het terrein hobbelden naar de werkplaats, zag ik dat de ingang gevormd werd door een stenen poort die net breed genoeg was om je wagen onder te parkeren. Dus daarom had hij me zo snel en efficiènt in en uit de loods kunnen slepen. De zware metalen deur die ik in mijn geest steeds voor me had gezien, bleek van hout; alleen de rollers waaraan de deur hing waren van ijzer, die hadden het metalige geluid gemaakt dat ik zo dikwijls had gehoord. Mijn vader hield mijn hand stevig vast toen we naar binnen gingen in de koude, vochtige loods: we wisten geen van beiden wat ons te wachten stond. De vloer onder mijn voeten, van kinderhoofdjes met een laagje beton erover, voelde vaag bekend aan, maar dat was dan ook alles. De werkplaats was kleiner, veel kleiner dan ik me had voorgesteld. De politie had alles binnenstebuiten gekeerd op zoek naar sporen en bewijsmateriaal en het gebouw, dat behoorlijk vol stond op het moment dat Sams gearresteerd werd, was vrijwel van alles ontdaan. Boven mijn hoofd zag ik de houten balk die me was opgevallen, die keer dat ik mijn hoofd tegen het deksel van de vuilcontainer gedrukt had, zodat er een kiertje van een paar millimeter ontstond. Zelf de zoldering was lager dan ik verwacht had. 

Ik stond met vader en Keith te praten, maar tegelijkertijd probeerde ik ieder detail van de werkplaats in me op te nemen. Daar was de oude telefoon, en ik herinnerde me weer hoe ik die laatste nacht, toen Bob weg was om het losgeld in ontvangst te nemen van Kevin Watts, wanhopig had liggen wachten tot die zou gaan rinkelen. Dan moest, schatte ik, de magnetron op die plank gestaan hebben en de radio daar, vlak ernaast. Door me naar alle kanten om te draaien probeerde ik me weer precies voor de geest te halen uit welke richting de geluiden waren gekomen, de radio, de pingel van de magnetron, het schuren van de deur, en zo kon ik een beetje bepalen waar de andere dingen gestaan moesten hebben. De vuilcontainer daar in de hoek, de stoel dichter bij de radio, de wc-emmer, de matras: ik kon het allemaal in kaart brengen. Op de grond stonden de geblutste resten van een elektrisch kacheltje. Ik vroeg me af of dat het kacheltje geweest was dat Bob 's morgens aanzette als ik op de stoel pap zat te eten en thee te slurpen. Ik herinnerde me weer hoe het had aangevoeld als de warmte in mijn koude, pijnlijke botten drong na een nacht in de kist en ik bukte me om het gedeukte metalen karkas aan te raken, maar het was gewoon een oud elektrisch kacheltje, geen talisman met magische eigenschappen. Ik had gehoopt op een of andere doorbraak, een gelegenheid om verdwaasd rond te lopen met mijn handen aan mijn hoofd en te roepen 'O, mijn god, dit is het dus. Jezus, hier is het allemaal gebeurd. Ja, ja, dit is de plaats waar hij me mishandeld heeft.' Ik had het gevoel dat ik iets nodig had waardoor ik een reëlere kijk zou krijgen op de dingen die waren gebeurd in de acht dagen tussen mijn ontvoering en mijn vrijlating, een enorme hindernis die ik moest nemen, wilde ik me op de toekomst kunnen richten. Ik was niet meer dezelfde persoon die ik vroeger was en waarschijnlijk had ik het gevoel dat ik mezelf, als ik iets deed wat angstwekkend of ingrijpend genoeg was, weer in die persoon zou kunnen veranderen, dat ik weer op mijn plaats zou vallen, dat ik weer een ronde deuvel in een rond gat zou zijn. In de werkplaats vond ik niet de antwoorden die ik zocht. Op een bepaalde manier was het een griezelige ervaring, aan de andere kant had ik het gevoel dat ik een geïnteresseerde buitenstaander was. Ik wist dat ik me bevond op de plek waar ik de ellendigste ogenblikken van mijn leven had doorstaan, waar ik verkracht was, waar ik constant geblinddoekt werd vastgehouden onder de meest erbarmelijke omstandigheden, maar het leek of het niet langer een deel was van mezelf. Ik denk dat ik me voelde als iemand die, na een operatie, zijn eigen amandelen in een pot met sterk water ziet drijven. Interessant, maar geen 250 pond waard. Een voor een streepte ik de mogelijkheden af. Ik was ervan overtuigd dat het proces het keerpunt zou zijn waar ik op zat te wachten, maar dat was niet het geval geweest. Toen had ik er al mijn hoop op gevestigd dat een bezoek aan de werkplaats een katalyserende werking zou hebben, maar ook dat was niet gebeurd. Uiteindelijk zou ik het feit onder ogen moeten zien dat er geen wonder zou gebeuren waardoor ik werd teruggestuurd in de tijd, zodat ik weer in het leventje kon stappen dat ik voor de ontvoering had geleefd Ik kon niet net doen alsof het allemaal nooit gebeurd was. Ik kon mezelf niet langer voor de gek houden met de gedachte dat die hele geschiedenis geen invloed zou hebben op mijn verdere leven, terwijl die invloed maar al te duidelijk was. Zelfs nu ik weer thuis woonde in mijn vertrouwde omgeving bij mams en paps, was het of er twee Ste-phanie Slaters waren: een van voor de ontvoering en een zoals ik nu was. Ik had nooit last gehad van claustrofobie, maar ik voelde me nu onplezierig in elke afgesloten ruimte. Niet alleen op voor de hand liggende plaatsen als liften en winkels, maar ik had het zelfs benauwd in de douchecel. Ik vond het vreselijk om alleen thuis te zijn, maar de straat opgaan was al even erg, want daar staarden de mensen me na. Vroeger was ik altijd schoon en fris, nu was wassen een obsessie geworden; een uur nadat ik onder de douche vandaan kwam stond ik me alweer af te schrobben in de badkamer, iets waar ik iedereen gek mee maakte, vijf, zes en vaak meer keren per dag. Ik wist dat dat zo niet door kon gaan. 

Ik was al jaren van plan ooit eens op het Isle of Wight te gaan wonen. Als kind had ik het altijd vreselijk gevonden om weg te gaan van het eiland als de jaarlijkse vakantie voorbij was, en ook na de paar dagen die ik met Stacey op het eiland had doorgebracht vlak voor het proces viel het afscheid zwaar. Maar ik had mezelf beloofd dat, als ik zou terugkomen, het zou zijn om er te gaan wonen. Na weken van wikken en wegen hadden Stacey en ik onze auto's gepakt en eind oktober 1993 reden we weg uit Birmingham, compleet met hutkoffers en een paar kanaries. Vlak voor mijn vertrek had ik een brief gekregen van een schrijver die een boek wilde schrijven over Michael Sams. Hij wilde graag met me praten over wat er allemaal gebeurd was in die acht dagen in de werkplaats. Ik stond zijn brief in de woonkamer nog eens over te lezen en ik trilde van angst en woede. Het was toch niet mogelijk dat er maar geen eind kwam aan die treurige geschiedenis. Sams zat in de gevangenis, Julie Dart was dood en ik stond, hoopte ik, op het punt opnieuw te beginnen en het hield maar niet op. Ik was niet kwaad op de schrijver, die deed ook maar zijn werk. Hij gaf me in ieder geval de gelegenheid om mijn kant van het verhaal te vertellen, maar er was al zoveel geschreven over deze zaak, waaronder een aantal paperbacks in de serie 'waar gebeurde misdaadverhalen'. Ik had ze geen van alle gelezen, dat zou te pijnlijk geweest zijn. 'Het Meisje in de Kist' mag dan een mooie titel zijn, maar niemand kan zich ook maar bij benadering voorstellen hoe het is om zo lang opgesloten te liggen in een kist. Keith Wilkinson, de journalist van Central Television waarmee ik bevriend was, had geprobeerd me over te halen zelf een boek te schrijven. Ik had ernstig nagedacht over dat idee, maar iets in me geloofde dat het tijd werd om er nu eens over op te houden, dan zou al het gedoe vanzelf wegebben. Het zag er zo langzamerhand naar uit dat er geen eind kwam aan de publieke belangstelling. Het zat me dwars dat het verhaal van Michael Sams openbaar gemaakt zou worden. Hij had in bedekte termen al tegen de politie gepraat over 'een geheim' dat wij zouden delen. Ik had mijn belofte gehouden door met niemand over de verkrachting te spreken, niet voor en niet tijdens het proces, niet vanwege een of ander misplaatst loyaliteitsgevoel, maar eenvoudig omdat ik bang was. Maar Michael Sams hoefde zich nergens meer zorgen over te maken, die zou nooit meer vrijkomen. Wat had hij daar in de gevangenis, met een straf van vier keer levenslang, nog te verliezen? Als er dan toch een boek moest komen over het meisje in de kist, zou dat geschreven moeten worden door degene die het was overkomen. Ik wilde niet schrijven over de verkrachting en voordat ik aan dit boek begon deed ik mijn best mezelf op alle mogelijke manieren ervan te overtuigen dat het voor mijn verhaal niet van wezenlijk belang was. Juist bij het verzinnen van drogredenen merkte ik in vele opzichten hoe slim ik bezig geweest was om mezelf wijs te maken dat het niet van wezenlijk belang was voor mijn leven. Ik wilde mijn kop in het zand steken, het onder het kleed vegen en doen alsof het nooit gebeurd was. Ik zei tegen mezelf dat mijn ouders al genoeg hadden doorgemaakt. Ik wist dat het voor mijn moeder een grote troost was: 'hij heeft zich tenminste niet aan je vergrepen,' had ze dikwijls genoeg gezegd. Ik zei tegen mezelf dat mensen het misschien niet zouden begrijpen. Ik had toegegeven dat ik geprobeerd had een band op te bouwen met Sams door met hem te praten, te lachen, hem zelfs te omhelzen. Er zou altijd wel iemand zijn, redeneerde ik, die een stap verder zou gaan en denken dat ik hem mijn lichaam had aangeboden in ruil voor mijn leven. En god mag weten wat Sams zou zeggen, als hij de kans kreeg. Tijdens het proces waren zijn droevige seksuele fantasieën over een zekere 'Julie D' al ter sprake gekomen, die hij op zijn computer geschreven had voor zijn arrestatie. Ik kon wel duizend redenen bedenken waarom ik niemand had verteld over de verkrachting en waarom ik er niets van wilde weten, en in ieder argument zat een kern van waarheid. Ik was geschokt door die verkrachting, maar toen het gebeurde beschouwde ik het als een voortzetting van het geweld dat me al was overkomen. In de rechtszaal had de verdediger geprobeerd de jury ervan te overtuigen dat Sams geen gewelddadige man was. Daar was ik het totaal niet mee eens. 

Ook al had hij later dan aardige dingen gedaan als mijn voeten wassen met warm water, de hele verhouding tussen ons was gebaseerd op geweld. Acht dagen lang had ik geleefd met een voortdurende doodsdreiging. Pas toen ik voor mijn eigen huis stond op de avond dat hij me vrijliet, was ik er zeker van dat ik niet vermoord zou worden. Ik had voortdurend geprobeerd niet aan die dreiging te denken, anders zou ik uit angst geen woord tegen hem hebben kunnen zeggen. Ik wist maar al te goed van hoe weinig belang ik voor hem was. Hij had met me gevochten en mijn hand opengehaald in de badkamer op Turnberry Road, hij had me afgesnauwd en bedreigd en hij had me, denk ik, ter plekke vermoord als dat nodig geweest was. Met een kunstbeen was hij te langzaam om weg te komen als er iets fout zou gaan. Zijn alternatieve plan moet moord geweest zijn. Hij had me geblinddoekt, gebonden en gekneveld voordat hij me tegen mijn wil meenam naar een plaats waar hij me onder de meest miserabele omstandigheden gevangen hield tot hij besloot me te laten gaan. Dan was het toch niet te verwonderen dat hij me ook nog even verkrachtte? Iedere keer dat hij me dwong weer in de kist te gaan liggen bewees hij dat ik volledig aan hem was overgeleverd en dat hij met me kon doen wat hij wilde. De waarheid is dat ik me schaamde voor wat er gebeurd was. Op de avond van mijn terugkomst wilde ik me niet onderwerpen aan het onvermijdelijke interne onderzoek. Ik had me in acht dagen niet gewassen of gedoucht, ik wist dat ik stonk en ik stond me voortdurend te excuseren tegenover de politiearts, die monsters nam van mijn huid, mijn haren en het stof onder mijn nagels. Ik wilde met niemand praten over de details, laat staan met volslagen vreemden in een rechtszaal. Ik zou het eenvoudig niet gekund hebben. Ik wilde niet dat mams en paps nog meer belast zouden worden. Bij ons thuis werd er nooit openlijk over sex gesproken en het was ondenkbaar in mams heilige zitkamer tijdens een gesprek het woord 'verkrachting' te laten vallen. Daar kwam nog bij, naast alle andere goede en valide redenen, dat ik steeds dat groezelige, kleine mannetje voor me zag, dat ik ontmoet had in het huis op Turnberry Road, nog voordat Sams gearresteerd was en ik in de gelegenheid werd gesteld zijn foto te bekijken, en ik wilde niet dat iemand ter wereld zou weten dat hij ook maar bij me in de buurt geweest was. Na mijn vrijlating probeerde ik zoveel mogelijk de volledige waarheid te vertellen tegen de politie en de pers, behalve als er directe vragen gesteld werden over seksueel contact met Sams; dan loog ik en zei dat er niets gebeurd was. Het was een schakel in het verhaal die ik gewoon wegliet. Ik weet nu dat het verkeerd was, maar in die tijd had ik nooit het gevoel dat ik kon kiezen. Daarbij, zoals dat zo dikwijls gaat met leugens, als je er eenmaal mee begonnen bent, moet je het volhouden. Vaak, heel vaak, had ik het van me af willen praten, vooral vlak voordat het proces van Sams begon, maar ik kreeg het niet uit mijn mond. Maandenlang had ik gezocht naar de verborgen deur naar mijn toekomst. Ik stelde me voor dat ik het verleden achter me zou laten om nog 'lang en gelukkig' te leven aan de andere kant, als ik die deur zou vinden en openen. Ik realiseer me nu wat een krankzinnige, simplistische gedachte dat was. Ik had altijd gedacht dat ik me moest realiseren wat er met me gebeurd was, en er dan overheen moest zien te komen. Ik weet nu dat het een kwestie is van realiseren en ermee leven. Nadat we in oktober verhuisd waren naar het Isle of Wight, waar ik aan dit boek begon, ging ik de dingen duidelijker zien, al was het niet op de dramatische manier die ik verwachtte. Langzaam, heel langzaam drong het besef tot me door dat ik de dingen die in het verleden gebeurd waren niet kon veranderen, maar dat ik mijn toekomst een beetje kon sturen. Met Kerstmis ging ik terug naar mams en paps en vertelde hun het hele verhaal. Ik had me voorgesteld dat we rustig met z'n drieën zouden praten en dat ik hun zo voorzichtig mogelijk zou uitleggen dat ik niet alleen gegijzeld, maar ook nog verkracht was, dat ik er niets aan kon doen en dat ik nu pas in staat was het onder ogen te zien. Natuurlijk ging het heel anders. We zaten niet handje in handje samen te huilen, zoals je dat in films ziet. Moeder en ik kregen boven ruzie, ik begon te schreeuwen en slingerde het zo naar haar hoofd. 

Ze liep naar beneden en schreeuwde het tegen vader. Hoe dan ook, het hoge woord was eruit en we konden tenminste praten, al was het op een formele, stekelige toon. Ik denk dat ik diep in mijn binnenste altijd heb geweten dat ze het wisten, zonder het zich te realiseren, zoals ouders dat gewoon kunnen aanvoelen. Ik deed een geweldige stap voorwaarts toen ik met succes solliciteerde naar een baantje op Carisbrooke Castle, een van mijn lievelingsplekjes op het eiland. Ik werd in het zomerseizoen vertegenwoordigster van de vereniging Engels Erfgoed, en hoewel ik me er erg nerveus over maakte - ik schreef voor mijn eerste werkdag verschillende brieven om het af te zeggen - was het een enorme doorbraak voor me. Het gaf mijn leven richting maar, wat nog belangrijker was, ik kwam erdoor in een situatie waarin ik zelf kon bepalen met wie ik wilde praten, in plaats van passief te wachten tot de mensen naar me zouden wijzen. Bij ontelbare gelegenheden ben ik op het eiland herkend, maar nooit op een vervelende manier. Meestal waren de mensen ontzettend aardig, begrijpend en welmenend. Soms praatte ik met bezoekers van het kasteel, zonder te weten of ze zich ervan bewust waren wie ik was, tot ze aan het eind van het gesprek hun hand op mijn arm legden en zeiden: 'Hou je goed, Stephanie.' Daar kon niemand aanstoot aan nemen. Ik realiseerde me dat mijn paranoia stukje bij beetje verdween. Ik raakte bevriend met de mensen op mijn werk, ik ging met Stacey naar de plaatselijke kroeg en maakte ook daar vrienden onder de stamgasten. Ik begon de draden van mijn leven weer op te pakken. Ik verwacht niet meer ooit nog dezelfde persoon te worden die ik vroeger was, ik weet dat er in mijn leven altijd iets zal blijven smeulen van wat ik heb meegemaakt. Je kunt nog steeds het litteken zien in de palm van mijn hand, waar Sams me met zijn mes gestoken heeft op Turnberry Road, maar voor mij is het nu mijn litteken, niet het litteken dat hij heeft gemaakt met zijn mes. Ik ben nog steeds op een dwangmatige manier gepreoccupeerd met mijn persoonlijke hygiëne, maar ik denk niet meer aan de reden, en misschien gaat het op een dag gewoon over. Ik heb nog steeds goede dagen en slechte dagen, maar ik ben blij dat ik kan zeggen dat het evenwicht doorslaat naar de goede dagen. Sinds ik heb besloten openlijk over die verkrachting te praten heb ik ook veel steun gekregen van een specialist, die me geholpen heeft te aanvaarden wat er met me is gebeurd. Ik heb me heel lang afgevraagd waarom het mij was overkomen, wat ik gedaan had om Sams het idee te geven dat hij me kon ontvoeren en verkrachten. Soms vroeg ik me zelfs af of het misschien mijn schuld was. Ik weet nu dat ik toevallig een deel was van een misselijk plan, ontsproten uit een ziek brein. Ik voel geen enkele sympathie voor Michael Sams. Ik ben blij dat hij in de gevangenis zit, en als ik bedenk wat hij Julie Dart en mij heeft aangedaan, hoop ik dat hij daar de rest van zijn leven blijft. Ik neem de dagen nog steeds zoals ze komen, maar met optimisme. Mijn werk op Carisbrooke Castle zat erop aan het eind van het toeristenseizoen, hopelijk krijg ik volgend jaar nieuwe kansen. Stacey denkt erover in de nabije toekomst een eigen zaakje te beginnen, waarschijnlijk kan ze dan wel een hulp gebruiken. Ik ben vast van plan op het eiland te blijven wonen. Zelfs de dreiging dat Michael Sams te zijner tijd zal worden overgeplaatst naar een van de extra beveiligde inrichtingen hier, kan me niet van dat voornemen afbrengen. Ik zou het niet leuk vinden, maar ik zou niet weggaan. Ik zou sterker willen zijn dan ik op dit moment ben, en ik ben vastbesloten dat te bereiken. Een paar maanden geleden ging Stacey naar Birmingham om een weekje bij haar moeder door te brengen. Ik zei tegen haar dat ik het best zou redden in m'n eentje. Ik had geen afspraken gemaakt om naar iemand toe te gaan of om uit te gaan en ik had geen druppel alcohol in huis. De eerste nacht was een hel. Ik zag voortdurend vanuit mijn ooghoeken dingen bewegen, ik hoorde geluiden en ik controleerde herhaaldelijk of de ramen wel dicht waren. Uren achter elkaar liep ik te ijsberen en ik nam me heilig voor nooit meer alleen te blijven. De tweede nacht ging het al beter. Ik heb nog een lange weg te gaan maar ik heb nu tenminste het gevoel dat mijn leven weer op de rails staat en dat ik ooit zal aankomen waar ik wil zijn. Maanden had ik mezelf opgesloten. Ik voelde me helemaal niet de heldin waar de kranten het steeds over hadden, ik voelde me absoluut niet dapper. Ik prees me alleen maar gelukkig dat ik nog leefde. Na Michael Sams' veroordeling nam Julie Darts grootmoeder, een ongelooflijk aardige dame met grijs haar, me even apart. 'Onze Julie is er niet meer,' zei ze, 'maar jij hebt je hele leven nog voor je. Maak er iets van! Hij heeft je acht dagen gevangen gehouden, lieverd, geef hem niet ook nog de rest van je leven.' Dat zal ik zeker niet doen.


EINDE!!