6
Ik had het niet meer. Stom genoeg had ik gedacht dat hij de plastic vuilcontainer bedoelde waarin ik moest slapen, toen hij het over een vuilnisvat had. Ik had tenslotte de dag daarvoor al zijn kleine examentjes doorstaan en toen hij me alleen achterliet op de matras, zonder knevel en handboeien, had ik toch bewezen dat ik zijn vertrouwen waard was. Gisteravond, en die ochtend weer, hadden we toch heel gezellig samen zitten praten en ik had echt het gevoel dat we verder waren gekomen. Nu leek het erop dat ik alle tijd die ik in de werkplaats had doorgebracht, al die eindeloze, afschuwelijke uren, naast het vuilnisvat had gelegen waarin hij mijn lijk naar buiten had willen rijden. 'Mijn lijk?' vroeg ik schor. 'Ja, we waren van plan je naar buiten te rijden in die plastic bak en je lijk ergens te dumpen.' Hij grinnikte. 'Ik kreeg bijna de stuipen toen ik je daar zag in dat huis. Ik dacht bij mezelf: "O, nee, die is veel te groot, die past nooit in de vuilnisbak." Maar dat maakt nu niet meer uit, want we hebben 'm nou niet meer nodig, he?' 'Je gaat me toch niet vermoorden, Bob?' 'Nee, dat heb ik je toch net gezegd, of niet soms? Ik doe die bak weg, die ik had willen gebruiken om je lijk in te vervoeren. Natuurlijk ga ik je niet vermoorden!' 'En je zorgt dat je maat hier uit de buurt blijft?' 'Tja, dat kan ik je niet beloven. Hij komt zo nu en dan langs als hij in de buurt is, we spreken nooit iets af.' 'Ik wil echt niet dat hij hier komt, Bob. Je laat me toch niet door hem vermoorden, he?' 'Natuurlijk zal hij je niet vermoorden.' 'Beloof me, Bob, beloof me dat hij me geen kwaad zal doen.' 'Ik beloof het. Hij zal je geen kwaad doen en hij zal je niet vermoorden. Jij gaat gewoon naar huis als dit voorbij is.' 'Echt waar? Ik wil ontzettend graag naar huis. Ik wil ontzettend graag weer bij mijn mams en paps zijn en ik ben zo bang dat ik ze nooit zal terugzien.' 'Nou is het wel genoeg,' zei hij, maar het klonk niet onvriendelijk. 'Ik heb je gezegd dat je weer naar huis gaat en dat ga je ook. Goed, schiet op, ik heb een hoop te doen vandaag, dus ik wil dat je weer in de kist gaat liggen.' Hij had in de zijkant van de plastic vuilcontainer een paar ronde luchtgaten gemaakt van zo'n anderhalve centimeter doorsnee, zodat er wat licht naar binnen kwam als de lampen in de werkplaats aan waren, zelfs als het deksel dicht was. Toen ik weer in de kist lag had ik de nieuwe blinddoek met het elastiek weggetrokken van mijn ogen en ik lag in het halfdonker te denken aan wat Bob had gezegd en waarom hij het had gezegd. Had hij me verteld dat hij van plan was de vuilnisbak weg te doen die in eerste instantie bedoeld was om mijn lijk in te vervoeren, alleen maar om te proberen mijn angst weg te nemen? Tot op dat moment had hij nooit met zoveel woorden gezegd dat er ooit sprake van was me te vermoorden. Hij had me gewaarschuwd dat hij en zijn maat me geen kwaad zouden doen, 'tenzij het moest', maar vanaf die ochtend dat hij me ontvoerd had op Turnberry Road had Bob haast niets anders gedaan dan me verzekeren dat hij me zou laten gaan zodra het losgeld betaald was, tenminste als ik meewerkte. Het grootste deel van de dag bleef ik in de kist. Ik wist niet of ik gestraft werd omdat ik gisteren midden op de dag naar de wc moest, of dat Bob ergens heen moest en me niet in m'n eentje op de matras wilde laten liggen. Ik wist niet altijd of hij in de loods was of niet. Als ik de ijzeren deur hoorde dichtschuiven en daarna de auto weg hoorde rijden, nam ik natuurlijk aan dat hij vertrokken was, en dan ging ik liggen wachten tot hij zou terugkomen. In het algemeen had ik het idee dat hij het me altijd kwam vertellen als hij voor langere tijd wegging, maar zeker was ik daar niet van. In ieder geval stond op de achtergrond altijd de radio aan. Die was zo afgesteld dat hij om acht uur 's morgens begon te spelen en weer uitging in de kleine uurtjes van de volgende dag. Radio Twee zou mijn keus niet geweest zijn, maar dikwijls was ik blij een menselijke stem te horen, zeker 's avonds, nadat Bob was vertrokken.
Maar je wordt er gek van als je om tien uur 's morgens de aankondiging hoort van een programma dat om tien uur 's avonds zal worden uitgezonden. Dan zal ik hier nog liggen, ging het dan door me heen. Twaalf uur na nu, als dat programma de lucht in gaat, lig ik hier nog steeds in mijn kist. En ik lig er nog altijd als het programma twee uur later afgelopen is. Ik kan nergens heen. Toen Bob me 's avonds uit de kist hielp om me wat te eten te geven, had ik uren de tijd gehad om over mijn situatie na te denken. Ik had het idee dat al dat geklets over een vuilnisbak waarin mijn lijk zou worden afgevoerd meer bedoeld was om me bang te maken dan om me gerust te stellen. Er was nooit eerder sprake geweest van een vuilnisbak. Hij wist dat ik nooit om me heen had kunnen kijken en ik kon dus niet weten of er wel een vuilnisbak was of niet. Zijn enige motief was om de angst erin te houden. Hij wilde niet dat we op gelijke voet kwamen te staan. We konden een gesprek voeren, ik had zelfs het gevoel dat hij het prettig vond met me te praten, maar ik mocht niet vergeten wie de baas was. Nou, dat vergat ik ook niet, geen seconde. Ik deed mijn uiterste best Bob gerust te stellen, met hem te praten en zelfs te lachen. Vanaf de allereerste dag had ik me tot doel gesteld hem zover te krijgen dat hij me ging zien als een mens, in plaats van een ding. Maar ondanks onze gesprekken, die misschien zelfs bijna luchtig klonken, heb ik me nooit, niet èènmaal, anders dan doodsbang gevoeld voor wat hij me zou kunnen aandoen. Het was een overlevingsstrategie, ik was bereid iedere rol te spelen die nodig was om uit deze hel te komen. Hoewel ik dacht dat hij over die vuilnisbak was begonnen om me bang te maken, twijfelde ik er geen seconde aan dat hij de waarheid sprak over zijn oorspronkelijke plan mijn lijk erin te vervoeren. Als dat het geval was moest er iets gebeurd zijn waardoor hij van gedachten was veranderd, iets waardoor hij besloten had me te laten leven, als hij tenminste niet glashard stond te liegen en hij me na afloop alsnog zou afmaken. Enerzijds dacht ik: 'Geloof hem niet, geloof hem niet. Moet je zien wat hij al gedaan heeft, die vent is gek.' Anderzijds was er een stemmetje dat steeds herhaalde: 'Geloof hem. Je moet hem geloven, anders ga je eraan kapot en dan ben je verloren.' Ik was nog niet zover dat ik wilde sterven. Ik besloot dat ik moest volhouden, dat ik moest blijven proberen hem voor me te winnen.
Ik had geen andere keuze. Ik was helemaal stijf toen hij me uit de kist hielp voor het avondeten. Hij hield mijn handen vast en zei dat ik pas op de plaats moest maken en een paar kniebuigingen. 'Als je niet zo nu en dan een paar oefeningen doet ben je straks zo stijf als een plank,' merkte hij op. Hij voegde er nog aan toe dat hij als jongen altijd heel sportief was geweest. Je zou zelf ook niet meer zo lenig zijn als je net zoveel uur in die kist had gelegen als ik, dacht ik, terwijl ik hardliep zonder van m'n plaats te komen. Voor het diner mocht ik kiezen uit verschillende soepen: tomaten-, groente- of kippesoep. Ik koos tomatensoep: ik hoorde hoe hij het blikje openmaakte en hoe hij mopperde dat ik niet genoeg at. 'Ik zou eens een behoorlijke maaltijd voor je moeten organiseren, met groente en zo. Ik kweek mijn eigen groenten,' liet hij erop volgen, als een idee dat plotseling bij hem opkwam. 'O ja?' vroeg ik gretig, alert op iedere mogelijkheid een gesprek aan te knopen. 'Ja, ik woon op het platteland, in een behoorlijk groot huis. Vrijstaand, je weet wel. Het moet zo'n honderdduizend pond waard zijn. Er is ook een mooie, grote kas bij.' 'Dat moet geweldig zijn. Lijkt me een leuke hobby, tuinieren.' 'Tja, in deze tijd van het jaar is er weinig te doen, natuurlijk. Het duurt nog wel een paar weken voordat de grond bewerkt kan worden.' 'Dan zal je je 's winters wel vervelen, of niet?' Misschien heb je daarom bedacht me in hartje winter te ontvoeren, dacht ik bitter, omdat er niet genoeg te doen is in je kas om je bezig te houden. 'Nee, ik heb nog een heleboel andere hobby's, behalve tuinieren. Ik werk op het ogenblik veel op de computer die ik net gekocht heb.' 'O!' Het zal wel verbaasd geklonken hebben. Op een of andere manier had ik Bob niet met computers in verband gebracht. 'Ben je een boek aan het schrijven of zo?' vroeg ik. 'Nee.' Ik kon de lach in zijn stem horen. 'Nee, dat niet. Ik sla een hoop gegevens op, voor de zaak en zo. Nou ja, ik probeer 80 gegevens op te slaan kan ik beter zeggen. Ik was een hele avond bezig geweest en toen ik de volgende morgen het ding weer aanzette, was alles verdwenen. Er stond niks meer in. Uren werk voor niets. Ik had er nogal de pest in, ik heb geschreven naar de fabrikant en zo. Ze zeiden me dat ik de schijf moest opsturen. Dat heb ik gedaan, maar toen ik 'm terugkreeg werkte het nog steeds niet.' 'O, jeetje, dan zit je echt met een probleem, he?' 'Nee, het schijnt nu allemaal in orde te zijn. Ik geloof dat ik nu weet hoe het moet.' 'Wat was er dan mis?' Die stomme computer kon me geen donder schelen, maar ik zou naar hartelust over de levensverwachting van de pluim van een paardebloem gepraat hebben, als hij enige belangstelling had getoond voor dat onderwerp. 'O, het was mijn fout. Ik had iets niet gedaan zoals het moet om de informatie op te slaan in het geheugen. Ik had de handleiding niet goed gelezen, dus iedere keer dat ik het ding afzette verdween alle informatie. Ik ben er tenslotte achter gekomen hoe het wel moet, maar niet voordat ik een hartig woordje met de fabrikant had gesproken.' 'Ik denk dat computers nogal wat problemen kunnen opleveren. Ik heb er nooit veel mee te maken gehad, om eerlijk te zijn. Ik ben een paar jaar geleden eens aan een boek begonnen en toen zei iedereen tegen me dat ik een computer moest aanschaffen. Op het laatst kreeg ik het idee dat het boek zichzelf zou schrijven als ik eenmaal een computer had.' 'Tja, ik denk dat een computer daar erg geschikt voor is, want je kunt zinnen weghalen of ertussen zetten, en als je klaar bent heb je geen doorhalingen of rotzooi.
Je print het en dan ziet het er uit als tikwerk. Lijkt me echt iets voor schrijvers.' 'Ik heb het voor elkaar gekregen zonder, maar misschien is dat wel de reden waarom niemand het wilde uitgeven,' lachte ik. 'Waar ging het over, dat boek?' 'Het waren eigenlijk de avonturen van een struikrover, Master Jack.' Ik vertelde hem de hoofdlijnen van de geschiedenis die ik geschreven had en hoe ik het manuscript had opgestuurd naar een uitgever in Devon, die me liet weten dat hij het zou uitgeven als ik hem tweeduizend pond betaalde. 'Ik denk dat het een beetje een oplichter was,' besloot ik mijn verhaal. Bob kon goed luisteren. Ik had de indruk dat hij echt geïnteresseerd was in wat ik te zeggen had. Ik ben altijd nogal babbelziek geweest. Vader en moeder kregen altijd van de leraren op school te horen dat ik het wel zou redden in het leven, was het niet door mijn intelligentie, dan wel door mijn persoonlijkheid. Als ik eenmaal op dreef was had ik geen enkele moeite het gesprek aan de gang te houden, hoewel ik altijd oppaste geen onderwerpen aan te roeren waarmee ik me op gevaarlijk terrein zou kunnen begeven. Zo nu en dan liet hij tijdens onze gesprekken iets los over zichzelf. Als hij iets persoonlijks verteld had, bijvoorbeeld over zijn hobby's, mompelde hij altijd: 'Dat had ik beter niet kunnen zeggen, he?' Op zulke momenten deed ik mijn uiterste best hem gerust te stellen. 'Maak je maar geen zorgen,' zei ik dan, bijna samenzweerderig. 'Ik heb niets gehoord. Ik zal niemand iets vertellen.' Om eerlijk te zijn: ik weet niet wat ik dacht bij die geruststellende woorden; ik wilde alleen maar dat we geen ruzie zouden krijgen in de dagen dat ik daar zat en dat ik het er tenslotte levend vanaf zou brengen. Ik lag in de kist nadat hij, zoals gewoonlijk, was weggegaan met de woorden 'Nou, goeie nacht dan, tot morgen' en ik ging de gebeurtenissen van de dag nog eens na, terwijl op de achtergrond de muziek van Radio Twee klonk, 's Middags had ik hem weer horen zagen en voordat hij wegging die avond had hij me gezegd dat de vuilnisbak, waarin mijn lijk vervoerd zou worden, inderdaad was opgeruimd. Ik was ontzettend opgelucht, hoewel ik nog verre van gerust was. Ik vroeg me af hoe het met mams en paps zou zijn. Mijn moeder had altijd last gehad van wat we noemden 'haar zenuwen'. Als er moeilijkheden waren was ze gauw overstuur en angstig, ik moest er niet aan denken hoe ze zich onder deze omstandigheden zou houden. Paps en mams hebben me geadopteerd toen ik net zes maanden oud was. Mijn echte moeder was niet getrouwd en ze had geen mogelijkheden me bij zich te houden. Ik heb altijd geweten dat ik geadopteerd ben en onder welke omstandigheden.
Vrienden vragen wel eens of het verschil maakt. Voor mij niet, want ik weet niet beter. Ik heb geen vergelijkingsmateriaal. Toen ik zeventien was is het me gelukt mijn echte moeder op te sporen, zonder dat paps en mams het wisten. Nadat ik haar een paar keer telefonisch had gesproken, heb ik een afspraak met haar gemaakt voor het Odeon, een bioscoop in Birmingham. Ze was met de man waar ze nu mee getrouwd is - niet mijn natuurlijke vader - en waar ze kinderen mee heeft. Ze leek me veel te jong om mijn moeder te kunnen zijn, maar de ontmoeting was erg geslaagd: we zijn gaan koffiedrinken en hebben lang met elkaar gepraat. Ze heeft me over mijn natuurlijke vader verteld, die nu ook getrouwd is en een eigen gezin heeft. Later ben ik zelfs bij haar thuis geweest en ik heb kennis gemaakt met haar kinderen. Ze leek me een aardige vrouw en ik mocht haar graag, maar ik kan niet zeggen dat die ontmoeting mijn leven veranderde op de manier die ik had gehoopt. Zeventien is een wonderlijke leeftijd: ik was geen schoolmeisje meer en ik veranderde op allerlei manieren. Vooral mams had het moeilijk met de persoonlijkheid die ik ontwikkelde. Als ik erop terugkijk ging ik misschien ook wel wat overdreven tekeer. Ik kleedde me Gotisch, zoals kinderen dat toen noemden. Het was echt te gek: zwarte rokjassen met daaronder witte blouses met kantjes en frutsels aan de hals. Ik vond het schitterend, maar mams zag de lol er niet van in. Ze had me liever in een polyester mantelpakje gezien van een warme tint roze of abrikoos, 'dat geeft je wat kleur in je gezicht'. Ze gelooft heilig dat de dankbaarste rol die een vrouw in het leven kan spelen die van goede echtgenote en moeder is. Daar is natuurlijk niets tegen in te brengen, maar ik zie het nu eenmaal een beetje anders, zeker toen ik zeventien was. Ik heb niet naar mijn echte moeder gezocht met het idee mijn adoptiefouders te laten vallen, maar ik besef nu dat ik me afvroeg of ik misschien 'mijn vreemde gedrag', zoals mams en paps dat noemden, geërfd had van de vrouw die me negen maanden had gedragen. Toen ik haar voor het Odeon ontmoette realiseerde ik me dat ze net zo gewoon was als mijn mams thuis, om niet te zeggen net zo gewoon als de moeder van ieder ander.
Nu lijkt dat zo logisch als wat, maar op mijn zeventiende was dat een hele ontdekking. We hebben elkaar twee keer ontmoet en we hebben contact gehouden, al is dat altijd wat af en aan - we schrijven of spreken elkaar niet regelmatig. Dus toen ik daar in die kist lag te denken aan mams en paps was dat eenduidig: ik dacht aan Betty en Warren Slater, de twee mensen die, ondanks al onze woordenwisselingen en onenigheden, door de jaren heen voor me op de bres hadden gestaan en me hun steun en liefde hadden gegeven. Ik dacht ook aan mijn vrienden. Het was vrijdagavond. Ik zou zoals gewoonlijk naar Red Dwarf gekeken hebben, veruit mijn favoriete televisieprogramma, en dan zou ik om deze tijd al op weg zijn geweest naar de Malt Shovel. Ik ontmoette daar iedere vrijdag een groep vrienden voor een borreltje en wat plezier. De meesten kende ik al jaren, sommigen zelfs nog van school. Ik vroeg me af of iemand ze had ingelicht. Ze zouden het wel heel wonderlijk vinden dat ik niet kwam opdagen, vooral Lisa, mijn beste vriendin. Zij en ik zagen elkaar zowat iedere avond. Wat zou ze nu doen? Het denken aan thuis maakte me erg verdrietig. Ik probeerde mezelf wat op te monteren door me beeld voor beeld een aflevering van Red Dwarf voor de geest te halen, die ik wel twintig keer op video gezien had. De kou werd erger naarmate de uren verstreken. Ondanks de extra kleren die Bob me gegeven had en de dekens waar ik in gewikkeld lag, had ik het nog steeds afschuwelijk koud 's nachts. Ik verlangde ernaar mijn knieën op te trekken en me lekker op te rollen in mijn eigen bed. In plaats daarvan lag ik op een doodongelukkige manier in een veel te kleine kist, te wachten op de ochtend. Er was nu een bepaalde routine ontstaan in de dagindeling. Bob haalde me 's morgens uit de kist, maakte pap en thee voor me bij wijze van ontbijt, gaf me een bak water waarmee ik me kon wassen en hield mijn handen vast zodat ik een paar oefeningen kon doen. Zoals hij had beloofd kwam hij zaterdagochtend aan met een tandenborstel, moonboots om mijn voeten warm te houden en zalf voor de steekwond in mijn hand en voor mijn elleboog, die ik geschaafd had aan het hout van de kist.
Hij vroeg me of ik bedwonden had, want daar wist hij wel iets op; zijn vriendin, die vroeger verpleegster was geweest, had hem een paar middeltjes aan de hand gedaan. Ik begreep in de verste verte niet wat hij bedoelde met bedwonden, maar ik was er zeker van dat ik nergens last van had, dus ik bedankte hem en zei dat er niets aan de hand was. Weer schoot hij uit: er was niets waar ik hem voor hoefde te bedanken. Hij had me al vier of vijf keer afgesnauwd voor hetzelfde, maar dankjewel zeggen was gewoon een tweede natuur van me, daarbij wilde ik hem laten weten dat ik hem ondanks alles wat hij me had aangedaan, als mens zou zien, in de hoop dat hem dat zou inspireren mij net zo te behandelen. 'Goed, zullen we nu die moonboots eens proberen? Heb je nog steeds last van koude voeten?' vroeg hij. Mijn voeten waren zo koud dat ik er nauwelijks gevoel in had. Ik was me ervan bewust dat ik meer hompelde dan liep, omdat ze zo gevoelloos waren. Toen ik mijn eigen zwartleren laarzen uittrok kreunde ik van pijn. Ik had ze vier dagen en drie nachten aangehad en het was of ze aan mijn benen vastgeklonken waren. Bob hield mijn voeten vast, in iedere hand èèn. 'Ik geloof dat we die beter eerst eens even in het bad kunnen doen,' zei hij, en zijn stem klonk bezorgd. 'Ze zijn ijskoud. Maar ik moet wel je toestemming hebben, want ik wil niet dat je me beschuldigt van bedreiging.' Bedreiging, bedreiging? Was die man helemaal krankzinnig geworden? Was hij zich ervan bewust wat er hier gebeurde? Ik was door hem ontvoerd, gestoken met een mes en verkracht, en nu zat hij toestemming te vragen om mijn voeten te mogen wassen omdat hij niet beschuldigd wilde worden van bedreiging! 'Mijn zegen heb je,' zei ik met een handgebaar en een, naar ik hoopte, hoofs knikje. Ik kon net zo gek zijn als hij, als het moest. Hij bracht een ketel water aan de kook en nadat hij een bak heerlijk warm water had gemaakt, hielp hij me voorzichtig wat gevoel terug te krijgen in mijn ijsklompen van voeten. Om de een of andere reden leek het die zaterdag niet zo druk als het de andere dagen geweest was; er kwam bijna niemand in het andere deel van de loods en hij scheen het prettig te vinden bij me te zitten en te praten. We hadden het over van alles. Hij vroeg me of ik gauw mijn menstruatie kreeg en hij verzekerde me dat hij daar rekening mee zou houden, maar ik zei hem dat dat niet nodig was. We praatten over astronomie, een hobby van me, en uit wat hij zei kon ik opmaken dat hij wel iets wist van sterrenbeelden. Hij had het over Cassiopeia, de Grote Beer, de Kleine Beer en Orion. Ik vertelde dat ik op school veel belangstelling had gehad voor geschiedenis, en hoe ik altijd een warm plekje had gehad voor struikrovers. Mijn favoriet was Dick Turpin, en ik had een van mijn katten Swift Nick genoemd, naar een andere legendarische struikrover. Dat idee scheen hem te amuseren. Ik bracht ook de ondergang van de Titanic ter sprake, iets wat me altijd al gefascineerd had, maar hij scheen niet erg geïnteresseerd in het onderwerp, dus ik ging snel over op de verschillende manieren van reizen. Bob zei dat hij altijd met de trein ging als hij lange afstanden af moest leggen en hij vertelde dat hij op een van zijn reizen eens de astronoom Patrick Moore had ontmoet. Bij een andere gelegenheid had hij kennis gemaakt met twee actrices uit de televisieserie Birds of a Feather. Ik ben nooit iemand geweest die verschrikkelijk graag op reis gaat.
Toen ik klein was gingen we altijd met z'n drieën naar het Isle of Wight. Ik herinner me de opwinding als we in juli vertrokken uit Great Barr, de auto volgepakt met koffers en reistassen voor onze twee weken op het eiland. Ik heb het daar altijd verrukkelijk gevonden vanwege de rust en de schoonheid. Als kind al had ik het idee dat je er in het verleden leefde, in een tijd dat mensen het nog niet te druk hadden om de dag te verdromen of uitvoerig in te gaan op de vraag hoe je het beste van Ryde naar Ventnor kon komen. Ik vertelde Bob over het eiland en hoe ik er genoten had. Hij was er nog nooit geweest, maar hij begreep heel goed hoe prettig het was om het drukke gedoe van Birmingham een paar weekjes te ruilen voor de rust van het platteland. Hij vertelde me dat hij op een bepaald moment in zijn leven heel veel gereisd had. Hij zei dat hij in Egypte geweest was, waar hij de piramiden had gezien. Egypte moest ongelooflijk interessant zijn, maar ik zei dat ik waarschijnlijk niet erg goed tegen de hitte zou kunnen. Ik was ooit een keer in Spanje geweest en ik dacht dat ik uit elkaar zou ploffen, zo heet was het. Bob moest erom lachen en hij zei dat hij in de vakantie graag lui in de zon lag. Deze conversatie was uitgesmeerd over uren, terwijl ik op de houten stoel zat met de rechte rugleuning en hij rondscharrelde in de werkplaats. Hij praatte ook over zijn plannen voor mijn vrijlating. Er waren verschillende mogelijkheden, zei hij. Hij kon me afzetten bij een telefooncel, vanwaar ik de politie zou kunnen bellen en mijn ouders. Het alternatief zou zijn dat hij me vlak in de buurt van een politiepost of ziekenhuis zou afzetten, ergens in de buurt van Uttoxeter. Uit de manier waarop hij erover sprak maakte ik op dat hij nog zat te twijfelen. Hij leek niet op mijn suggesties te wachten, dus hield ik mijn mond. Maar de gedachte alleen al dat ik achtergelaten zou worden in een telefooncel of dat ik vrij zou zijn om naar een politiebureau of een ziekenhuis te lopen, vervulde me met intense opluchting. Het idee de blinddoek af te kunnen doen, met mijn armen in de lucht te kunnen zwaaien en te gillen, te gaan en te staan waar ik wilde, en vooral: te kunnen zien waar ik was, maakte me dronken van geluk. Om een uur of twee vroeg Bob of ik een kop soep wilde. Deze keer koos ik de groentesoep. Ik dacht dat hij misschien van plan was een hele lunch te maken, het was tenslotte weekend. Wat ik me niet realiseerde was dat hij tegen drieën de werkplaats op slot zou doen en naar huis zou gaan. Toen hij verdwenen was had ik alle tijd om alles wat er gebeurd was te overdenken. We hadden die ochtend heel wat af gekletst en ik had het gevoel dat ik veel beter begreep wat hem dreef. Hij was kennelijk een intelligente kerel met een brede belangstelling, die zo het een en ander gezien had in zijn leven. Toch had ik door allerlei losse opmerkingen over zijn maat, de indruk dat hij niet het brein was achter mijn ontvoering; meer het aapje van de orgeldraaier dan de orgeldraaier zelf. Als hij het over zijn maat had klonk er altijd eerbied in zijn stem. Zijn maat mocht dan drinken, een vrouwenversierder zijn en in het algemeen een harde jongen, dingen waar hij het duidelijk niet mee eens was, toch sprak hij altijd op bewonderende toon over hem.
Ik vroeg me af wat voor soort man die maat moest zijn en ik bad in stilte dat ik nooit oog in oog met hem zou komen te staan. Ik moest geen gedachten aan thuis, aan vader en moeder of mijn vrienden meenemen in de kist, dat lesje had ik nu wel geleerd. Dat greep me veel te veel aan en ik was emotioneel toch al zo onevenwichtig. Ik wist dat het nog geen halfvier in de middag was, dat betekende dus dat Bob nog minstens zeventien uur zou wegblijven. Hij had me twee kleine chocoladerepen gegeven, een blikje witbier en een soort plastic zaaibakje, waar ik in noodgevallen mijn behoefte op kon doen. Het was niet de gedachte aan honger of dorst of naar de wc moeten waar ik mee zat. Nee, het ergste vond ik het vooruitzicht dat ik daar eindeloze uren passief zou moeten liggen. Ik wist zeker dat ik er onderdoor zou gaan als ik toegaf aan mijn gevoelens, als ik mezelf toestond te denken aan het feit dat ik zeventien uur lang opgesloten zou zijn in die kist. Als ik eraan dacht zou ik geconfronteerd worden met de vraag hoe ik die tijd moest vullen, terwijl ik wist dat er geen enkele mogelijkheid was om hem te vullen. De enige manier om de tijd door te komen was van minuut tot minuut te leven. Ik mocht dan in die kist zitten, mijn geest kon vrij rondzwerven. Toen de radio om een uur 's nachts ophield, was ik nog steeds klaarwakker. De dag daarvoor had ik me onledig gehouden met het hardop herhalen van de tekst van Red Dwarf - een aflevering van een halfuur. Nu zocht ik naarstig naar andere mogelijkheden, maar het duurde niet lang of ik zat er weer middenin - de episode waarin Rimmer het enige andere bestaande hologram ontmoet, maar dan ontdekt dat zij het niet is. Ik sprak alle rollen, met dezelfde intonatie als die ik zo vaak op de video gehoord had. Op een gegeven moment realiseerde ik me dat ik tegen mezelf grinnikte toen ik bezig was met een ontzettend leuke scène tussen Rimmer en Lister. Het was maar een deel van mijn geest dat zich daarmee bezighield, een ander deel zweefde buiten de kist, ergens in de bitter koude, stikdonkere, klamme werkplaats, keek neer op een plastic vuilcontainer en luisterde naar de persoon die daarbinnen tegen zichzelf praatte met verschillende stemmen en die zo nu en dan hardop lachte in een vertwijfelde poging niet krankzinnig te worden.
Bob was laat de volgende dag. Ik denk dat hij had uitgeslapen, omdat het zondag was. Tegen de tijd dat hij aankwam had ik meer dan achttien uur in de kist gelegen. 'Heb je je blinddoek voor?' 'Ja.' 'Goed zo, ik help je er zo uit, maar eerst het nieuws van tien uur op de radio. Ik wil dat je goed luistert naar de voornaamste onderwerpen. Onthoud wat er gezegd wordt, want dat kunnen we gebruiken voor een bandje dat we gaan maken voor je vader en moeder.' Ik moest tegen die tijd verschrikkelijk nodig naar de wc, maar ik kon het nog wel een paar minuten volhouden, dacht ik, als dat betekende dat ik een boodschap naar mams en paps kon sturen. God mocht weten wat die zo langzamerhand zouden denken. Een paar dagen daarvoor had Bob verteld dat hij Kevin Watts gesproken had, die had bevestigd dat alles met betrekking tot het losgeld volgens plan zou verlopen. Hij had me gevraagd wat de voornamen van mijn vader en moeder waren. Warren en Betty, had ik geantwoord. In het begin was ik verrukt bij de gedachte dat hij contact had gehad met Shipways en dat mams en paps in ieder geval zouden weten wat er gebeurd was; zelfs het nieuws dat ik was ontvoerd zou beter zijn dan helemaal geen nieuws, dacht ik. Maar later vroeg ik me af of ik Bobs verhaal dat hij met Kevin gesproken had, wel serieus moest nemen. Ook de vraag naar de namen van mijn ouders kon makkelijk een truc geweest zijn. Het voornaamste nieuws die zondagochtend was dat Imelda Mar cos op borgtocht was vrijgelaten en dat er een nieuw onderzoek was geopend naar de oorzaak van de ramp met de veerboot in Zeebrugge, een paar maanden daarvoor. Ik vertelde het aan Bob toen ik mijn pap zat te eten, maar hij leek niet erg onder de indruk, omdat ik niet alle details had onthouden. Er kwamen en gingen nogal wat mensen in het andere gedeelte van de loods, waarschijnlijk had hij me daarom teruggestopt in de kist. Het was al na enen toen hij me weer naar buiten hielp om het bandje te maken dat hij dezelfde dag nog aan mijn ouders zou laten horen, zoals hij beloofde. De dag daarvoor had hij gevraagd of mijn vader supporter was van een voetbalelftal. 'Ja, van West Bromwich Albion, een plaatselijke club,' had ik gezegd. Hij besloot dat ik de uitslag moest zeggen van de competitiewedstrijd die ze die zaterdag gespeeld hadden, dan zouden ze ervan overtuigd zijn dat het bandje nieuw was en dat ik nog leefde. Ik zat op de houten stoel en hij hield de microfoon voor mijn mond, terwijl ik de woorden herhaalde die hij me voorzegde: 'Hallo, dit is Stephanie. Ze hebben me toegestaan jullie een boodschap te sturen, alleen om jullie te laten weten dat het me goed gaat en dat ik ongedeerd ben. Ik hoor dat West Bromwich Albion gisteren van Swansea verloren heeft met 3-2. Ik wil je zeggen hoeveel ik van jullie hou. Ik mag mijn mond niet voorbij praten, maar hoe dit ook zal aflopen, ik zal altijd van jullie houden.' Ik mocht van Bob aan het eind van het bericht zelf nog een paar woorden toevoegen, maar het uitspreken van de woorden 'hoe dit ook zal aflopen, ik zal altijd van jullie houden', hadden me volkomen murw gemaakt. Het klonk zo onheilspellend dat ik me nergens anders op kon concentreren, dus na de zinnen die hij me had voorgekauwd, kwam ik met mijn toegift niet verder dan: 'Zorg goed voor mijn poezen.' 'Is dat alles wat je wilt zeggen?' vroeg hij, duidelijk verrast. Ik knikte en mompelde 'Ja.' Ik kon haast geen geluid uitbrengen. Hij scheen zich te realiseren waardoor ik zo in de war was geraakt, want hij begon meteen aan een uitleg. 'Ik weet dat die boodschap een beetje dreigend klinkt, maar dat is bedoeld om ze koest te houden. Je zult niet vermoord worden, er zal je zelfs niks gebeuren, dat heb ik je toch gezegd?' Ik knikte. 'Hier!' Het leek of hij zich mijn reactie erg aantrok. 'Hier, voel dit eens!' Hij nam mijn rechterhand en streek die heen en weer langs iets zachts. 'Weet je wat dat zijn?' vroeg hij, terwijl hij mijn hand langs iets als een doos liet glijden. 'Nee,' zei ik naar waarheid. Ik had geen idee. 'Dat zijn jouw kleren,' zei hij triomfantelijk. 'De kleren die je aanhad toen je hier kwam. Gewassen en gestreken, voor als je naar huis gaat. Zie je, ik heb het je toch gezegd? Je gaat naar huis.
Zodra dit voorbij is zal ik je afzetten in de buurt van een politiebureau en dan brengen ze je naar huis. Geloof je me nu?' Ik knikte, op dat moment geloofde ik hem, maar een doos met schone kleren was niet genoeg om mijn angst en achterdocht lang in toom te houden. Nadat ik het bandje had ingesproken, legde Bob me terug in de kist met de mededeling dat hij de opname aan mams en paps ging laten horen. Hij vroeg of ik nog iets wilde. Ja, ik wil iets, ik wil naar huis, smeerlap. Ik wil hier niet opgesloten liggen, alleen met mijn gedachten, terwijl jij in je auto stapt, naar een telefooncel rijdt en naar mijn huis belt, het huis waar ik woon. Maar dat zei ik natuurlijk niet. Ik vroeg of hij een paar flesjes frisdrank mee wilde brengen, dan had ik 's avonds wat te drinken, want waar hij ook heen ging en wat hij ook deed, ik wist precies wat er voor me in het vat zat. Hij bleef een paar uur weg. In die tijd kon ik aan niets anders denken dan hoe het thuis zou zijn en de tranen brandden achter mijn ogen. Ik was doodsbang dat ik mijn greep op de situatie zou verliezen. Ik zag de witte telefoon voor me op het tafeltje in de hal. Het moesten, als je het optelde, door de jaren honderden uren geweest zijn dat ik daar op het rode vaste tapijt had gestaan, net achter de voordeur, met diezelfde telefoon in mijn hand. Ik vroeg me af wie de telefoon zou opnemen. Dat zou vader wel zijn, dat wist ik haast zeker. Wat zou Bob zeggen? Ik hoopte maar dat hij niet zou proberen hem bang te maken. Zou mijn vader begrijpen dat het een bandopname was? Natuurlijk wel. Ik wist dat het afschuwelijk voor hen zou zijn die boodschap te horen, maar ik troostte me met de gedachte dat ze nu in ieder geval zouden weten dat ik nog leefde. Met dat idee zou vader mijn moeder kunnen geruststellen, daar was ik van overtuigd. 'En, wat zeiden ze?' Ik zat op de houten stoel, terwijl hij een kop tomatensoep voor me maakte. 'Ze hebben helemaal niks gezegd, ik heb ze de kans niet gegeven. Toen de telefoon werd opgenomen vroeg ik of het je vader was en toen heb ik het bandje afgedraaid. Aan het eind heb ik meteen de verbinding verbroken.' Ik wilde spraakzaam en gezellig zijn, maar ik kon het eenvoudig niet opbrengen. 'Kom, eet je soep op,' drong hij aan, maar ik had geen trek in soep of in een stuk oud brood dat nog over was van de dag dat ik hier kwam. 'Ik heb niet zoveel honger vandaag,' zei ik, met iets van een glimlach. 'Jij eet niet veel, he?' 'Ik heb gewoon geen honger vandaag, het spijt me.' Probeer maar eens te leven op een dieet van pap, soep uit een blikje en oud brood, dan zal je zien hoe weinig trek je hebt na vijf dagen, dacht ik bij mezelf, maar ik zei niets. 'Ik zou eens een flinke stoofschotel voor je moeten maken, met veel knoflook erin,' zei hij. 'Ik hou van knoflook,' zei ik. 'Jij ook?' 'Mwah.' Ik wist dat hij met zijn hoofd schudde, dat was te horen aan de manier waarop dat woord eruit kwam. 'Ik hou niet van dat soort dingen.' Toen hij vroeg of ik naar de wc moest, wist ik dat hij op het punt stond me weer in de kist te stoppen voor de nacht. Hoewel ik er al het grootste deel van de dag in gelegen had, zag ik er niet zo tegenop als de avond daarvoor. Nu ik dat bandje had ingesproken en nu ik wist dat hij het voor mijn vader had afgespeeld, werd die hele krankzinnige geschiedenis plotseling realiteit.
Voor die dag was het of alles wat er in de loods gebeurde zich afspeelde op een andere planeet. Ik wist niet waar ik was, waardoor ik op een vreemde manier geen directe emotionele verbinding kon leggen tussen mijn verblijfplaats en mijn dagelijks leven. Ik kon aan mijn vader en moeder denken en aan mijn vrienden en mijn katten en me verdrietig voelen, maar tot dat moment was dat op een bijna abstracte manier. Door op die stoel te zitten en dat bandje in te spreken, door de wetenschap dat Bob was weggegaan, mijn huis had gebeld en was teruggekomen om me te vertellen dat hij het bandje had afgedraaid voor mijn vader - door dat alles realiseerde ik me dat het leven gewoon doorging, daarbuiten. Wat ik ook gedacht mocht hebben, ik zat niet in een soort tijdcapsule waarin je heen en weer kon pendelen, zoals Bob die dag gedaan had, tussen de gevangenschap, die mijn wereld geworden was, en het leven dat ik tot afgelopen woensdag had geleid. Nee, het gebeurde allemaal hier en nu.