8
Ik lag op de matras te luisteren hoe Bob bezig was in de werkplaats. Hij had me een doorgestikte deken gegeven, een laken en twee kussens. Hij had alle boeien afgedaan, alleen de blinddoek zat nog voor mijn ogen. Ik kon haast de verleiding niet weerstaan om te gaan dansen van vreugde. Geen handboeien, geen ketting om mijn been en, het heerlijkste van alles, geen kist. Ik hoorde hoe hij iets neerzette tussen de twee matrassen. 'Hier is wat fris voor je,' zei hij. 'Lucozade en limonade.' 'Dank je.' Ik hoorde hoe hij, nog geen halve meter van me vandaan, op de matras ging liggen. 'Het is erg mistig daarbuiten. Ik weet niet hoe dat morgen moet gaan met de overdracht van het geld, als dat zo blijft. Je kunt praktisch geen hand voor ogen zien,' klaagde hij. Tot op dat ogenblik was het niet in me opgekomen dat iets triviaals als het weer een rol zou kunnen spelen in de kwestie of ik wel of niet naar huis zou gaan. Ik had het gevoel dat ik de laatste paar dagen in gedachten zowat alle scenario's had doorgewerkt, maar mist... Wie denkt er nu ooit aan mist? Toch wist ik dat mist, meer dan kou en regen, heel wat dingen in de war kon sturen. Als Bob en zijn maat van plan waren het losgeld hier in de omgeving op te pikken, dan kon Kevin, die volgens Bob het losgeld zou 'droppen', wel eens veel te laat aankomen en dan zou alles mislopen. Aan de andere kant, als Bob en zijn maat het geld zouden gaan ophalen in de buurt van Birming-ham, dan moesten ze kilometers door de mist rijden. De gedachte dat alles een dag zou worden uitgesteld, of misschien zelfs langer, vervulde me met afgrijzen. 'Misschien is de mist morgenochtend opgetrokken,' zei ik hoopvol. Ik probeerde niet alleen hem, maar ook mezelf gerust te stellen. 'Ja, misschien wel. We zullen het moeten afwachten.' We babbelden verder over het weer, een beetje over astronomie en over televisieprogramma's.
Ik had het gevoel dat hij graag praatte, dat hij het prettig vond als er iemand naar hem luisterde. Hij had iets eenzaams over zich; misschien was hij blij met mijn gezelschap omdat hij anders de hele dag in z'n eentje moest werken. Wat zijn motieven ook waren: ik geloofde hem toen hij zei dat hij me zou missen als ik er niet meer zou zijn. Ik ging maar gauw op een ander onderwerp over, voordat hij op het idee zou komen mij nog langer bij zich te houden. Ik vertelde hoe geweldig ik me verheugde op mijn terugkeer naar huis, naar mams en paps en mijn poezen. Maar Bob had kennelijk zitten denken aan ons gesprek van de dag daarvoor, toen ik hem verzekerd had dat ik niets tegen de politie zou zeggen. Nu begon hij er weer over. Wat ik hem ook had bezworen, het meeste was gelogen: vanaf het moment dat hij me gevangengenomen had, had ik geprobeerd elk detail van wat er gebeurde in mijn herinnering op te slaan om het later aan de politie te kunnen vertellen. 'Als dit allemaal voorbij is zal je een beroemdheid zijn, weet je dat?' zei hij plotseling. 'Wat bedoel je?' vroeg ik. 'Als dit hele verhaal in de kranten komt en zo... Ik wed dat ze staan te dringen om je verhaal te horen, de kranten, de tijdschriften, de televisie. En dan heb je natuurlijk ook de politie nog, maar de kranten zullen er het eerste bij zijn als dit voorbij is.' 'Ik zal niets loslaten,' herhaalde ik vastbesloten. 'Ze krijgen geen woord uit me.' 'Natuurlijk wel,' zei hij zachtjes. O mijn god, o mijn god, dacht ik weer, laat hem dat niet denken. Alsjeblieft, laat hem niet denken dat ik alles tegen de politie ga zitten vertellen, want als hij dat denkt ben ik er geweest. Dan zullen ze me zeker vermoorden. 'Ik zal niets zeggen, echt. Helemaal niets.' 'Het zal op den duur makkelijker voor je zijn als je dat wel doet. Vertel ze alles wat je weet en verkoop je verhaal dan aan de krant of schrijf een boek over wat er gebeurd is. Daar kan je scheppen geld mee verdienen en je wordt een ster.' Ik was me er heel goed van bewust dat Bob ondanks zijn momenten van medeleven en zelfs tederheid, zoals toen hij mijn koude, pijnlijke voeten gewassen en gemasseerd had, nog steeds een slecht en gevaarlijk mens was dat niet vrij zou mogen rondlopen.
Als ik hier levend uitkwam zou ik alles doen wat in mijn vermogen lag om te verhoeden dat een andere onschuldige vrouw iets dergelijks zou overkomen. Nu Bob dit eenmaal had gedaan en hij zou ermee wegkomen, dan was de kans groot dat hij het opnieuw zou proberen. Zelfs als hij, zoals hij eens had gezegd, 'ermee op zou houden' na mij, waaruit ik begreep: ophouden met zijn misdadig leven. Dan was er altijd nog zijn maat. Ik had op geen enkele manier het gevoel dat die man het voordeel van de twijfel gegund zou moeten worden. Ja, als ik vrijkwam zou de politie kunnen rekenen op alle hulp die ik kon geven. Ik wilde dat zowel Bob als zijn maat gepakt zouden worden en gestraft voor wat ze mij hadden aangedaan, het liefst met een lange, heel lange, gevangenisstraf. Het was stil toen deze gedachten door mijn hoofd speelden. Ongetwijfeld dacht Bob dat ik mezelf al helemaal voor me zag in mijn nieuwe rol als beroemd ontvoeringsslachtoffer. Misschien dacht hij dat het een compensatie was voor alles wat ik had moeten doorstaan. Hoewel de gedachte wel door mijn hoofd schoot wist ik vrij zeker dat ik de politie niet kon of wilde vertellen over de verkrachting. Ik kon de gedachte niet verdragen dat iemand ervan zou weten. Als ik er bij de politie over begon zouden ze me uithoren over alle details; ieder gruwelijk, vernederend moment zou ik me weer voor de geest moeten halen, misschien wel meer dan eens. En als Bob gepakt werd en in staat van beschuldiging werd gesteld zou hij het waarschijnlijk, zoals hij had gezegd, toch allemaal ontkennen. Dat betekende dat alles in de openbaarheid zou worden gebracht. Ik zou mijn verhaal moeten doen voor de rechter, de advocaten, de jury; iedereen moest ervan op de hoogte zijn. En ik zou moeten getuigen in de rechtszaal, waar hij bij zat. Nee, erger nog: waar mams en paps bij zaten. Om nog maar te zwijgen over hoe mams zich onder dat alles zou houden. Mijn vader zou buiten zichzelf zijn, maar op een of andere manier zou hij zich er overheen kunnen zetten, daar was ik van overtuigd. Zo is hij nu eenmaal. Voor moeder lag dat anders: ik kon haar absoluut niet confronteren met iets dat nog erger was dan alle dingen die ze toch al moest horen. Plotseling bedacht ik me dat ze me misschien niet zouden geloven als ik met dat verhaal over de verkrachting kwam. Het was Bobs woord tegen het mijne. Toen het gebeurde was ik doodsbang geweest dat hij me zou vermoorden. Hij had me op Turn-berry Road al aangevallen en verwond, en ik wist niet tot wat hij nog meer in staat was. Als hij zei dat ik niet had tegengestribbeld, dat ik alles gedaan had wat hij van me wilde, dat ik niet gevochten of geslagen of gegild had, dat ik hem rustig zijn gang had laten gaan, dan zou hij nog gelijk hebben ook. Ik had daar gelegen als een ledenpop zonder ook maar te proberen hem tegen te houden. Ik zou alles gedaan hebben om te voorkomen dat hij weer kwaad zou worden, maar zouden de rechter en de jury dat geloven? Die konden met geen mogelijkheid weten welke angsten ik had uitgestaan, hoe bang ik geweest was dat mijn laatste uur geslagen had. Ik had eindeloze verhalen in de krant gelezen over verkrachtingsslachtoffers die niet geloofd werden. Over slimme advocaten die geen draad van hen heel lieten bij de ondervraging en die de indruk probeerden te wekken dat het slachtoffer de aanvaller had uitgelokt, zo niet aangemoedigd. Ik wist dat ze door hun handige woordgebruik van een doodgewone vrouw een slet konden maken. Nee, ik zou de politie alles vertellen wat van nut kon zijn om Bob te pakken, maar die verkrachting ging hen niets aan. Ik wilde niet dat iemand dacht dat die groezelige, onbetekenende man die ik me herinnerde van Turnberry Road, ook maar een vinger naar me had uitgestoken. Daar hoefde niemand iets van te weten en niemand zou er ook iets van te weten komen, als het aan mij lag. Ik was zo diep in gedachten verzonken dat ik bijna opsprong toen ik Bobs stem hoorde. 'Ik doe nu het licht uit. Als het donker is kan je je blinddoek afdoen, maar denk erom dat ik naast je lig, vlak naast je, de hele nacht. Dus probeer me geen kunstje te flikken. Ik zal je vertrouwen, maar ik waarschuw je: beschaam mijn vertrouwen niet.' Dat had ik allemaal al eens eerder gehoord, maar ik schudde ernstig mijn hoofd: 'Nee, natuurlijk niet.'
Niet te geloven, de idioot! Dacht hij nu echt dat ik, na alles wat ik had meegemaakt, mijn kansen om de volgende dag te worden vrijgelaten, zou verspelen? 'Mooi zo. Dan kan je nu je ogen opendoen, maar denk eraan wat ik gezegd heb.' 'Ik zal eraan denken.' 'En als morgenochtend de radio gaat spelen wil ik niet dat je je ogen opendoet. Zodra je de radio hoort doe je je blinddoek weer voor, begrepen?' 'Ja.' Ik trok de blinddoek weg en hield hem in mijn hand. Ik knipperde tegen het duister. Hoog boven mijn hoofd flikkerde een rood lampje. Ik had het nog niet in de gaten of Bob kreunde. 'O, dat heb ik helemaal vergeten.' 'Wat?' vroeg ik. 'Dat rode lampje daarboven, dat had je niet mogen zien.' 'Welk lampje?' Ik probeerde slaperig te klinken. 'Ik heb mijn ogen nog niet opengedaan. Ik ben ontzettend moe. Hoe dan ook, het doet er toch niet toe, of wel?' mompelde ik voor me uit. Voor het eerst sinds eeuwen genoot ik van de luxe dat ik me zomaar op mijn zij kon keren. Het vroor die nacht en ik realiseerde me dat die kist me tegen veel kou had beschermd. De warmte van mijn lichaam en mijn adem in zo'n kleine ruimte hielp waarschijnlijk om de temperatuur een beetje hoger te houden dan in de rest van de werkplaats. Hoewel ik volledig gekleed was en helemaal in de deken gewikkeld die Bob me gegeven had, lag ik nog steeds te rillen en ik voelde een ijzige kou langs mijn gezicht. De enige manier om het uit te houden was door de deken over mijn hoofd te trekken. Op een gegeven moment ging ik rechtop zitten om een slok te nemen uit het blikje Lucozade dat ik van Bob had gekregen. Hij zei geen woord, maar ik was er zeker van dat hij klaarwakker was. Toen ik me bewoog voelde ik dat hij ging verliggen; misschien dacht hij dat ik een sprong naar de vrijheid zou wagen en lag hij klaar om me met een rugby tackle onderuit te halen. Hoewel hij niets zei voelde ik de spanning in de ruimte tussen ons, tot hij de lucht hoorde ontsnappen uit het blikje, toen ik het met het ringetje opentrok. Ik had het gevoel dat ik die hele nacht geen oog had dichtgedaan, maar waarschijnlijk was ik zo nu en dan even weggedommeld. Voortdurend was ik me bewust van Bobs nabijheid en ik had het gevoel dat ook hij wakker was. Ik deed geen poging de kou te trotseren om nog een slok Lucozade te nemen. Tenslotte trok ik de deken over mijn hoofd en ging liggen wachten op het aanbreken van de ochtend. Zodra de radio begon te spelen deed ik de blinddoek weer voor, precies zoals Bob me gezegd had. Ik was geladen met een gevoel van enorme opwinding. Dit was de dag dat ik zou worden vrijgelaten. Ik zou nooit meer de nacht hoeven doorbrengen in deze verdomde loods, over een paar uur zou ik thuis zijn en over een paar dagen zou het niets anders meer lijken dan een boze droom. 'Je was erg rusteloos, vannacht,' zei Bob. 'O, ja? Ik hoop dat ik je niet gestoord heb,' antwoordde ik. Ik meende het. Ik hoopte dat hij zich fit genoeg voelde om me naar huis te brengen. Ik wilde niet dat hij te moe was om me naar Birmingham te rijden. Hij was spraakzaam toen hij het ontbijt klaarmaakte. Ik stond op van de matras, zocht met zijn hulp de weg naar de geïmproviseerde wc en ging daarna zitten op de houten stoel. 'Kijk eens aan, dit is het laatste beetje pap.' 'Neem jij het maar,' zei ik grootmoedig, weer met de gedachte dat hij al zijn krachten nodig had om de dag door te komen en me naar huis te brengen. 'Nee, voor jou,' drong hij aan. 'Als er nog wat over is neem ik de rest.' Ik nam een paar happen en gaf de rest aan hem. Terwijl ik de hete, sterke thee opdronk die hij me gegeven had legde hij uit dat hij vandaag, 'de grote dag', heel wat te doen had. Hij zei dat ik de hele dag in de kist moest blijven, omdat hij allerlei telefoontjes moest plegen en een heleboel dingen moest regelen. Het was geen geweldig vooruitzicht, uren en uren in de kist, maar ik wist dat ik moest doorbijten als ik hier vanavond weg wilde.
'Ik dacht dat het leuk zou zijn om een foto van je te hebben,' zei Bob plotseling. 'Iets waardoor ik nog eens aan je kan denken.' Geschift, dacht ik. Totaal geschift, maar ik liet niets merken van wat er in mijn hoofd omging. 'Ja, goed, als je dat wilt. Heb je een fototoestel bij de hand?' vroeg ik luchtigjes. 'Ja, dat heb ik gisteren meegebracht. Ga op de matras zitten en doe je blinddoek af, maar hou je ogen dicht.' Ik gaf hem mijn lege mok en deed wat hij gevraagd had. Langzaam kroop ik over de matras en ging zitten. Ik deed de blinddoek af en produceerde een waterig glimlachje. Dit was toch niet te geloven. Ik begon er ernstig aan te twijfelen of Bob ze wel allemaal op een rijtje had. Ik had geen duidelijke tekenen van krankzinnigheid waargenomen, maar was deze hele situatie niet krankzinnig? Iets dergelijks kon je toch alleen maar uithalen als er een ernstig steekje aan je los was? En nu wilde hij nog een foto ook! De verleiding om mijn ogen te openen was groot, maar ik hield ze stijf dicht. Een klik, een flits, en een seconde later hielp hij me de blinddoek weer voor te doen. 'Gaat het?' vroeg hij, toen ik wat onzeker opstond van de matras. 'Mijn voet doet pijn,' klaagde ik. Nadat hij mijn laars en sok had uitgetrokken, zei Bob dat een van mijn tenen rood en opgezwollen was. Ik moest mijn andere laars ook uitdoen, dan zou hij mijn voeten voor me wassen. Toen hij daarmee bezig was hing hij mijn sokken, die helemaal vochtig waren, voor het elektrische kacheltje. Hij wachtte tot ze helemaal droog en warm waren voordat hij ze me weer aandeed. Toen moest ik in de kist gaan liggen. Hij gaf me het plastic plantenbakje bij wijze van wc. 'Ik kom nog wel een uurtje terug straks, maar ik heb geen tijd om je eruit te halen en naar de wc te brengen. Daarna kom ik pas 's avonds terug, waarschijnlijk niet voor een uur of acht, negen. Dus dan heb je tenminste iets, voor het geval dat.' Hij gaf me ook nog vijf dubbele Kit Kat repen en een blikje limonade.
Ik probeerde positief te denken. Ik wilde dat alles die dag op rolletjes liep. Hij kon me natuurlijk niet op de matras laten liggen, al de uren die hij nodig had om zijn zaken op orde te brengen en de gedachte dat ik weer in die afschuwelijke houten kist gepropt zou worden vervulde me met angst. Ik realiseerde me dat Bob me waarschijnlijk op de matras had laten slapen omdat ik anders veel te lang achter elkaar in de kist zou moeten liggen, maar juist nu ik me de hele nacht vrij had kunnen bewegen was het vooruitzicht van vele uren in een verkrampte houding nog erger. Niets aan te doen, dacht ik, toen ik in de kist schoof. Morgen om deze tijd is het allemaal voorbij. Ik heb die dag gebeden zoals ik nooit in mijn leven gebeden heb, niet daarvoor en niet daarna. Bob ging zo rond kwart over negen weg. Hij had gezegd dat hij tegen de middag terug zou zijn, en dat was hij ook. Vlak voordat hij de tweede keer wegging draaide hij de radio zachter en zei door het afgesloten deksel van de vuilcontainer heen: 'Mooi zo, ik ga nu weg. Mijn maat is hier en we moeten het geld ophalen. Ik ben vanavond pas terug. Ik moet hier in ieder geval om negen uur zijn, dan moet ik bellen om te zeggen dat alles goed is gegaan. Daarna breng ik je naar huis. Oke?' 'Ja, oke. Is de mist opgetrokken, vanmorgen?' vroeg ik hoopvol. 'Nee, het zit nog steeds behoorlijk dicht, maar het zal wel lukken, denk ik.' 'Nou, rij voorzichtig,' zei ik. Ik hoorde zelf hoe ontzettend ongerust het klonk. De gedachte dat de mist op een of andere manier roet in het eten zou gooien maakte me nog steeds doodsbenauwd. Misschien begreep Bob mijn bezorgdheid en wilde hij me op mijn gemak stellen. In ieder geval zei hij: 'Maak je geen zorgen, er zit een briefje in mijn portefeuille. Als er iets met me gebeurt, een verkeersongeluk of iets anders waardoor ik niet terug kan komen, dan zal iemand dat briefje vinden waar alles in staat over jou, en dan zullen ze je komen redden. Begrijp je?' 'Ja.' 'Goed dan. Ik moet ervandoor. Tot straks.' 'Ja, tot straks.' Ik lag in het duister. Ik had de blinddoek afgedaan toen Bob het deksel had gesloten, maar hij had waarschijnlijk het licht in de werkplaats uitgedraaid, want er drong niet meer dan een vaalgrijs schijnsel door de luchtgaatjes in de zijwanden van de container. Ik wist niet of ik het verhaal van dat briefje nu moest geloven of niet. Ik hoopte dat het waar was, maar misschien had hij het alleen maar gezegd om te voorkomen dat ik me uren zorgen zou liggen maken dat niemand me zou vinden als hij een verkeersongeluk kreeg of iets dergelijks. Je kon met geen mogelijkheid weten wat er omging in zijn hoofd. Ik zweefde voortdurend tussen de hoop dat hij de waarheid vertelde en de vrees dat hij stond te liegen. De volgende zeven, acht uur was ik met mijn gedachten voortdurend bij Bob. In mijn eigen belang moest ik hopen dat zijn opzet zou lukken; op een wonderlijke manier stond ik aan zijn kant. Als alles volgens plan verliep, zou hij het geld krijgen en mij naar huis brengen. En als het niet volgens plan verliep, nou, daar wilde ik helemaal niet aan denken. Ik vroeg me af of Kevin het zou halen in de mist. Wat zou er gebeuren als Shipways de politie had ingeschakeld en Bob werd gearresteerd? Zou hij vertellen waar ik werd vastgehouden, of zouden hij en zijn maat zwijgen tot het te laat was? Ik probeerde me op andere dingen te concentreren, maar niets hielp. Alleen het nieuws op Radio Twee, ieder uur, drong tot mijn hersens door. Iedere keer dat ik de nieuwsuitzending hoorde wist ik dat er weer een uur om was, weer een uur dichter bij negen uur, het moment dat Bob zou komen en ik mijn vrijheid terug zou krijgen. Het leek wel of ik al honderd jaar lang het voorbijgaan van de uren aan het tellen was. Het blikje limonade was allang leeg en ook de repen waren op, op èèn na. Ik had geen honger, maar eten en drinken waren een manier om de tijd door te komen: iedere keer een stuk Kit Kat was ook een manier om het aanbreken van een nieuw uur te vieren. Bob had gezegd dat hij om negen uur terug zou zijn, omdat hij dan moest bellen.
Ik had me voorgenomen om half-negen aan de laatste Kit Kat te beginnen, als ik dan langzaam at en hij zou wat vroeger komen, hoefde ik me dat laatste halfuur geen zorgen te maken. Om kwart over negen had ik de chocola op, maar van Bob geen spoor. Ook de telefoon was om negen uur niet gegaan, wat ik half-en-half verwacht had. Ik had de hele dag mijn gevoelens van onmacht, angst en woede zo goed mogelijk onder controle gehouden. Al de tijd die ik in de werkplaats had doorgebracht hadden die emoties me parten gespeeld, maar een zesde zintuig waarschuwde me dat het niet goed was als ik Bob daar ook maar iets van zou laten merken. Deze dag was anders: sinds Bob zo'n negen uur geleden was weggegaan, waren mijn zenuwen snaar strak gespannen. In het begin probeerde ik mezelf rustig toe te spreken. Het was januari, het kon wel eens glad zijn buiten. De mist belemmerde het uitzicht, dus iedereen moest het wat kalmer aandoen. Het was niet te verwonderen dat hij wat later kwam. Tot half tien probeerde ik mezelf op die manier moed in te spreken, maar terwijl de minuten voorbijtikten voelde ik de paniek in me opkomen. Tegen de tijd dat ik de nieuwsberichten van tien uur hoorde, was ik volslagen dolgedraaid. Ik was ervan overtuigd dat Bob iets verschrikkelijks was overkomen. 'Ik zal hem nooit meer zien. Hij komt niet terug en ik zal hier doodgaan,' zei ik hardop. Nu was alles pikzwart, geen sprankje licht filterde door de luchtgaatjes; ik lag in het donker met mijn angst. Ik probeerde het deksel van de vuilcontainer open te drukken, maar die was kennelijk stevig vergrendeld. Toch begon ik er tegenaan te bonken, liggend op mijn rug, met mijn armen boven mijn hoofd, duwde en sloeg ik zo hard ik kon. Als Bob nu terugkwam en hij hoorde me stompen, zou hij me makkelijk kunnen vermoorden omdat ik probeerde te ontsnappen, schoot het door me heen. Maar mijn angst dat ik aan mijn lot zou worden overgelaten in die kist was groter dan mijn angst voor Bob. Ik bonkte en duwde tegen het deksel, maar er kwam geen beweging in. Ik voelde hoe mijn lichaam begon te trillen zoals op die eerste avond van mijn gevangenschap en ik begon, ondanks de vrieskou buiten, te transpireren. Ik probeerde rechtop te gaan zitten, maar ik raakte bekneld en het kostte me de grootste moeite weer los te komen. Er was geen enkele mogelijkheid mezelf te bevrijden. Hijgend ging ik weer liggen. Hij kwam niet terug, dat was duidelijk. Hij had het losgeld gekregen en hij was er met zijn maat gewoon vandoor gegaan, omdat ik voor hen toch niet langer van nut was. Of er was iets gebeurd, een auto-ongeluk of iets met de politie, en hij lag ergens dood of bewusteloos, niet in staat iemand te vertellen waar hij me had verborgen. Nou, ik blijf hier niet liggen wachten tot ik van honger doodga, besloot ik. Ik kan met geen mogelijkheid hier gaan liggen wachten op de dood, niet na al die uren, al die ellendige, eindeloze dagen. Dan kan ik beter zelfmoord plegen. Ik trok de doorgestikte deken over mijn hoofd. Ik zou mezelf verstikken. Ik drukte het zachte donzen dekbed tegen mijn gezicht en ik probeerde mijn adem zo lang mogelijk in te houden. Mijn pogingen mislukten jammerlijk. Ik kon mezelf niet om het leven brengen, ik wilde niet dood. Ik begon te huilen, lange snikken van wanhoop, met tussendoor gebedjes.
Ik probeerde het op een akkoordje te gooien met God. 'Alsjeblieft, alsjeblieft, laat me hier levend uitkomen, alsjeblieft. Dan zal ik iedere zondag naar de kerk gaan en iedere dag bidden. Ik zal een beter mens worden, in ieder opzicht, als je me alleen maar hieruit haalt.' Ik was totaal hysterisch: de controle die ik met zoveel moeite bewaard had sinds mijn ontvoering op Turnberry Road, was volslagen verdwenen. De angsten die ik uit alle macht had onderdrukt, die ik uit mijn bewustzijn had gebannen, kwamen nu in volle hevigheid boven. Terwijl ik daar lag te bibberen en te snikken voelde ik de schakelaar die Bob me een paar dagen geleden gegeven had. Door al dat gestomp en gewoel was het ding op een of andere manier onder mijn schouder terechtgekomen. Het was een soort snoer schakelaar, een rechthoekig ding, zo groot als mijn pink, zoals je soms aan schemerlampjes ziet. Als ik erop drukte, had hij gezegd, ging er een rood lampje branden in de andere ruimte van de loods, waar ik hem soms hoorde praten. 'Als ik zie dat het lampje aan gaat, dan weet ik dat je iets nodig hebt en dan kom ik naar je toe.' Met die woorden in gedachten drukte ik als een gek op de schakelaar: aan, uit, aan, uit.
Ik wist dat er niemand was die het kon zien en het beeld van een klein rood lampje dat aan- en uitging in het donker, als enig teken van mijn aanwezigheid, vermengde zich met mijn angst. Hij kwam niet terug. Hij had het geld te pakken gekregen en was ervandoor gegaan, daar was ik nu wel van overtuigd. God mag weten hoelang het zal duren voor ze me gevonden hebben, dood in deze kist, met als enige verbinding met de buitenwereld een klein rood lampje dat ergens in de ruimte van een grote loods oplicht, ver weg van alles en iedereen. Deze keer moest het lukken. Ik wilde daar niet dagen en dagen liggen. Ik wikkelde me in de deken en perste het dekbed tegen mijn mond en neus. Al wilde ik nog zo graag het bewustzijn verliezen, iedere keer duwde ik de deken weer terug en hapte naar adem. Terwijl ik mijn longen volzoog dacht ik in de verte een auto te horen. Ik duwde de deken tot mijn middel omlaag en schudde mijn haar uit mijn gezicht. Ja, het was een auto. O god, o god, o god, laat het hem zijn! Ik spitste mijn oren om te horen of de auto dichterbij kwam en ik beet op mijn knokkels om het niet uit te schreeuwen. De auto hield stil. Ik hoorde het portier dichtslaan en even later werd de ijzeren deur opengetrokken. Het licht in de werkplaats ging aan en mijn hart begon als een wilde te kloppen. Wie het ook waren, ze kwamen voor mij. Bob, zijn maat, de politie, wie dan ook, zou niet uit de loods weggaan zonder mij. Ik hoorde voetstappen. De radio werd zachter gezet. 'Alles goed?' Het was Bob, de man die me hier had gebracht en die me dit allemaal had aangedaan, de man die volledig verantwoordelijk was voor de ondraaglijke pijn en mentale druk waaronder ik geleden had, en toch - hoe kan ik dat uitleggen? - was zijn stem die avond het heerlijkste geluid dat ik ooit gehoord had. Ik was een emotioneel wrak. 'Ja, het gaat wel. Alsjeblieft, haal me hieruit!' 'Wacht even. Een paar minuutjes maar, dan zullen we je helpen.' 'Heb je het geld?' 'Ja.' 'Mag ik dan nu naar huis? Alsjeblieft, haal je me eruit?' 'Even geduld.' Hij begon te stapelen en te schuiven. Het leek een eeuwigheid te duren, al waren het in werkelijkheid waarschijnlijk niet meer dan een paar minuten. Het deksel klapte open en ik schoot naar buiten. Ik stond op het punt in elkaar te storten. Ik kon niet eens opstaan zonder zijn hulp. Ik huilde, beefde en stotterde van ellende. 'Heb je het geld? Kan ik dan nu naar huis? Alsjeblieft, mag ik naar huis?' 'Stil maar, er is niks aan de hand. Ja, je gaat nu naar huis. Kalmeer een beetje. We moeten je omkleden en dan gaan we meteen weg. Ik leg je eigen kleren hier op de stoel. Doe alles uit wat je aanhebt, laat maar op de grond liggen, en trek je eigen kleren aan.' Ik voelde de stapel kleren en begon onmiddellijk alles wat ik van hem gekregen had uit te trekken. Naast me hoorde ik hem bezig en ik nam aan dat hij, zoals hij gezegd had, zich ook aan het verkleden was. Ik was veel te opgewonden bij het vooruitzicht dat ik naar huis zou gaan, om me af te vragen of hij misschien ook deze keer weer naar me stond te kijken.