Bob kwam een paar keer binnen om me stukjes chocola te geven en een keer om te zeggen dat hij even met de hond uitging. 'Wat voor hond is het?' vroeg ik. Ik had de woorden nog niet uitgesproken of ik had alweer spijt. Ik hoopte maar dat hij niet zou denken dat ik hem erin wilde luizen of zo. In het algemeen, had ik me bedacht, zou het goed zijn te proberen een gesprek aan te knopen; dat zou hem helpen me als een menselijk wezen te beschouwen. Maar hij mocht onder geen beding denken dat ik detective wilde spelen. Ik wilde niets van hem weten, niets wat later op mezelf zou kunnen terugslaan. Gelukkig scheen hij het niet meer dan een doodgewone vraag te vinden. 'Een Duitse herder, een zes maanden oude teef.' 'Ik ben dol op honden,' zei ik, in een poging hem aan de praat te houden. 'Ik hou eigenlijk van alle dieren. Ik heb thuis twee poezen.' 'Op deze zou je niet zo dol zijn,' zei hij kortaf. 'Dat beest doet nooit wat je zegt. Ongehoorzaam of knettergek, een van de twee.' 'Ze hebben allemaal een eigen karakter, nietwaar?' antwoordde ik luchtigjes. Het gesprek moest niet te zwaar worden. Het verwonderde me niets dat die hond knettergek was. Hij had alleen maar tegen het arme beest geschreeuwd en dingen naar haar toegegooid. Ze was waarschijnlijk doodsbang voor hem. Voordat hij de hond mee naar buiten nam, legde hij de rol toiletpapier bij mijn rechterschouder en plooide een paar losse lakens over me heen. 'Goed zo. Denk aan wat ik je gezegd heb over stil zijn en niet bewegen. Ik ga niet ver uit de buurt met de hond, maar ik heb dit op een bepaalde manier neergelegd en ik kan direct zien of je je bewogen hebt.' Ik hoorde hoe hij naar buiten ging, maar ik was er bijna zeker van dat hij stiekem terug zou komen. Ik was ervan overtuigd dat hij me op de proef wilde stellen. Hij had me alleen gelaten zonder prop in mijn mond en met alleen een ketting aan mijn been om te zien wat ik zou doen. Ik wist dat ontsnappen niet mogelijk was, maar de verleiding op te staan en om me heen te voelen was haast onweerstaanbaar. Ik wilde ook wel eens uitzoeken hoe dat zat met die ketting om mijn been, maar de gedachte aan de wc-rol die hij zorgvuldig bij mijn schouder had gelegd weerhield me ervan welke beweging dan ook te maken. Daarbij wist ik zeker dat hij me ergens stond te beloeren. Tien minuten later kwam hij terug. Hij bekeek de toiletrol en leek tevreden met het resultaat, want hij nam hem zonder commentaar weg. Ik lag op de matras en voor de zoveel honderdste keer ging ik in gedachten alle gebeurtenissen na, die geleid hadden tot mijn gevangenschap hier. Had ik voorzichtiger moeten zijn opTurn-berry Road? Had ik de gelegenheid te baat moeten nemen om de aandacht te trekken toen Bob me door de tuin naar de garage bracht? Nee, zei ik tegen mezelf, je was geblinddoekt en je had een prop in je mond, je handen en benen waren gebonden en de punt van een mes prikte tussen je ribben. Je zou met geen mogelijkheid iets hebben kunnen doen. Maar de twijfel bleef knagen. Ik ben niet iemand die gauw over z'n toeren is; ik heb mezelf over het algemeen goed in bedwang. Dat is ook een van de redenen waarom ik autorijden zo prettig vind: ik raak niet, zoals zoveel van mijn vrienden, geïrriteerd door het gedrag van mijn mede-weggebruikers. Als iemand achter me verschrikkelijke haast heeft ga ik liever even aan de kant dan me niets aan te trekken van het geknipper en getoeter, wat me nog een schuldgevoel zou geven ook. Misschien was het diezelfde meegaandheid waardoor Bob me had kunnen ontvoeren. Ik kon de gedachte maar niet van me afschudden dat ik ergens onderweg een kans voorbij had laten gaan. Om vijf uur hoorde ik het geluid van de stalen deur die over de rails getrokken werd. Niet lang daarna verscheen Bob achter in de werkplaats. 'Wat wil je eten, vanavond?' vroeg hij. 'Frites,' zei ik. 

Het was het eerste dat bij me opkwam, en daarbij had ik niet het idee dat de loods van alle moderne gemakken voorzien was. Ik herinnerde me dat hij die ochtend, toen hij bezig was met de thee, had gezegd dat er geen stromend water was. Hij vertelde een heel verhaal over de keer dat hij per ongeluk de ketel gevuld had met schoonmaakmiddel en hoeveel moeite hij had gehad dat er weer uit te krijgen, maar ik had toen te veel pijn om naar hem te luisteren. Van nu af aan zou ik moeten proberen hem, hoe dan ook, aan de praat te krijgen. 'Goed, we eten vanavond weer frites en dan zal ik morgen voor een behoorlijke maaltijd zorgen,' beloofde hij. 'Ik moet even weg om ze te halen, maar ik laat de hond hier om je te bewaken. Ik zal je die prop in je mond besparen, maar ik waarschuw je: geen geluid. Ik zal je op je woord vertrouwen, maar denk erom, stel me niet teleur.' 'Natuurlijk niet. Dat beloof ik je.' Ik hoorde de auto wegrijden en het kwartier of daaromtrent dat hij weg was lag ik me af te vragen of dit misschien weer een geraffineerde test was. Kennelijk niet, want nadat de auto buiten stilhield kwam hij terug met de frites. Hij at niet mee, maar hij zat naar me te kijken terwijl ik een voor een de frites uit het open zakje haalde. Hij was in een spraakzame bui. 'Zo, Stephanie Slater. Vertel eens iets over jezelf. Ik kan niets over mij vertellen, dus laten we het over jou hebben.' 'Er is eigenlijk niet zoveel te vertellen. Ik ben in 1966 geboren en ik heb mijn hele leven bij mams en paps gewoond in Great Barr, altijd in hetzelfde huis.' 'Heb je een vriendje?' 'Ja, ik heb een vriendje, David.' 'Is het erg aan?' 'Nee, niet echt. Hij moet dikwijls 's avonds werken dus we hebben niet zoveel gelegenheid om uit te gaan. Maar je kan met hem lachen; we kunnen goed met elkaar opschieten.' 'Heb je wel eens aan trouwen gedacht?' 'Niet serieus,' lachte ik. 'Waarschijnlijk heb ik de ware Jacob nog niet gevonden. In principe heb ik niets tegen trouwen. Het zal er wel eens van komen, waarom niet. De meeste mensen trouwen. Maar ik heb geen haast.' 'Dat is heel goed,' antwoordde hij met zijn noordelijke accent. Ik weet dat mams en paps me graag getrouwd zouden zien, zeker mams. Ze ziet me al lopen in zo'n wijde, witte jurk, en dan natuurlijk de kleinkinderen.' Ik babbelde honderduit, niet alleen om een verstandhouding op te bouwen; ik realiseerde me hoe ik een beetje aanspraak had gemist. De hele dag had ik op dezelfde matras tegen mezelf liggen praten. Het was fijn om weer eens een menselijke stem te horen, buiten die uit de radio, al was het dan zijn stem. 'Mensen trouwen te jong. Er zouden niet zoveel scheidingen zijn als ze wat meer geduld hadden. Ik ben daar optegen, jong trouwen en dan scheiden, 't Is moeilijk voor de kinderen ook, als hun ouders uit elkaar gaan. Eet je frites op.' 'Ze zijn nog een beetje heet,' zei ik, terwijl ik er voorzichtig een in mijn mond stak. 'Zijn je vader en moeder gelukkig?' 'O, ja, heel gelukkig. Overigens, ik ben een aangenomen kind.' 'Ach, nee, zeg dat niet!' Het was of het hem pijn deed, alsof ik iets had gezegd waardoor hij zich nog schuldiger zou gaan voelen dan hij al deed. Ik wist niet wat ik ervan denken moest. 'Het is helemaal niet erg,' verzekerde ik hem. 'Ik heb geweldige ouders, ik hou van ze. Ik heb een heel gelukkige jeugd gehad en we kunnen het nog steeds goed met elkaar vinden.' Bob gaf geen antwoord. Onzeker ging ik verder. 'Ze konden geen kinderen krijgen, daarom hebben ze mij geadopteerd toen ik zes maanden oud was.' 'Ik zou graag kinderen hebben gehad,' zei hij, maar omdat hij er niet verder op doorging, deed ook ik er het zwijgen toe. Ik begreep dat dit onderwerp wel eens zou kunnen vallen in de categorie 'dingen die je beter niet kunt weten'. We kletsten verder over mijn baan, wat ik verdiende en hoe de commissie over de verkoop van een huis berekend werd. Hij vroeg of ik het leuk had gevonden op school en hij vertelde dat hij met goede cijfers geslaagd was. 'Hoe breng je je vrije tijd dan door, als je vriendje 's avonds moet werken?' vroeg hij op een gegeven moment. 

Tegen die tijd was ik goed op gang, behoorlijk trots dat het me gelukt was een gedachtenwisseling op gang te brengen met deze eerst zo zwijgzame figuur. 'Buiten David heb ik nog een heleboel andere vrienden, meestal ontmoet ik er wel een stel in de Malt Shovel - een kroeg in de buurt - om wat te drinken en lol te trappen.' 'Ik ga nooit naar de kroeg,' zei hij nors. O, jee, had ik iets verkeerds gezegd? Misschien was hij geheelonthouder; ik wilde niet dat hij dacht dat ik een soort van losbol was. 'Niet iedere avond, natuurlijk,' viel ik hem snel in de rede. 'Dikwijls komen er vrienden en vriendinnen bij me thuis. Dan gaan we op mijn kamer muziek luisteren of zo. De kroeg is meer voor het weekeind.' Ik ga d'r nooit heen. Zo worden mensen gepakt.' 'Hoe bedoel je?' 'Als mensen iets uitvreten, je weet wel, als ze een auto jatten of inbreken in een winkel of zo, dan gaan ze daarna in de kroeg zitten drinken met hun maatjes en beginnen ze op te scheppen over wat ze gedaan hebben. De alcohol maakt hun tongen los, dan beginnen ze hun mond voorbij te praten waar iedereen bij zit. En dan nog verwonderd zijn als de politie bij ze aan de deur komt. Het is stom. Mijn maat gaat vaak naar de kroeg.' 'Je maat?' Het was misschien beter daar niet naar te vragen, maar de woorden waren eruit voor ik dat besefte. 'Die vent waar ik dit mee doe, snap je. Jou gijzelen.' 'O.' Dus er was meer dan een man bij betrokken. 'Je mag van geluk spreken dat hij het niet gedaan heeft; hij kan verdomd gemeen uit de hoek komen, dat kan ik je wel vertellen.' 'Wat bedoel je?' 'Hij is nou niet bepaald het soort kerel dat je je als oppas zou wensen. Die geeft je liever een paar dreunen dan een zakje frites.' hij grinnikte. 'Z'n handen zitten behoorlijk los. Je mag van geluk spreken, neem dat maar van mij aan.' Ik wist niet wat ik moest zeggen. Het was al erg genoeg te weten dat er nog iemand anders in het spel was. Maar als Bob, de man die me had aangevallen, m'n hand had opengehaald en me had verkracht, om van de rest nog maar te zwijgen, vond dat zijn maat een kwaaie was, dan moest dat op z'n minst een gevaarlijke psychopaat zijn. 'Ben je klaar met die frites?' vroeg hij, opeens weer zakelijk. 'Ja, ik wil niet meer, dank je. Ik had niet zo'n honger.' 'Mooi zo, dan wordt het nu tijd dat je weer in je kist gaat.' Tegenstribbelen had geen enkele zin. Als hij besloten had me weer in de kist te stoppen, zou hij dat hoe dan ook doen, al vervulde het vooruitzicht me met afschuw. 'Niet in de kist?' vroeg ik hoopvol. 'Ik ben bang van wel. Nou, moet je nog naar de wc voor je gaat slapen? Ik heb een extra vest voor je meegebracht, voor het geval je het koud hebt.' Toen ik weer in de kist schoof realiseerde ik me dat hij er iets aan veranderd had. Daar had hij die middag zeker de elektrische zaag voor gebruikt. De houten kist waarin ik de nacht daarvoor zo'n afschuwelijke pijn geleden had, was ingekort en liep van mijn schouders tot de bovenkant van mijn dijen, waardoor mijn benen vrij waren. Dat betekende dat ik plat op mijn rug kon liggen met mijn bovenlichaam in de kist en de rest alleen in de plastic vuilnisbak. Het hout had ruwe, scherpe kanten op de plaatsen waar hij het had afgezaagd, maar dat was niet zo erg, te meer omdat hij me, behalve met de deken, instopte met een donzen dekbed. 'Is het zo beter?' vroeg hij. 'Veel beter, dank je wel. Dat maakt een groot verschil.' Er klonk dankbaarheid in mijn stem en die probeerde ik niet te verbergen. De hele dag had ik opgezien tegen het ogenblik dat hij me zou dwingen weer in de kist te gaan liggen; de gedachte alleen al aan de pijn en de kou van de afgelopen nacht was bijna genoeg geweest om de gok te wagen de aandacht te trekken van een van die lichaamloze stemmen die ik tegen Bob had horen praten in het andere deel van de loods. Nu was ik blij dat ik dat niet gedaan had. 

De slaapplaats was nog steeds niet wat mensen onder comfortabel verstaan, maar vergeleken met de nacht daarvoor kreeg ik bijna een gevoel van luxe. Toch sloeg de paniek weer even toe toen hij de grendels op hun plaats schoof en een grote kei of steen voor het deksel legde, maar ik had mezelf bijna direct weer in de hand. Terwijl ik daar de hele dag op de matras lag of toen ik probeerde de conversatie met Bob gaande te houden, was ik me ervan bewust dat onder mijn uiterlijke kalmte een vulkaan van primitieve emoties op uitbarsten stond. Dat mocht ik niet laten gebeuren. Ik mag niet doordraaien, moest ik steeds tegen mezelf herhalen. Instinctief wist ik dat ik m'n kop erbij moest houden, wilde ik ooit nog levend uit die loods komen. Wat er ook zou gebeuren, dat moest ik nooit uit het oog verliezen. Het geraas van zijn wagen was allang weggestorven; de enige geluiden die nog te horen waren kwamen van de vogels of ratten die in het donker boven mijn hoofd scharrelden. Er moest een verdieping zijn of een zolder, dacht ik. Bob had me genoeg stof tot nadenken gegeven. Ik had het idee dat ik wat vorderingen had gemaakt met hem te laten zien dat ik een menselijk wezen was in plaats van een ding. Het feit dat hij de kist had aangepast was in ieder geval een goed teken. Als hij van plan was me te vermoorden, zou hij dan al die moeite doen? Dat leek me niet logisch, maar de gedachte aan de dood lag steeds op de loer. Ik was me altijd bewust van het gevaar, hoe ontspannen ik me ook voordeed als hij in de buurt was. Ik was ontzettend blij dat ik niet geprobeerd had de aandacht te trekken toen ik stemmen hoorde aan de andere kant van de muur, en dat ik de wc-rol niet verschoven had die hij naast me had neergelegd toen hij de hond ging uitlaten. Het zag ernaar uit dat ik voor zijn idiote examen geslaagd was. Godzijdank, want dat betekende dat ik niet meer de hele dag met die gehate lap in mijn mond zat en dat ik niet meer aan handen en voeten geboeid was. Er was alleen weinig kans dat hij ook mijn blinddoek zou afdoen; hij wilde duidelijk voorkomen dat ik hem zou zien, maar over het algemeen had ik het gevoel dat ik terrein had gewonnen. Die verhalen over zijn 'maat' bevielen me van geen kanten en de angst sloeg me om het hart bij het idee dat hij ooit in de werkplaats zou verschijnen. Naar de woorden van Bob te oordelen werkten ze maar met z'n tweeën aan deze zaak. Misschien was zijn maat het brein achter dit plan en Bob niets anders dan, zoals hij het uitdrukte, de oppas. Misschien was die maat met het idee gekomen en had hij Bob overgehaald het vuile werk op te knappen, een slachtoffer te zoeken en voor een schuilplaats te zorgen. De werkplaats was duidelijk een bestaande zaak. Die twee kerels hadden geen schuur gehuurd op het platteland, alleen maar om daar een gijzelaar vast te houden. 

Zelfs toen Bob zijn maat beschreef als een smerig stuk vreten, had er een wonderlijk soort respect doorgeklonken in zijn stem, als een jongen die het over zijn oudere broer heeft, 'er is geen land met hem te bezeilen en ik haat hem als de pest, maar voetballen kan-ie wel en hij loopt het hardst van iedereen.' Het zat me dwars, want ik wist waar Bob in z'n eentje toe in staat was. Ik herinnerde me het gevoel van angst toen de ijzeren deur dichtschoof en Bob naar me toe kwam om te vragen wat ik wilde eten. De avond daarvoor had hij me verkracht, nadat hij frites voor me had gehaald. Daar wilde ik niet meer aan denken. Als ik dit vol wilde houden moest ik alle gedachten daaraan ver weg stoppen; ik was verloren als ik, iedere keer dat hij sprak, alleen de stem van een verkrachter zou horen. Hij had gezegd dat ik niet vermoord zou worden, dat ik weer naar huis zou gaan. Dat moest ik geloven, daar moest ik me aan vasthouden. De volgende morgen werd ik gewekt door het geluid van een motorfiets die in het voorste deel van de loods gestart werd. Het leek of de kist zich vulde met uitlaatgassen. Ondanks al mijn positieve gedachten was ik er onmiddellijk van overtuigd dat dit de manier was waarop Bob had besloten me te vermoorden - koolmonoxydevergiftiging. Er werden flinke dotten gas gegeven en toen dat ophield hoorde ik de motor zachtjes doorlopen. Ik trok het donzen dekbed over mijn hoofd. Meer dan eens had ik in de krant gelezen over mensen die zelfmoord hadden gepleegd in hun auto, door een slang vanaf de uitlaat naar binnen te leiden. De hele ruimte zou worden gevuld met giftige gassen en ik zou doodgaan, hier in die kist. De rotzak, en dat na alles wat hij gezegd had. Ik drukte mijn gezicht dichter in het dekbed. Toen ik vocht om het kussen tegen de gaten in het deksel te drukken om de gassen buiten te houden, hoorde ik de ijzeren deur openschuiven en de motorfiets wegrijden. Ik lag even te luisteren naar het geluid van de knalpot, dat wegstierf in de verte, voordat ik het donzen dekbed naar beneden duwde. De lucht in de kist zag grijs van de dampen. Ik had me druk gemaakt om niets, maar die paar minuten was ik ervan overtuigd geweest dat ik vergast zou worden. 

Ergens in de werkplaats kwam de radio tot leven, maar bijna direct werd het geluid zachter gedraaid en ik hoorde voetstappen naderbij komen. 'Hoorde je dat?' Het was Bob. 'Die motorfiets? Ja.' 'Dat was mijn maat.' Ik hoefde niet te vragen over wie hij het had, dat hoorde ik wel aan zijn toon. 'Ja, die kwam zijn motorfiets ophalen. Die heeft hij nodig om het losgeld te innen.' 'O.' Ik had graag nog iets meer gezegd, maar de gedachte dat zijn maat hier was geweest, in deze loods, was gruwelijk. Godzijdank was hij niet blijven hangen. 'Heb je je blinddoek voor?' Nu mijn handen vrij waren was ik erin geslaagd hem die nacht af te doen, maar nu zat hij weer op z'n plaats. 'Ja, ik heb 'm om.' Het deksel van de kist zwaaide open en weer kreeg ik dat gevoel van intense opluchting. Die ochtend voelde ik me stijf en koud nadat ik de nacht in de kist had doorgebracht, maar niet verdoofd en bevroren zoals de dag daarvoor. Bob hielp me uit de kist en zette me op de stoel met de houten rugleuning. Hij had het elektrische kacheltje al aangezet, dat vlak bij de stoel stond. Met mijn ijskoude voeten zocht ik de warmte. De lucht was nog zwaar van de uitlaatgassen van de motorfiets. Bob lachte toen ik mijn neus optrok. 'Tja, het stinkt een beetje, he?' 'Dat mag je wel zeggen,' zei ik. 'Ik kreeg de schrik van mijn leven toen ik wakker werd van dat lawaai. Ik dacht dat je wilde proberen me te vergassen of zo.' Waarom had ik dat nou gezegd? Ik stond versteld van mezelf. Ik had mezelf beloofd het hoofd koel te houden, aardig en ontspannen te doen, en ik was nog niet uit de kist of ik lag al te jammeren. Ik had besloten sterk te zijn en niet toe te geven aan negatieve gedachten, gedachten aan zijn agressie en mijn angsten. Oppervlakkig gezien lukte me dat vrij goed door eenvoudig een gedachte die te pijnlijk was te verdringen met iets prettigers, maar op een dieper niveau lukte dat niet meer. Steeds als ik probeerde de negatieve gedachten uit mijn geest te bannen, bleven ze vlak onder het oppervlak hangen. Ik kon ze toch niet oplossen dus ik wilde er geen aandacht aan besteden, maar ik kon ze ook niet wegdenken. Op het moment dat Bob de uitlaatgassen noemde, brak de angst dat hij me zou vermoorden -een negatieve gedachte - door de barriëre die ik voor mezelf had opgeworpen. Ik dacht dat mijn panische angst hem zou ergeren, maar toen hij zijn mond opendeed klonk het zacht en beheerst. 'Ik heb je gezegd, dat ik je niet zou vermoorden. Als dit achter de rug is ga je weer naar huis naar je vader en moeder. Mijn maat wilde binnenkomen om je te zien, maar ik heb hem gezegd dat hij je met rust moest laten. Maak je maar niet ongerust, ik zal voor je zorgen.' Zijn vriendelijke toon maakte me kwetsbaarder dan wanneer hij geschreeuwd zou hebben. Ik voelde de tranen in me opkomen, maar ik probeerde dat niet te laten merken in mijn stem, toen ik mijn arm uitstak. Hij aarzelde heel even voordat hij mijn hand in zijn beide handen nam. 'Ik ga weer naar huis, he? Alsjeblieft, zeg me dat ik weer naar huis ga.' 'Jij gaat weer naar huis, Stephanie. Ik beloof het je.' Terwijl hij door de werkplaats scharrelde om thee te zetten en pap te koken kletste hij tegen me, maar ik was nog met mijn gedachten bij het contact dat we net hadden gehad. Dat ik mijn hand naar hem had uitgestoken was niet van tevoren bedacht, het was een spontaan gebaar, voortgekomen uit een diepe angst dat hij niet van plan was me ooit nog terug te laten keren naar mijn eigenlijke bestaan. 'Als je je ontbijt op hebt zal ik wat water voor je organiseren, dan kan je je wassen. Ik heb een schone onderbroek voor je meegebracht, een van mezelf met een gulp, daar moet je het maar mee doen. 'Denk je dat ik dan ook mijn haar kan borstelen?' vroeg ik. 

Mijn haar, dat vrij dik was en tot mijn middel kwam, stond alle kanten op. Sinds de avond dat we hier aankwamen en Bob dat elastiek eruit gehaald had waarmee ik het altijd uit mijn gezicht hield, leek het of mijn haar een eigen leven was gaan leiden. Het viel voor mijn gezicht of het zat in de weg als ik in de kist schoof. 'Ja, ik heb ook een borstel meegebracht, dan kan je je eens mooi maken. Je kunt je blinddoek afdoen als je je wast, maar denk erom: hou je ogen dicht. Begrepen?' 'Ja.' 'En als je klaar bent doe ik je een schone blinddoek voor.' Nadat ik mijn klonterpap op had en een mok zoete, sterke thee had gedronken, zette Bob een vierkant, plastic teiltje met warm water op mijn schoot. 'Goed, hier is een stuk zeep,' zei hij en legde het in mijn hand, 'en hier is een handdoek. Wil je een washandje?' 'Nee, dank je, het gaat wel.' Het warme water deed wonderen. Het was voor het eerst in achtenveertig uur dat ik me kon wassen en dat was wel nodig ook. Mijn handpalm, op de plaats waar Bob me had gestoken met zijn mes, was stijf en pijnlijk toen ik het geronnen bloed eraf gewassen had. Ik had me niet gerealiseerd dat hij naar me stond te kijken, tot hij zei: 'Ik zal Purol meebrengen om erop te smeren.' Toen hij de bak met water van mijn schoot tilde en ermee wegliep, probeerde ik mijn tanden te poetsen met een punt van de ruwe, harde handdoek die hij me gegeven had. 'Daar heb ik niet aan gedacht, aan een tandenborstel. Ik zal er morgen een meebrengen.' 'Dank je,' mompelde ik. Zou hij ooit zijn ogen van me afhouden? vroeg ik me af. Ik had al gemerkt dat hij naar me stond te loeren toen ik die ochtend op de geïmproviseerde wc ging. Hij had gelijk gehad toen hij op de dag van mijn ontvoering gezegd had dat ik mijn schaamtegevoel maar moest vergeten. Ik vond het nog steeds vervelend om op die emmer te moeten terwijl hij stond te kijken, en ik zag er tegenop om voor zijn ogen schoon ondergoed aan te trekken. De laatste keer had hij me gedwongen me uit te kleden en... Nee, daar zou ik niet meer aan denken. Terwijl ik mijn haar borstelde begon ik op een luchtige manier met hem te praten. Ik ontdekte dat hij een fan was van de soapserie Coronation Street, die ik ook graag volgde. Mijn ouders keken er vroeger altijd al naar en hoewel ik er als tiener nauwelijks belangstelling voor had, sloeg ik de laatste jaren bijna geen aflevering over. Het was ook precies het gesprek dat ik wilde voeren terwijl ik van ondergoed wisselde. Hij stond naast me toen ik mijn laarzen uittrok en de te grote spijkerbroek en mijn broekje, tot ik het schone ondergoed aandeed dat hij me gegeven had. Een van de verhaallijnen in de serie ging over een baby die gestorven was na een vroeggeboorte. 'Vond je het niet vreselijk toen Liz McDonald haar baby verloor?' 'Ja, zeker. Liz wordt gespeeld door een goeie actrice, vind je niet?' 'Ik vind ze allemaal goed. Het is een goede serie. Heel echt, heel geloofwaardig. Ik mis geen aflevering. Ik ga nooit uit voor ik het gezien heb, of anders neem ik het op.' 'Ik heb het woensdag op video gezien.' Dat zal wel, rotzak, schoot het door mijn hoofd. Je kon nu eenmaal niet mij verkrachten in deze godvergeten loods en tegelijkertijd naar Coronation Street kijken, nietwaar? Maar ik slikte het in. In plaats daarvan lachte ik even en zei: 'O, ja? Wat is er gebeurd?' Terwijl hij me vertelde hoe het verhaal verder ging, trok ik mijn kleren weer aan. Toen ik klaar was vroeg hij me of ik nu een beetje warme voeten had. Toen ik zei dat ze nog steeds koud waren trok hij me een extra paar sokken aan, over de andere heen. 'Ja, ze zijn koud,' zei hij, terwijl hij met èèn hand langs mijn voet wreef en met de andere de sok omhoog trok. 'Ik zal een paar van die moonboots voor je meebrengen, die zijn lekker warm, of niet?' Bob kon heel zorgzaam zijn, aan de andere kant scheen hij er plezier in te hebben me de stuipen op het lijf te jagen. Terwijl ik op de houten stoel zat was hij bezig in de kist om de deken en het dekbed recht te leggen. 

De nacht daarvoor had ik bij mijn voeten iets gevoeld waarvan ik dacht dat het vodden waren of zo. Bob leek ze net te ontdekken. 'He, moet je dit eens zien,' zei hij, met gespeelde afschuw in zijn stem. Dat ging natuurlijk niet, want hij had me net een nieuwe blinddoek voor mijn ogen gebonden, een verbeterde versie van een stof die leek op dikke crèpe, die van achteren met een paar elastieken vastzat. 'Wat is dat?' vroeg ik. 'Mijn god, moet je eens even zien,' herhaalde hij. Meende hij dat? Wilde hij dat ik de blinddoek afdeed om te kijken waar hij zo verbaasd over was? 'Wat is het?' vroeg ik opnieuw. 'Ondergoed, broekjes en bh's en god mag weten wat. Als je dat tenminste broekjes en bh's kunt noemen, die kleine schaamlapjes.' 'O, hoe zijn die daar gekomen?' Ik wilde echt niet op het onderwerp ingaan, maar ik wist niet wat ik anders moest zeggen. 'Dat moet van mijn maat zijn. Ja, die heeft-ie zeker ergens vandaan, of van iemand gepikt!' Hij lachte schor. Ik begon me ongemakkelijk te voelen. Aan Bobs stem te horen had hij het kennelijk over sexy lingerie. Waarom zou iemand dat verstoppen op de bodem van een plastic afvalcontainer? Waar zou hij dat vandaan hebben en waarom? Christus, dat zal toch niet voor mij zijn, schoot het door me heen. Wat een afschuwelijke gedachte. Er trok een rilling door me heen. O, nee, ze zouden me toch niet dwingen dat aan te trekken? Achter me, bij de kist, zat Bob nog steeds te gnuiven over de decadentie van zijn maat, op diezelfde bewonderende toon. Ik werd er misselijk van. Ik zei niets, maar zijn woorden misten hun uitwerking niet, zoals hij van tevoren had geweten. Hij wist dat ik doodsbang was voor die maat van hem, er was geen enkele reden om dat er nog eens dik in te wrijven en hem niet alleen als sadist, maar ook nog als perverseling voor te stellen. Die dagen gaf Bob herhaaldelijk blijk van zijn gespletenheid. Toen ik na het ontbijt weer terug moest in de kist, had hij een schakelaar voor me gemaakt waarmee ik hem zou kunnen waarschuwen als hij in de andere ruimte van de loods was. Als ik de schakelaar overhaalde ging er bij hem een lampje branden en dan zou hij weten dat ik hem nodig had. Dat bewijs van zijn aardigheid deed hij direct weer teniet door een paar opmerkingen, vlak na de 'ontdekking' van die sexy lingerie. 'Ik moet zien dat ik ervan afkom, van dat vuilnisvat,' merkte hij op. 'Welk vuilnisvat?' vroeg ik gretig, zoals altijd erop uit de conversatie gaande te houden. 'Daar in de hoek staat een plastic vuilnisvat op wielen,' zei hij. 'Dat was bedoeld om jouw lijk in naar buiten te rijden.'