10
De daaropvolgende uren gingen voorbij in een wirwar van activiteit. Ons huis was vol mensen, politieagenten, politieagentes, politieartsen, ik had nog nooit zoveel mensen onze zitkamer in en uit zien lopen. Op de terugweg had Bob me gevraagd wat ik ging doen als ik thuiskwam. Ik had hem gezegd dat ik het meeste verlangde naar een uitgebreid, warm bad. Jammer genoeg kon daar geen sprake van zijn tot de politiearts was gekomen om monsters te nemen. Ik bracht de tijd door met het geven van zoveel mogelijk informatie. Ik vertelde alles wat ik me kon herinneren, terwijl ik hete, zoete thee kreeg en sla-sandwiches, mijn eerste 'maaltijd' sind mijn ochtendpap, zeventien uur geleden. De politie had, geloof ik, moeite te geloven dat alles wat ik eruit gooide ook werkelijk waar was. Ze hadden waarschijnlijk het gevoel dat ik op dat uur van de nacht niet meer in staat kon zijn om hen te helpen, in feite liep ik op een teveel aan adrenaline of iets dergelijks. Ik wilde het allemaal kwijt op het moment dat het nog vers was, dat ik het me allemaal nog precies kon herinneren, vooral als het hen zou kunnen helpen hem te pakken voordat hij terug was op zijn eigen terrein, waar dat dan ook mocht zijn. Ik gaf alle details die ik me nog herinneren over zijn auto: dat het een kleine wagen was met een vijfde deur en met raampjes die je met de hand moest bedienen. Ik had hem eigenlijk nooit horen schakelen, dus waarschijnlijk was het een automaat. Toen de vrouwelijke politiearts verscheen moest ik me midden in de zitkamer op een soort laken uitkleden. Iedereen was de kamer uitgestuurd, maar toch voelde ik me vreselijk verlegen, want ik wist dat ik moest stinken als een oordeel, omdat ik me in geen acht dagen behoorlijk had kunnen wassen. 'Het spijt me ontzettend,' zei ik verontschuldigend. 'Ik weet dat ik gruwelijk stink.' 'Dat geeft niet,' stelde ze me gerust, terwijl ze me uitkleedde en me mijn kamerjas gaf om aan te trekken. 'Ik zal het zo snel mogelijk doen, ik begrijp dat je verlangt naar een douche.'
Ze nam monsters van mijn haar en van het vuil onder de nagels van mijn vingers en tenen, en ze schraapte langs de muis van mijn handen en voeten. Voordat ik met de dokter alleen gelaten werd, had detective Ellie Baker gevraagd of ik seksueel contact had gehad met mijn ontvoerder. Ik had vastberaden mijn hoofd geschud en gezegd dat daar geen sprake van was geweest, dus het was niet verwonderlijk dat de politie het niet nodig vond me ook inwendig te onderzoeken. Dit onderzoek van de politiearts was zo'n beetje alles wat ik op dat moment kon verdragen, hoe zorgzaam en voorzichtig ze ook was. Ik stond te popelen om de stank en de smerigheid van acht dagen gevangenschap van me af te spoelen - het zou de druppel geweest zijn die de emmer had doen overlopen als ik ook nog een inwendig onderzoek had moeten ondergaan. Het was al moeilijk genoeg om het gekrab en geschrap aan mijn lichaam te verduren, wetend dat het buitengewoon onplezierig moest zijn voor degene die gedwongen was zo dicht bij me te komen. 'Oke, zo heb ik wel genoeg,' zei de politiearts tenslotte. 'Ga maar gauw douchen of baden, als je wilt.' Ik ging naar boven en keek rond. Als een vreemde stond ik in de kamer waarin ik bijna iedere nacht van mijn leven geslapen had. Ik stond voor de spiegel in de badkamer en haalde een borstel door mijn smerige, stinkende, verwarde haar, steeds opnieuw. Mijn ogen waren dof en levenloos. Ik keek met afschuw naar het beeld in de spiegel terwijl ik kwaad met de borstel door de klittenboel op mijn hoofd ging. Ik rukte en trok, zwelgend in de pijn die ik voelde toen de ene handvol haar na de ander bij de wortel losliet. Ik gooide de plukken in de wasbak voor me en toen ik ze daar zo zag liggen, donker tegen het wit van de wasbak, moest ik weer denken aan al dat haar in het bad op Turnberry Road, na het gevecht met Bob. De tranen stroomden langs mijn wangen toen ik de kraan van de douche opendraaide en onder de straal ging staan. Wat mankeerde me in godsnaam? Waarom stond ik nu verdomme te huilen? Het was allemaal voorbij, dat had mijn vader zelf gezegd. Ik was vrij, terug bij mijn ouders en mijn poezen, in een huis waar het wemelde van de politie, waar Bob noch zijn maat me kwaad konden doen. Ik kneep in de rug van mijn hand en ik realiseerde me dat ik dat deed sinds ik thuis was gekomen.
Ik voelde dat het pijn deed, dus moest ik in leven zijn. Ik had het overleefd, hoe onwaarschijnlijk dat ook leek. Ik wreef de shampoo in mijn haar en zeepte iedere centimeter van mijn lichaam in. Daarna bewerkte ik mijn huid met een nagelborsteltje, in een poging alle sporen van de afgelopen acht dagen uit te wissen; ieder rudiment van vuil, pijn, angst, vernedering en schuldgevoel. Na een halfuur onder gloeiend heet water, waar ik mezelf tot bloedens toe had afgeboend, waren alleen het vuil en een hele hoop huid verdwenen. Toen ik weer in mijn kamer zat in mijn pyjama en een schone kamerjas, kwam de politiearts nog even met me praten. 'Het laatste waar je aan denkt nu je net thuis bent is weggaan, dat beseffen wij van de politie maar al te goed,' zei ze. Toch wilde ze me dat ten stelligste aanraden. Ze vertelde me dat de pers zich vanaf de dag dat ik verdwenen was sterk voor het geval had geïnteresseerd, maar op verzoek van de politie had niemand er iets over gepubliceerd, om het onderzoek niet in gevaar te brengen. Nu ik weer vrijgelaten was zou de pers ingelicht moeten worden, en het was niet meer dan logisch dat het hier over een uurtje zou wemelen van de journalisten. Mijn hoofd stond inderdaad niet naar weggaan, maar ik zag wel in dat ze gelijk had. Binnen een halfuur zat ik, nog steeds in mijn pyjama en kamerjas, met mams en paps in een politiewagen die ons naar het Priory bracht, een particulier ziekenhuis een paar kilometer verderop. In het Priory begon ik de dingen weer een beetje op een rijtje te krijgen, al waren we dan midden in de nacht in een vreemde, onbekende omgeving. Ik praatte met verschillende mensen van de politie, waaronder Donna Cooper die, naar ik begreep, bijna de hele tijd dat ik gegijzeld was bij mijn ouders had doorgebracht. Ik zat zo naar haar te kijken en ik voelde dat ze er, net als ik, aan had getwijfeld dat ik ooit zou terugkomen. Onbewust bleef ik mezelf knijpen en krabben om me ervan te overtuigen dat ik nog in staat was fysieke pijn te voelen. Mams werd er gek van. Ik kon toen niet uitleggen, en kan het eigenlijk nog steeds niet, dat het voelen van pijn voor mij een soort troost was. Het was geen noodkreet, integendeel: het was iets heel persoonlijks, egocentrisch, als je wilt. Ik wilde niet dat iemand het zag, maar als ik pijn voelde wist ik zeker dat ik het had overleefd. Misschien zou een psychiater zo kunnen uitleggen dat het een primaire reactie was; ik kan niet anders zeggen dan dat het op dat moment ontzettend belangrijk voor me was. Tenslotte kregen mams en paps een tweepersoons kamer, en ik een eenpersoons, vlak naast hen. Ik wilde niet alleen zijn. Ik had het gevoel dat ik nooit meer alleen wilde zijn, maar nadat ze me hadden verzekerd dat er de hele nacht een politieagent voor de deur van mijn kamer zou zitten, ging ik ermee akkoord. Achteraf gezien was het waarschijnlijk heel goed: als mams die nacht bij me gebleven was, had ik misschien nooit meer alleen durven slapen. Hoe dan ook, veel tijd om te slapen was er niet. Ik herinner me hoe ik in bed lag. Het licht was uit en ik bewonderde het patroon van de gordijnen. De maan scheen erdoorheen en ik zag waterlelies en rietstengels. Na al dat felle licht, waar mijn ogen nog vreselijk aan moesten wennen, was het halfduister een ware opluchting. Toen ik hoe langer hoe meer details ging onderscheiden, realiseerde ik me dat mijn ogen zich weer helemaal moesten aanpassen. Tussen het riet vlogen vogels, de voorgrond bestond uit kleine krabbels, waar ik niet uit wijs kon. Ik probeerde uit te vinden wat ze moesten voorstellen, totdat ik in slaap viel.