Radio Twee, de zender die om acht uur 's morgens doordrong tot mijn bewustzijn, kondigde het einde aan van het ergste weekend dat ik ooit had meegemaakt. Ik zou nooit meer klagen dat er in het weekend niets te doen is of dat er op zaterdagavond niets leuks is op de televisie. De kou, de angst en het ongemak waren moeilijk te verduren, maar de verveling en het voortdurende wachten was onverdraaglijk. Eindeloze uren wachten op het geluid van een voorbijrijdende auto of trein, tot de radio zou aangaan of uitgaan en natuurlijk op de komst van Bob, de grootste gebeurtenis van de dag. Als hij kwam betekende dat eten, drinken, een kans om na uren in de kist mijn verkrampte ledematen even te strekken en, het belangrijkste van alles, gezelschap. Ondanks alles wat hij gedaan had keek ik iedere dag uit naar zijn komst, als een kind naar sinterklaasavond. Ik verloor nooit uit het oog dat hij mijn gevangenbewaarder was en degene die me tegen mijn wil vasthield. Ik besefte maar al te goed dat het Bob was die tussen mij en mijn vrijheid stond. Hij was uren per dag vlak bij me in de loods en hij had me makkelijk in zijn auto kunnen zetten en me terug kunnen rijden naar de plaats vanwaar hij me had ontvoerd. Maar dat kwam kennelijk niet in zijn hoofd op, dat hoorde niet bij zijn plannen. Ondanks dat was hij mijn verbinding met het leven, de persoon die me iedere dag uit de kist haalde, die me voorzag van eten en drinken, warm water om me te wassen, kleding en dekens, en die me hielp naar de wc te gaan. Waar zou ik geweest zijn zonder hem? Als hij op een dag besloot niet de moeite te nemen naar me te gaan kijken, dan zou ik gedwongen zijn zonder iets of iemand in de kist te blijven. En van wat dat betekende had ik een voorproefje gehad in de lange uren van het weekeind. Maandagochtend wilde ik vrolijk en spraakzaam zijn toen hij kwam, maar de boodschap voor mijn ouders die ik de dag daarvoor had ingesproken, lag me nog vers in het geheugen. Al had Bob me nog zo gerustgesteld, ik was er helemaal niet van overtuigd dat alles weer goed zou komen, zoals hij beloofd had. Uren voordat hij me om tien over acht uit de kist haalde, was mijn wanhoop al begonnen. Zoals gewoonlijk gaf hij me mijn ontbijt van pap en thee en een bak warm water om me te wassen. Daarna kreeg ik een schone mannenonderbroek en een nieuwe spijkerbroek. Hij praatte over het weer en hij zei dat het buiten ontzettend mistig was. Je kon haast geen hand voor ogen zien. Dat leidde tot een gesprek over auto's en ik vertelde hem dat ik altijd graag een sportwagen had willen hebben, maar dat ik best tevreden was met de koningsblauwe Ford Escort die ik van Ship-ways had gekregen. Ik weet niet of hij voelde dat ik terneergeslagen was, maar plotseling vroeg hij of ik me de geschiedenis van Suzy Lamplugh herinnerde. Ik zei dat ik het nog heel goed wist. 'Daar had ik niets mee te maken, begrijp je,' zei hij vol overtuiging. Gek genoeg was ik nooit op het idee gekomen dat de twee zaken iets met elkaar te maken zouden hebben. Opnieuw was Bob erin geslaagd me bang te maken met iets, waarvan daarvoor geen sprake was geweest. Terwijl hij bezig was in de werkplaats, kon ik aan niets anders denken dan aan de overeenkomsten tussen de beide ontvoeringen. Ik zat stilletjes op de houten stoel. 'Ik moet straks een poosje weg om Kevin Watts te bellen,' kondigde hij aan. Mijn hart sprong op, zoals iedere keer als hij het had over iets of iemand die te maken had mijn mijn normale leven. 'Goed,' zei ik rustig, hoewel ik me allesbehalve rustig voelde. Hij moest zeker iets bespreken in verband met het losgeld. Kevin had nu een paar dagen de tijd gehad om de zaken in orde te brengen. Mijn vader en moeder hadden zondag het bandje gehoord, waaruit ze hopelijk hadden geconcludeerd dat ik nog in leven was, en ze moeten contact met elkaar hebben gehad. Ik snapte nog steeds niet waar het losgeld vandaan moest komen. Voor Bob was het kennelijk garantie genoeg dat Shipways eigendom was van een grote verzekeringsmaatschappij. 

Ik was minder overtuigd, maar er was zo langzamerhand niets meer waar ik zeker van kon zijn. Er waren de laatste paar dagen zoveel ongelooflijke dingen gebeurd. 'Het is ontzettend mistig buiten, dus ik ga niet met de auto. Ik blijf niet te lang weg en als alles goed gaat wordt dit je laatste nacht in de kist. Als alles volgens plan verloopt ga je woensdag terug naar huis. Dinsdagnacht mag je op de matras slapen. Goed?' Ik was zo van streek bij het vooruitzicht daar weg te kunnen dat ik alleen maar kon knikken. Als grapje voegde Bob er nog aan toe: Tk vond het leuk om voor je te zorgen, deze week. Het was net of ik voor een kind moest zorgen. Weet je zeker dat je niet nog een poosje wilt blijven, er niet nog een weekje aan vast wilt knopen?' Ik schudde mijn hoofd en probeerde te glimlachen. 'Dank je, maar dat aanbod moet ik helaas afslaan.' Hij lachte in zichzelf terwijl hij door de loods liep. Op dat moment was ik blij dat ik hem aan het lachen gekregen had, maar als ik nu aan dat incident terugdenk kan ik weer razend worden om het feit dat hij grapjes maakte over iets dat voor mij van levensbelang was. Ik was er nooit van overtuigd dat hij de waarheid sprak. Ik probeerde hem uit alle macht te geloven toen hij zei dat hij me zou laten gaan, dan was ik tenminste een ogenblik gerust, maar op de achtergrond bleef altijd de angst dat ik nooit vrij zou komen. Best mogelijk dat hij Suzy Lamplugh hier in deze werkplaats had vastgehouden voordat hij mij ontvoerde. En wat bedoelde hij met: 'Ik vond het leuk om voor je te zorgen, deze week?' Ik had mezelf steeds getroost met de gedachte dat het feit dat hij voor me moest zorgen zijn dagelijks leven toch behoorlijk in de war moest brengen. Maar misschien had hij helemaal geen leven dat in de war gebracht kon worden. Het kon best zijn dat het een aardige afleiding voor hem was om iemand in een kist verborgen te houden, iets waardoor de tijd sneller ging terwijl hij aan het werk was in de loods. Ik wist niet wat ik moest denken of geloven. Gedurende de tijd dat hij weg was lag ik in de kist en probeerde me de loods voor te stellen. Als ik hier ooit uit zal komen, dacht ik, dan wil ik de politie een zo volledig mogelijke beschrijving kunnen geven van de plaats waar ik gevangen gehouden werd. 

Ik had het gevoel dat de kist in een hoek achter in de werkplaats stond, zover mogelijk van het gedeelte waar ik dacht dat de winkel was, omdat daar dikwijls stemmen klonken en de bel van de ouderwetse kassa. Ik wist dat de hoofdingang van de loods was afgesloten met een metalen deur op ijzeren rails. De wanden van het gebouw waren van steen, ruw en onafgewerkt, niemand had ooit de moeite genomen ze glad te pleisteren, en de vloer was van beton. Die morgen, voordat Bob was verschenen, had ik mijn hoofd tegen het deksel van de plastic container gedrukt en ik kon door de smalle kier gluren, die was ontstaan. Ik kon de zoldering boven de kist zien. Het leek nogal hoog en in de breedte liep er een houten balk langs. Bob had me verteld dat er geen stromend water in de werkplaats was, maar ik wist dat er elektriciteit moest zijn vanwege het elektrische gereedschap, de waterketel en de magnetron waarin mijn maaltijden werden opgewarmd. Ergens aan mijn linkerkant was iets dat klonk als een ouderwetse telefoon, maar al die tijd dat ik daar was geweest had hij maar twee keer gerinkeld, en de gesprekken hadden niet langer dan een paar seconden geduurd. Bob was niet erg spraakzaam toen hij 's middags terugkwam. 'Het lijkt erop dat alles volgens plan gaat,' zei hij, en hij zou de volgende dag weer met Kevin overleggen. En verder moest hij aan het werk om de tijd in te halen die hij die morgen 'verdon-derd' had. Ik bracht de rest van de middag wachtend door in de kist. Ik vroeg me af of hij wat toeschietelijker zou zijn als hij me straks uit de kist haalde voor mijn avondmaal. In die dagen was ik zowat de hele tijd opgesloten, terwijl Bob zijn gewone werk deed. Later, toen ik op de houten stoel zat, wilde ik honderduit vragen, maar ik durfde niet te beginnen. Ik had voor die avond tomatensoep gekozen, die vond ik het lekkerst. 'Wil je brood of toost?' 'Brood, graag.' 'Het is al een beetje oudbakken,' zei hij. Ik stelde me voor hoe hij de buitenste sneetjes van het brood bevoelde. 'Deze in het midden zijn wat zachter.' Na de pingel van de magnetron kwam Bob met een kom hete soep en een paar sneetjes brood. Er was niets terechtgekomen van zijn eerdere belofte om een behoorlijke maaltijd te organiseren; het was tot nu toe iedere ochtend pap en iedere avond soep. Hij vulde dit dieet aan met dubbele Kit Kat repen, waarvan hij me er drie of vier tegelijk gaf. Ik had nog nooit zoveel chocola gegeten. Eindelijk, toen ik me al bijna verzoend had met het idee dat hij niets zou vertellen over zijn gesprek met Kevin, kondigde hij aan dat het inderdaad mijn laatste nacht in de kist zou worden. 'Echt?' 'Ja, het ziet er wel naar uit. Ik moet Kevin Watts morgen weer bellen om er zeker van te zijn dat hij het geld heeft, maar ik heb het idee dat hij goed meewerkt. Als alles volgens plan verloopt, ben jij over een paar dagen weer bij je vader en moeder.' Ik hoorde hem vertellen over zijn plan en over iets wat zijn maat gezegd had, maar ik was zo opgewonden dat zelfs een verhaal over die gevreesde vriend mijn verrukking niet kon temperen. Het zou dan toch eindelijk gebeuren! Bob had met Kevin gesproken en Kevin had gezegd dat alles volgens plan verliep; ik zou vrijgelaten worden. Het geld zou betaald worden en Bob zou me laten gaan, hij zou me ergens bij een politiebureau of een ziekenhuis afzetten. Ik stelde me voor hoe ik ergens langs de straat liep en dan zou er een politieagent aankomen, een echte bobby met een donkerblauwe helm op. Ik zou hem aanspreken en hem vertellen dat ik net was vrijgelaten nadat ik tien dagen was gegijzeld. Hij zou me naar huis brengen naar mams en paps en na een paar dagen zou ik alles vergeten zijn en weer door kunnen gaan met mijn leven. Ik wist dat ik de politie zou moeten vertellen wat er allemaal was gebeurd, maar daarna zou ik weer mijn eigen leven kunnen leiden. 

Dan zou alles weer normaal zijn! Het was haast of hij mijn gedachten gelezen had. 'Als je weer vrij bent zal de politie alles willen weten wat je je herinnert.' O, nee, laat hij nu niet gaan twijfelen of hij me wel vrij zal laten, uit angst dat ik hem zal verraden. 'Is dat zo?' 'Ja, ze zullen je eindeloos ondervragen.' 'Ik zal niets zeggen,' verzekerde ik hem. 'Het heeft geen enkele zin dat te denken. Ze krijgen het er hoe dan ook uit, alles wat je weet, het kleinste detail. Daar zijn ze heel handig in. Je kunt ze maar beter de waarheid vertellen.' 'Nou, er is niet veel wat ik kan vertellen.' Dat had hij zich natuurlijk allang gerealiseerd. Ik had hem niet meer gezien sinds die ochtend op Turnberry Road en ik wist bij geen benadering waar hij me naartoe gebracht had. Een ideale kroongetuige zou ik zeker niet zijn. 'Ga je ze vertellen over, je weet wel?' ging hij verder. Instinctief wist hij dat hij de verkrachting bedoelde. Ik schudde mijn hoofd. 'Niet dat het veel voorstelde.' Niet dat het veel voorstelde? Ik kon mijn oren nauwelijks geloven. Dat moest ik verkeerd verstaan hebben. Hoe is het mogelijk om iemand te verkrachten en dan te besluiten dat die daad niet veel voorstelde? Ik vroeg me af hoe hij in staat was de schade te bepalen. Wat zou hij dan verstaan onder een verkrachting die wel 'iets voorstelde'? Het ergerde me dat er stille tranen over mijn wangen biggelden. Ik kon niet geloven dat alle angst en ellende van die eerste avond, dat afschuwelijke gevoel van vernedering en ontmenselijking waartegen ik, in die eindeloze uren in de kist, heb moeten vechten om er niet onderdoor te gaan, zo makkelijk kon worden weggewuifd. Maar ik was me er ook van bewust dat Bobs woorden de echo waren van datgene waarvan ik mezelf steeds had geprobeerd te overtuigen. 'Zet het gewoon uit je hoofd,' had ik mezelf wel duizend keer voorgehouden, 'het is nu allemaal voorbij, en het had erger kunnen zijn.' Plotseling wist ik zeker dat het niet erger had kunnen zijn. Het had anders kunnen zijn: hij had me eerst bont en blauw kunnen slaan, hij had me meer pijn kunnen doen bij de verkrachting. Dat zou het anders gemaakt hebben, niet erger. In panische angst had ik daar op die matras gelegen; uitgekleed, naakt, mijn handen en armen in de boeien geslagen en boven mijn hoofd gelegd, met een blinddoek die mijn angst nog een extra dimensie gaf. Als ik 's avonds in een stille straat was overvallen, was het resultaat misschien hetzelfde geweest, maar ik zou in ieder geval de kans hebben gehad me te verdedigen. 

Dan had ik om me heen kunnen schoppen en slaan, ik had kunnen gillen en krabben, dan zou ik in ieder geval de voldoening hebben gehad dat ik iets had teruggedaan. Nu kon ik die gruwelijke gedachte dat ik daar maar had gelegen en hem zijn gang had laten gaan maar niet uit mijn hoofd zetten. Ik kon niet bedenken hoe ik het had kunnen voorkomen, maar had ik me niet beter kunnen verdedigen? De angst vermoord te worden overheerste op dat moment alles. Ik wilde hem niet nog eens kwaad maken. In de badkamer op Turnberry Road had ik gezien waar dat toe leidde. Maar ik zou verdomme zijn voorstelling van zaken niet accepteren. Hij hield dan misschien mijn lichaam gevangen, mijn geest was helder en vrij. Ik was aangevallen en ik was verkracht, en wat ik ook tegen hem mocht zeggen, ik was niet van plan voor mezelf te bagatelliseren wat er was gebeurd. 'Ik zal er geen woord over zeggen, tegen niemand,' zei ik, nog steeds in tranen. 'Ik zou het toch ontkennen,' snauwde hij, en ik hoorde hem weglopen naar een ander deel van de werkplaats. Later, toen hij de lege soepkom kwam halen, was zijn toon milder. 'Ze zullen je misschien psychiatrische hulp aanbieden als dit allemaal over is. Maak er gebruik van, maak gebruik van alles wat je kan krijgen. Ga terug naar je werk en ga door met je leven. Laat dit niets voor je bederven. Je hebt niets gedaan. Je bent gewoon een onschuldig slachtoffer en je zult straks naar huis gaan. Als dit voorbij is, na jou, begin ik er niet meer aan. Het is de moeite niet waard.' Ik voelde dat hij vlak voor me stond. Toen ik opstond ratelde de ketting die om mijn been zat. Wat hij zei was een waarheid als een koe, ik was een onschuldig slachtoffer, ik ging naar huis en ik zou doorgaan met mijn leven. Maar kon ik hem geloven? Ik wilde gerustgesteld worden, ik verlangde hartsochtelijk naar een of andere vorm van menselijk contact, al was het maar met hem, de man die voor dit alles verantwoordelijk was. 'Mag ik je omhelzen?' vroeg ik. 'Wat?' Het klonk ongelovig. 'Mag ik je omhelzen?' Ik strekte mijn armen naar hem uit. 'Dat mag toch, of niet? Ik ga toch naar huis, alsjeblieft, zeg dat ik naar huis ga,' smeekte ik toen ik hem naar me toe trok. 'Ja, dat mag,' zei hij, en een onderdeel van een seconde raakte mijn wang de zijne toen we elkaar omhelsden. Ik merkte dat hij geen bril droeg. Dat moet ik onthouden, dacht ik. Toen ik die nacht in de kist lag had ik een wonderlijke droom. Het leek of ik de hele nacht zweefde tussen droom en werkelijkheid. Op een gegeven moment liep ik naar een middeleeuws stadje. Toen ik dichterbij kwam zag ik een aantal lage huisjes met rieten daken. Kinderen dansten om een meiboom. Op het muurtje van een waterput zat een oudere man in het kostuum van een hofnar. Hij keek naar de kinderen en zo nu en dan moedigde hij ze aan. Hij zag er heel indrukwekkend uit in zijn kleurige kostuum met belletjes. In zijn hand had hij een varkensblaas. Terwijl ik naar hem toe liep realiseerde ik me dat het Frankie Howard was, de komiek. Hij trok van die typisch Frankie Howard-gezichten, met uitpuilende lippen en opgetrokken wenkbrauwen, maar hij lachte niet. Ik vroeg hem heel ernstig: 'Zal ik in leven blijven? Zal ik hier heelhuids uitkomen, na alles wat gebeurd is? 

Wat gebeurt er met me? Zal ik doodgaan?' 'O nee, nee, je gaat niet dood,' zei hij op dat 'nee, nee, juffie'-toontje van hem. Hij strekte zijn handen voor zich uit en de belletjes van zijn kostuum rinkelden zachtjes. 'Nee, nee, alles komt helemaal in orde.' Hij schudde van het lachen en voegde eraan toe: 'Dit jaar is het mijn beurt. Ik zal dit jaar doodgaan, maar maak je om mij geen zorgen, liefje, voor jou komt alles op z'n pootjes terecht en de rest doet er niet toe.' Ik vroeg hem meerdere keren of hij er zeker van was en hij lachte en babbelde en bleef volhouden dat uiteindelijk alles weer goed zou komen. Toen ik wakker werd voelde ik me ontzettend getroost. Het was of ik met iemand een gesprek onder vier ogen had gehad. Ik wist dat het een droom was, maar het voelde zo echt dat het leek of ik werkelijk met Frankie Howard had gepraat en hij me verzekerd had dat ik niet dood zou gaan. Niet op een ernstige manier, maar op een aardige, vriendelijke, luchthartige manier, zodat ik me ging afvragen hoe ik zo stom kon zijn om dergelijke dingen te denken. Ik had het altijd een aardige man gevonden en ik hield van zijn humor. Ik weet niet hoe hij met dat belachelijke hofnarrenkostuum in mijn droom terechtkwam, maar mijn 'gesprek' met hem had mijn moreel behoorlijk opgevijzeld en het gaf me, hoe gek het ook klinkt, op een bepaalde manier moed de komende dagen tegemoet te zien. Ik was allang wakker voordat de volgende ochtend om acht uur de radio begon. Voordat hij de avond daarvoor was weggegaan, had Bob gezegd dat dit mijn laatste nacht in de kist zou zijn en dat ik woensdag naar huis zou gaan. Ik kon er nog steeds niet zeker van zijn dat hij de waarheid vertelde, maar ik wilde hem maar al te graag geloven. Ik dronk het laatste blikje frisdrank leeg dat hij voor me had achtergelaten. Sinds ik hem had gezegd hoeveel dorst ik 's nachts kreeg als ik in die kist lag liet hij 's avonds voordat hij wegging altijd een paar blikjes bij me achter en een paar chocoladerepen. Gretig beschouwde ik dat als bewijs dat hij zijn investering wilde beschermen: ik moest gezond en weldoorvoed zijn als hij me wilde ruilen tegen het losgeld. Op een goede dag was ik er daardoor zelfs van overtuigd dat ik naar huis zou gaan. Ik lag over dat vooruitzicht na te denken toen de radio begon te spelen. Even later kwam Bob. Zoals altijd was ik zo stijf als een plank toen ik die ochtend uit de kist kroop. Hij hield mijn handen vast terwijl ik twee, drie minuten op en neer sprong op de matras. Zijn handen waren vierkant en hij had haartjes op de achterkant van zijn kleine, dikke vingers. Ik probeerde Bob uit z'n tent te lokken door te beginnen over Coronation Street. Ik vroeg hem wat er de vorige avond gebeurd was, maar hij gaf geen antwoord. Voor halfnegen, na mijn gebruikelijke ontbijt met pap en thee, een bezoek aan de wc en een poezewasje, lag ik alweer in de kist. Na die uren van eenzaamheid was het voor mij telkens een teleurstelling als Bob niet in de stemming was om te praten. Soms raakte ik van de kook door wat hij zei, als hij bijvoorbeeld over zijn maat begon, wat minstens een of twee keer per dag gebeurde, maar zelfs dat was beter dan zijn zwijgen. 

Ik ben ervan overtuigd dat het sommige mensen vreemd in de oren zal klinken dat je een gesprek begint met iemand die je aangevallen, ontvoerd en verkracht heeft. Ik kan alleen maar zeggen dat je niet weet wat dat betekent, als je niet zelf in die situatie hebt verkeerd. Ik had van het begin af aan besloten te proberen contact met hem te krijgen, met de bedoeling dat hij me zou gaan zien als een menselijk wezen. Daarbij was ik volledig van hem afhankelijk voor wat betreft eten en drinken en alle andere lichaamsfuncties. Ik wilde hem niet kwaad maken. En er kwam nog iets bij: hij was de enige menselijke stem die ik in die lange, lange tijd hoorde. Natuurlijk waren er praatprogramma's op de radio en er werden onverstaanbare gesprekken gevoerd als er mensen in de winkel aan de andere kant van de loods kwamen, maar het was Bob en Bob alleen die voor mij een verbinding vormde met de buitenwereld. In de nachtelijke uren, als ik opgesloten was in de donkere, koude kist, wist ik de hele tijd dat hij daarbuiten was, in de echte wereld. Hij reed met zijn auto door straten met verlichte etalages en bordjes 'januari-uitverkoop', langs kroegen en bodega's, langs elektronicawinkels waar vier of vijf televisies staan te spelen voor een lege straat. Hij zou naar huis gaan, naar dat grote witte huis met de kas, waarover hij me verteld had, een ketel water opzetten, de koelkast opendoen, de televisie aanzetten. Wanneer hij me achterliet wist ik dat hij al die doodgewone dingen ging doen die de meesten van ons doen als we 's avonds thuiskomen. Door met hem te praten haalde ik die dingen dichterbij. Zolang ik hoorde wat er gebeurde buiten mijn vier muren kreeg ik het gevoel een beetje deel te hebben aan het echte leven, al was het dan via-via. 's Middags draaide hij op een gegeven ogenblik de radio zachter en hij zei, door het gesloten deksel van de container heen, dat hij wegging om te bellen. Een minuut of twintig later, net na het nieuws van drie uur, hoorde ik hoe de metalen deur werd dichtgetrokken, maar omdat ik de auto niet hoorde starten nam ik aan dat hij te voet naar zijn bestemming was gegaan. Na een uur of twee kwam hij terug en hij haalde me uit de kist voor mijn avondmaal. 

Na zijn wandeling leek Bob veel minder gespannen dan eerder op de dag. 'Weet je zeker dat je weg wilt?' vroeg hij weer. 'Ik heb het heel plezierig gevonden met jou hier.' 'Het spijt me, ik moet echt gaan,' zei ik. 'Ik heb net Kevin Watts gebeld op het kantoor van Shipways. Tussen haakjes: wie is David?' 'David?' 'Ja, toen ik Kevin Watts aan de lijn had was het eerste dat ik hoorde een stem op de achtergrond en toen riep hij: "Dave, ga weg!'" 'O, dat moet David, onze boekhouder, geweest zijn. Die werkt bij ons op kantoor.' 'Het klonk een beetje gek, dat is alles,' zei hij opgelucht. 'Het zou me niets verwonderen als Kevin contact heeft opgenomen met de politie.' 'Ik denk niet dat hij dat gedaan zal hebben,' stamelde ik. Ik kon de gedachte niet verdragen dat er in dit stadium iets verkeerd zou gaan. 'Zeker niet als jij hem dat verboden hebt.' Maar Bob scheen me niet gehoord te hebben. 'Het zou me niets verwonderen. Ik heb de hele tijd al gedacht dat ze op de hoogte zijn,' mompelde hij. Toen ik met kleine slokjes mijn gloeiend hete soep dronk hoorde ik van alles om me heen gebeuren. 'Ik maak je bed in orde voor vannacht,' zei hij. Weet je nog dat ik heb gezegd dat je op de matras mocht slapen? Ik haal wat lakens en dekens.' Ik was opgetogen. Bob had de houten doodkistvormige bin-nenkist dan wel aangepast, wat na die eerste nacht een grote verbetering was, maar ik werd nog steeds in bijna al mijn bewegingen belemmerd. Ik kon alleen maar op mijn rug liggen. Omdraaien op mijn zij of op mijn buik was onmogelijk. Toen ik bedacht hoe heerlijk het zou zijn om weer vrij te kunnen bewegen hoorde ik Bob met iets over de vloer slepen. Het leek verdacht veel op een tweede matras. Ik draaide mijn hoofd om zijn bewegingen door de werkplaats te volgen. Tegen die tijd had ik ervaren dat mijn neus en mijn oren veel beter functioneerden sinds ik niet meer kon kijken en ik gedwongen was alleen op die twee zintuigen te vertrouwen. Ik rook niets, maar naar het geluid te oordelen wist ik zeker dat hij een matras achter zich aan sleepte. Bob moest mijn belangstelling gevoeld hebben. 'Die is voor mij,' legde hij uit. Tk blijf vannacht bij je. Ik zal je niet vastbinden, ik zal je vertrouwen. Maar ik waarschuw je mijn vertrouwen niet te beschamen. Ik zal de hele nacht hier naast je liggen, dus je hoeft niets te proberen.' Misschien had ik bang moeten zijn bij het vooruitzicht dat Bob die nacht nog geen meter van me vandaan zou liggen, maar er speelde niets anders door mijn hoofd dan het idee dat ik niet terug hoefde in de kist, dat ik volkomen ongehinderd kon slapen. Ik was kinderlijk opgetogen bij die gedachte.