24. Verrassing
‘Nee. Echt niet!’ Ik schudde verwoed mijn hoofd en wierp toen een snelle blik op de zelfingenomen glimlach van mijn zeventienjarige echtgenoot. ‘Nee, dit telt niet. Ik word sinds drie dagen niet ouder meer. Ik blijf voor altijd achttien.’
‘Best, hoor,’ zei Alice terwijl ze mijn verweer met een snelle schouderophaal terzijde schoof. ‘We vieren het toch, dus je zult het ermee moeten doen.’
Ik zuchtte. Het had maar zelden zin om tegen Alice in te gaan.
Haar grijns werd zo mogelijk nog breder toen ze de berusting in mijn ogen zag.
‘Ben je klaar voor je cadeautje?’ zong ze.
‘Cadeautjes,’ corrigeerde Edward, en hij haalde ook een sleutel – langer, zilverkleurig en met een minder protserige, blauwe strik erom – uit zijn zak.
Ik deed mijn best om niet met mijn ogen te rollen, want ik wist meteen waar deze sleutel van was: van mijn ‘na’-auto. Ik vroeg me af of ik blij zou moeten zijn. Ik had niet het idee dat ik na mijn transformatie nou opeens ontzettend veel interesse in snelle auto's had gekregen.
‘Dat van mij eerst,’ zei Alice en ze stak haar tong uit omdat ze al wist wat hij wilde zeggen.
‘Dat van mij is dichterbij.’
‘Maar kijk nou toch eens wat ze áánheeft.’ Alice kreunde bijna. ‘Ik zit er me al de hele dag over op te vreten. Dat is nu duidelijk het belangrijkste.’
Mijn wenkbrauwen trokken samen terwijl ik me afvroeg hoe een sleutel me aan nieuwe kleren zou moeten helpen. Had ze een hele kast vol gekocht?
‘Ik weet het goed gemaakt – we spelen erom,’ stelde Alice voor. ‘Steen, papier, schaar.’
Jasper grinnikte en Edward zuchtte.
‘Waarom zeg je niet gewoon wie er wint?’ vroeg Edward zuur.
Alice straalde. ‘Ik. Mooi zo.’
‘Ik kan waarschijnlijk ook maar beter tot morgenochtend wachten.’ Edward schonk me zijn scheve glimlach en knikte toen naar Jacob en Seth, die eruitzagen alsof ze de hele nacht zouden blijven pitten. Ik vroeg me af hoe lang ze dit keer wakker waren gebleven. ‘Volgens mij is het leuker als Jacob ook bij de grote onthulling is, denk je niet? Dan is er in elk geval iemand bij die enthousiast reageert.’
Ik grijnsde terug. Wat kende hij me toch goed.
‘Hoera,’ juichte Alice. ‘Bella, geef Ness… Renesmee eens aan Rosalie.’
‘Waar slaapt ze normaal gesproken?’
Alice haalde haar schouders op. ‘In de armen van Rose. Of van Jacob. Of Esmé. Je snapt het al: ze is nog nooit van haar leven in een bedje gelegd. Ze wordt de meest verwende halfvampier die er bestaat.’
Edward lachte terwijl Rosalie Renesmee geroutineerd van me overnam. ‘Ze is ook de mínst verwende halfvampier die er bestaat,’ zei Rosalie. ‘Dat is het mooie van enig in je soort zijn.’
Rosalie grijnsde naar me, en het deed me genoegen dat ik onze nieuwe vriendschap nog steeds terugzag in haar glimlach. Ik was er niet helemaal van overtuigd geweest dat hij stand zou houden als Renesmees leven niet langer met het mijne verbonden was. Maar misschien hadden we lang genoeg aan dezelfde kant gestreden om voor altijd vrienden te blijven. Ik had eindelijk de keuze gemaakt die zij ook gemaakt zou hebben als ze in mijn schoenen had gestaan. Dat leek haar weerstand voor al mijn andere keuzes weggenomen te hebben.
Alice duwde de versierde sleutel nog wat steviger in mijn hand, pakte me bij mijn elleboog en trok me mee naar de achterdeur. ‘Kom nou,’ jubelde ze.
‘Is het buiten?’
‘Een soort van,’ zei Alice terwijl ze me meesleurde.
‘Veel plezier met je cadeau,’ zei Rosalie. ‘Het is van ons allemaal. Vooral van Esmé.’
‘Komen jullie niet mee?’ Ik besefte dat niemand aanstalten maakte om de deur uit te gaan.
‘We geven je de kans om er even alleen van te genieten,’ zei Rosalie. ‘Vertel ons er… later maar over.’
Emmett bulderde van het lachen. Ik kreeg bijna het idee dat ik zou moeten blozen, maar ik wist niet goed waarom.
Ik besefte dat een heleboel van mijn karaktertrekken – zoals dat ik echt een vreselijke hekel aan verrassingen had, en cadeaus in het algemeen bijna net zo erg vond – geen spat veranderd waren. Het was een opluchting en een openbaring om erachter te komen dat er zo veel essentiële eigenschappen met me mee waren verhuisd naar dit nieuwe lichaam.
Ik had niet verwacht dat ik mezelf zou blijven. Ik grijnsde breed.
Alice trok aan mijn elleboog en ik kreeg de glimlach niet van mijn gezicht toen ik achter haar aan de donkerpaarse nacht in liep. Alleen Edward kwam met ons mee.
‘Dat zie ik graag, zo veel enthousiasme,’ mompelde Alice goedkeurend. Toen liet ze mijn arm los, deed twee snelle passen en sprong de rivier over.
‘Kom nou, Bella,’ riep ze vanaf de overkant.
Edward sprong tegelijk met mij, en het was nog net zo leuk als het vanmiddag was geweest. Misschien nog wel iets leuker doordat de nacht alles een andere, diepere kleur gaf.
Alice rende richting het noorden, met ons op haar hielen. Het was makkelijker om het geluid van haar voeten die over de grond fluisterden en haar verse geurspoor te volgen dan om haar door de dichte begroeiing met mijn ogen in de gaten te houden.
Op een voor mij volslagen willekeurig moment draaide ze zich om en sprintte terug naar de plek waar ik was blijven staan.
‘Niet aanvallen,’ zei ze waarschuwend terwijl ze op me af sprong.
‘Wat doe je?’ vroeg ik verontwaardigd terwijl ze op mijn rug klom en haar handen voor mijn gezicht sloeg. Ik voelde een sterke aandrang om haar eraf te gooien, maar ik hield me in.
‘Ik zorg ervoor dat je niets kunt zien.’
‘Dat kan ik zonder al dat gedoe ook wel voor je doen,’ bood Edward aan.
‘Jij laat haar vast vals spelen. Pak haar hand en neem haar mee.’
‘Alice, ik…’
‘Doe geen moeite, Bella. We doen het op mijn manier.’
Ik voelde Edwards vingers door de mijne glijden. ‘Nog een paar seconden, Bella. Dan mag ze iemand anders gaan irriteren.’ Hij trok me mee. Ik kon hem makkelijk bijhouden. Ik was niet bang om tegen een boom op te lopen – de boom zou de enige zijn die daar schade van zou ondervinden.
‘Je zou me best iets dankbaarder mogen zijn,’ zei Alice afkeurend. ‘Dit is net zo goed voor jou als voor haar.’
‘Dat is waar. Nogmaals bedankt, Alice.’
‘Ja, ja. Goed.’ Alice’ stem schoot plotseling omhoog van opwinding. ‘Blijf staan. En nu draai je haar een heel klein stukje naar rechts. Ja, zo. Oké. Ben je er klaar voor?’ piepte ze.
‘Ik ben er klaar voor.’ Ik rook nieuwe geuren hier die mijn interesse opwekten en mijn nieuwsgierigheid prikkelden. Geuren die niet diep in het bos thuishoorden. Kamperfoelie. Rook. Rozen. Zaagsel? En ook iets ijzerachtigs. De zware geur van omgewoelde zwarte aarde. Ik leunde naar voren, naar het raadsel toe.
Alice sprong van mijn rug en haalde haar handen van mijn ogen.
Ik staarde het paarsblauwe donker in. Daar, op een smalle open plek in het bos, stond een klein stenen huisje, lavendelgrijs in het licht van de sterren.
Het paste hier zo goed dat het leek alsof het uit een rotsblok gegroeid was, als een natuurlijke formatie. Eén muur was volledig begroeid met kamperfoelie, die helemaal tot aan en over de dikke houten dakspanen omhoogkronkelde. In het postzegelgrote tuintje bloeiden late zomerrozen onder de donkere, diepliggende ramen. Een klein paadje van platte stenen die violet oplichtten in de nacht leidde naar de schilderachtige, ronde deur.
Geschokt kromde ik mijn hand om de sleutel die ik nog steeds vasthield.
‘Wat vind je ervan?’ Alice stem was zacht geworden en paste bij de volmaakte rust van het prentenboekenplaatje.
Ik deed mijn mond open, maar er kwam niets uit.
‘Esmé dacht dat we het misschien wel fijn zouden vinden om even iets voor onszelf te hebben, maar ze wilde ons wel in de buurt houden,’ prevelde Edward. ‘En ze grijpt elk excuus aan om dingen op te knappen. Dit huisje stond hier al minstens honderd jaar af te brokkelen.’
Ik bleef met open mond als een vis op het droge staan staren.
‘Vind je het niet mooi?’ Alice’ gezicht betrok. ‘Ik bedoel, we kunnen er nog van alles aan veranderen, hoor, als je wilt. Emmett vond dat we er nog een paar honderd vierkante meter tegenaan moesten gooien, met een bovenverdieping en zuilen en een toren, maar Esmé dacht dat jij het zo het mooist zou vinden, zoals het oorspronkelijk bedoeld was.’ Haar stem werd hoger en ging steeds sneller. ‘Maar als dat niet zo is, gaan we gewoon weer aan de slag. We kunnen zo…’
‘Ssst!’ wist ik uit te brengen.
Ze kneep haar lippen op elkaar en wachtte af. Het duurde even voor ik was bijgekomen.
‘Geven jullie me een huis voor mijn verjaardag?’ fluisterde ik.
‘Ons,’ verbeterde Edward me. ‘En het is maar een bungalowtje, hoor. Bij het woord “huis” denk ik toch aan iets meer beenruimte.’
‘Geen kwaad woord over mijn huis,’ fluisterde ik tegen hem.
Alice straalde. ‘Je vindt het mooi.’
Ik schudde mijn hoofd.
‘Prachtig?’
Ik knikte.
‘Dat moet ik aan Esmé vertellen!’
‘Waarom is ze niet meegekomen?’
Alice’ glimlach verflauwde een beetje, vertrok, alsof ik een lastige vraag had gesteld. ‘Ach, nou ja… Ze weten allemaal hoe je op cadeaus reageert. Ze wilden je niet te veel onder druk zetten om het mooi te vinden.’
‘Maar natuurlijk vind ik het geweldig. Hoe zou ik het niet geweldig kunnen vinden?’
‘Dat zullen ze fijn vinden.’ Ze gaf me een klopje op mijn arm. ‘Maar goed, je kast hangt vol. Maak er goed gebruik van. En… dat is het denk ik wel.’
‘Kom je niet mee naar binnen?’
Ze deed een paar nonchalante passen achteruit. ‘Edward weet de weg wel. Ik kom… later nog wel eens langs. Bel me als je geen passende kledingcombinaties kunt maken.’ Ze wierp me een bedenkelijke blik toe en glimlachte toen. ‘Jazz wil jagen. Dag.’
Ze schoot als een gracieuze kogel het bos in.
‘Dat was ook raar,’ zei ik toen het geluid van haar voetstappen volledig was weggestorven. ‘Ben ik echt zó erg? Ze hoefden toch niet weg te blijven… Nu voel ik me schuldig. Ik heb haar niet eens echt bedankt. We moeten terug en tegen Esmé zeggen dat…’
‘Bella, stel je niet zo aan. Niemand denkt dat je echt zo onredelijk bent.’
‘Maar wat…’
‘Hun andere cadeau is tijd voor ons tweeën. Alice probeerde het subtiel te brengen.’
‘O.’
Op dat moment verdween het huis. We hadden overal kunnen zijn. Ik zag de bomen, de stenen of de sterren niet meer. Alleen Edward was er nog.
‘Ik zal je laten zien wat ze allemaal hebben gedaan,’ zei hij terwijl hij me aan mijn hand meetrok. Had hij niet in de gaten dat er een elektrische stroom door mijn lijf bonkte als bloed tjokvol adrenaline?
Opnieuw voelde ik me vreemd uit mijn evenwicht gebracht omdat ik verwachtte dat mijn lichaam zou reageren op een manier die het niet meer kon. Mijn hart zou moeten voortdenderen als een locomotief die ons elk moment kon overrijden. Oorverdovend. Mijn wangen zouden felrood moeten zijn
En ik zou trouwens ook uitgeput moeten zijn. Dit was de langste dag van mijn leven geweest.
Ik lachte hardop – een zacht, kort, geschokt lachje – toen ik besefte dat deze dag nooit meer zou ophouden.
‘Ga je mij de grap ook nog vertellen?’
‘Hij is niet heel leuk, hoor,’ zei ik tegen hem terwijl hij vooropging naar de kleine, gewelfde deur. ‘Ik bedacht alleen net dat vandaag de eerste en de laatste dag van de eeuwigheid is. Dat is best moeilijk te bevatten. Zelfs met al die extra ruimte in mijn hoofd om dingen mee te bevatten.’ Ik lachte weer.
Hij grinnikte met me mee. Hij gebaarde met zijn hand naar de deurknop en wachtte tot ik mijn ererol zou vervullen. Ik stak de sleutel in het slot en draaide hem om.
‘Je doet het zo goed, Bella, dat ik de hele tijd vergeet hoe raar dit allemaal voor je moet zijn. Ik wou dat ik het kon hóren.’ Hij zakte door zijn knieën en tilde me zo snel op dat ik het niet zag aankomen – en dat wilde heel wat zeggen.
‘Hé!’
‘Drempels horen bij mijn taakomschrijving,’ hielp hij me herinneren. ‘Maar ik ben wel heel benieuwd. Waar denk je nu aan?’
Hij deed de deur open, die met een nauwelijks hoorbaar gekraak naar achteren zwaaide, en stapte de kleine stenen woonkamer in.
‘Aan alles,’ zei ik tegen hem. ‘Aan alles tegelijk. Fijne dingen en dingen waar ik me zorgen over maak en dingen die nieuw voor me zijn. Aan dat ik te veel in superlatieven denk. Op dit moment denk ik dat Esmé een wonder heeft verricht. Het is perfect!’
De kamer van het huisje kwam rechtstreeks uit een sprookje. De vloer was een wilde lappendeken van gladde, platte stenen. Langs het lage plafond liepen lange balken waar iemand van Jacobs lengte beslist zijn hoofd tegen zou stoten. De muren waren op de ene plek bedekt met warm hout en op de andere met een mozaïek van stenen. In de ronde open haard in de hoek lagen de laatste resten van een loom flakkerend vuurtje. Het brandde op drijfhout: de lage vlammen waren blauw en groen van het zout.
De meubels waren allemaal verschillend, ze pasten niet bij elkaar en vormden toch een harmonieus geheel. Eén stoel oogde haast een beetje middeleeuws, terwijl het lage voetenbankje bij de haard weer een stuk moderner was en de volle boekenkast bij het achterraam me deed denken aan films die zich in Italië afspeelden. Op de een of andere manier paste elk meubelstuk als in een grote driedimensionale puzzel bij de andere. Aan de muur hing een aantal schilderijen die ik herkende – een paar van mijn lievelingswerken uit het grote huis. Ongetwijfeld onbetaalbare originelen, maar ook die pasten hier helemaal, net als de rest.
Dit was een plek waar iedereen in magie zou kunnen geloven. Een plek waar je elk moment Sneeuwwitje zou verwachten die met een appel in haar hand naar binnen kwam lopen, of een eenhoorn die zou blijven staan om aan de rozenstruiken te knabbelen.
Edward had altijd gedacht dat hij thuishoorde in de wereld van de griezelverhalen. Ik had natuurlijk altijd al geweten dat hij er faliekant naast zat. Het was overduidelijk dat hij híér thuishoorde. In een sprookje.
En nu zat ik met hem in dat verhaal.
Ik wilde net gebruik gaan maken van het feit dat hij me nog niet op de grond had teruggezet en zijn hoofd-op-hol-brengend mooie gezicht op slechts een paar centimeter afstand van het mijne was, toen hij zei: ‘Wat een geluk dat Esmé eraan gedacht heeft om er een extra kamer bij te bouwen. Niemand had op Ness… Renesmee gerekend.’
Ik keek hem fronsend aan en mijn gedachten namen een stuk minder plezierige wending.
‘Niet jij ook al,’ klaagde ik.
‘Sorry, lieverd. Ik hoor het de hele tijd in hun gedachten, vandaar. Ik neem het automatisch over.’
Ik zuchtte. Mijn kind, het zeemonster. Misschien was er niets meer aan te doen. Nou, ík weigerde overstag te gaan.
‘Ik weet zeker dat je staat te popelen om je kast te zien. Of dat zal ik in elk geval tegen Alice zeggen, is zij ook weer blij.’
‘Moet ik bang worden?’
‘Doodsbenauwd.’
Hij droeg me door een smalle stenen gang met piepkleine boogjes in het plafond, alsof het ons eigen minikasteel was.
‘Dat wordt Renesmees kamer,’ zei hij met een knikje naar een lege kamer met een lichte houten vloer. ‘Ze hebben er nog niet veel aan kunnen doen, met al die boze weerwolven en zo…’
Ik lachte zachtjes en bedacht verwonderd hoe snel alles goed was gekomen, terwijl het een week geleden nog één grote nachtmerrie had geleken.
Beetje jammer alleen dat Jacob het nou net op déze manier zo perfect had moeten oplossen.
‘Dit is onze kamer. Esmé heeft geprobeerd om het gevoel van haar eiland over te brengen. Ze dacht dat we er wel aan gehecht geraakt zouden zijn.’
Het hemelbed was groot en wit, met wolken van tule die van bovenaf naar de grond zweefden. De lichte houten vloer paste bij de andere kamer, en nu zag ik dat het precies de kleur was van een ongerept strand. De muren hadden die lichtblauwe, bijna witte kleur van een stralende zomerdag, en in de achterste muur zaten grote glazen deuren met een verborgen tuintje erachter, vol klimrozen en een kleine, ronde, spiegelgladde vijver met glanzende stenen eromheen. Onze eigen, kalme miniatuurzee.
‘O,’ was het enige wat ik kon zeggen.
‘Ik weet het,’ fluisterde hij.
We bleven een tijdje in gedachten verzonken staan. Mijn mensenherinneringen aan het eiland waren wazig, maar ze vulden mijn hele hoofd.
Hij wierp me een brede, stralende glimlach toe en begon toen hardop te lachen. ‘De kast is achter die dubbele deuren daar. Ik waarschuw je vast – hij is groter dan deze kamer.’
Ik kéék niet eens naar de deuren. De wereld verdween weer en hij was het enige wat nog bestond – zijn armen onder me, zijn zoete adem op mijn gezicht, zijn lippen op slechts een paar centimeter van de mijne – en er was niets wat me nog zou kunnen afleiden, jonge vampier of niet.
‘We zeggen wel tegen Alice dat ik recht op de kleding afstormde,’ fluisterde ik terwijl ik mijn vingers door zijn haar vlocht en zijn gezicht dichter naar me toe trok. ‘We zeggen dat ik uren in de kast heb gestaan en alles heb gepast, als een klein meisje met een verkleedkist. We líégen gewoon.’
Hij paste zich onmiddellijk aan mijn stemming aan, of misschien had hij allang hetzelfde gevoel en deed hij gewoon als een echte heer zijn best om me van mijn verjaardagscadeau te laten genieten. Onverwacht fel trok hij mijn gezicht naar het zijne toe en kreunde zacht. Door dat geluid begon de elektriciteit die door mijn lichaam stroomde nog feller te gonzen, alsof ik niet snel genoeg zo dicht mogelijk bij hem in de buurt kon komen.
Ik hoorde de stof scheuren onder onze handen en ik was blij dat míjn kleren in elk geval al aan flarden hingen. Voor de zijne was het te laat. Het voelde bijna onbeleefd om het mooie witte bed niet te gebruiken, maar we haalden het gewoonweg niet.
Onze tweede huwelijksnacht was anders dan de eerste.
Ons verblijf op het eiland was het hoogtepunt van mijn menselijke bestaan geweest. De tijd van mijn leven. Ik had het helemaal niet erg gevonden om mijn tijd als mens nog even te rekken en dat wat wij samen hadden nog iets langer vast te houden. Het fysieke gedeelte zou immers nooit meer hetzelfde worden.
Na een dag als vandaag had ik toch moeten weten dat het alleen maar beter zou worden.
Ik kon hem nu eindelijk pas echt goed bewonderen – nu, met mijn nieuwe ogen, kon ik elke prachtige trek van zijn volmaakte gezicht en zijn lange, perfecte lichaam, elk vlak, elke ronding, pas echt goed zien. Ik proefde zijn zuivere, intense geur op mijn tong en voelde zijn onvoorstelbaar zijdezachte marmeren huid onder mijn gevoelige vingertoppen.
En mijn huid was ook o zo gevoelig onder zíjn handen.
Hij was helemaal nieuw, een ander persoon terwijl onze lichamen zich gracieus met elkaar verstrengelden op de zandkleurige vloer. We hoefden niet voorzichtig meer te zijn of ons in te houden. En het allerbelangrijkste: we hoefden niet bang meer te zijn. We konden sámen liefhebben, allebei actief meedoen. Eindelijk waren we gelijken.
Net als onze kussen was elke aanraking veel heftiger dan ik was gewend. Hij had nog maar zo weinig van zichzelf gegeven. Toen was dat nodig, maar ik kon gewoon niet geloven hoeveel ik al die tijd gemist had.
Ik probeerde eraan te blijven denken dat ik sterker was dan hij, maar ik kon me nauwelijks concentreren met al die intense gevoelens die mijn aandacht per seconde naar miljoenen verschillende plekken van mijn lijf trokken. Ik weet niet of ik hem pijn deed, maar hij zei er niets over.
Een heel, heel klein gedeelte van mijn hersenen hield zich bezig met de interessante vraag die deze situatie opwierp. Ik zou nooit moe worden, en hij ook niet. We hoefden niet op adem te komen, uit te rusten, te eten of zelfs maar naar het toilet te gaan; van dat soort alledaagse, menselijke behoeften hadden wij geen last meer. Hij had het allermooiste, allerbeste lijf ter wereld en ik had hem helemaal voor mezelf, en ik had niet het gevoel dat ik ooit op een punt zou komen waarop ik zou denken: nu heb ik wel weer even genoeg gehad voor vandaag. Ik zou altijd meer blijven willen. De vraag was dus: hoe zouden we in zo'n situatie ooit kunnen stoppen?
Ik zat er absoluut niet mee dat ik daar geen antwoord op had.
Ergens merkte ik dat het buiten lichter werd. De miniatuurzee veranderde van zwart in grijs, en vlak bij het huis begon een leeuwerik te zingen; misschien had ze een nest in de rozen.
‘Mis je het?’ vroeg ik toen haar lied was afgelopen.
Het was niet het eerste wat ik zei die nacht, maar we waren ook niet bepaald een gesprek aan het voeren.
‘Wat?’ mompelde hij.
‘Alles – de warmte, de zachte huid, de lekkere geur… Ik heb niets hoeven opgeven, en ik vroeg me af of jij er niet ongelukkig van wordt dat jij dat wel hebt moeten doen.’
Hij begon zacht en teder te lachen. ‘Het wordt echt heel moeilijk om op dit moment iemand te vinden die gelukkiger is dan ik. Onmogelijk, zou ik zeggen. Er zijn maar weinig mensen die alles krijgen wat ze willen, en dan ook nog alles waar ze niet eens om gevraagd hadden, en dat allemaal op dezelfde dag.’
‘Ontwijk je mijn vraag?’
Hij duwde zijn hand tegen mijn gezicht. ‘Je bént warm,’ zei hij.
Dat was ook zo, op een bepaalde manier. Voor mij voelde zijn huid warm aan. Het was anders dan Jacobs gloeiend hete huid, maar veel prettiger. Natuurlijker.
Toen liet hij zijn vingers heel langzaam over mijn gezicht glijden; hij trok een spoor van mijn kaak naar mijn keel en toen helemaal door naar mijn middel. Mijn ogen draaiden een beetje weg.
‘Je bént zacht.’
Zijn vingers voelden als satijn op mijn huid, dus ik begreep wat hij bedoelde.
‘En de geur, tja, ik kan niet zeggen dat ik die mis. Kun je je de geur van die wandelaars tijdens het jagen nog herinneren?’
‘Ik doe mijn uiterste best om die te vergeten.’
‘Stel je eens voor dat je die geur moest zoenen.’
De vlammen in mijn keel laaiden op alsof ik de gasbrander van een heteluchtballon opentrok.
‘Ó.’
‘Juist. Dus het antwoord is: nee. Ik ben echt volslagen gelukkig, want ik mis níéts. Niemand heeft meer dan ik op dit moment.’
Ik stond op het punt hem te vertellen dat er één uitzondering was, maar mijn lippen hadden het plotseling heel erg druk.
Toen de kleine vijver een parelmoerkleur kreeg door de opkomende zon, dacht ik aan een andere vraag die ik hem nog wilde stellen.
‘Hoe lang gaat dit zo door? Ik bedoel, Carlisle en Esmé, Em en Rose, Alice en Jasper – die sluiten zich ook niet de hele dag op in hun kamer. Ze zijn de hele tijd met al hun kleren aan onder de mensen. Wordt dit… verlángen ooit minder?’ Ik drukte mezelf nog steviger tegen hem aan – best een prestatie eigenlijk – om duidelijk te maken wat ik bedoelde.
‘Moeilijk te zeggen. Iedereen is anders, en tot nu toe verschil jij het meest van iedereen. De gemiddelde jonge vampier is zo geobsedeerd door zijn dorst dat hij een tijdlang nergens anders aan kan denken. Dat geldt kennelijk niet voor jou. Maar bij de gemiddelde vampier komen na dat eerste jaar ook andere behoeften boven. De dorst verdwijnt nooit helemaal, evenmin als andere verlangens. Je moet er simpelweg mee om leren gaan, prioriteiten stellen, je beheersen…’
‘Hoe lang?’
Hij glimlachte en trok zijn neus een beetje op. ‘Rosalie en Emmett waren het ergst. Het heeft een heel decennium geduurd voor ik dichter dan acht kilometer bij ze in de buurt kon zijn. Zelfs Carlisle en Esmé hadden er moeite mee. Uiteindelijk hebben ze de tortelduifjes zelfs het huis uit gezet. Esmé heeft voor hen ook een optrekje gebouwd. Iets grootser dan het onze, maar Esmé weet nou eenmaal waar Rose van houdt, net zoals ze weet waar jij van houdt.’
‘Dus na tien jaar?’ Ik was ervan overtuigd dat Rosalie en Emmett geen partij voor ons waren, maar het zou misschien een beetje arrogant klinken als ik meer dan tien jaar zou zeggen. ‘En toen was iedereen weer normaal? Zoals ze nu zijn?’
Edward glimlachte weer. ‘Tja, ik weet niet precies wat jouw definitie van normaal is. Jij ziet mijn familie altijd op een tamelijk menselijke manier door het leven gaan, maar 's nachts sliep je natuurlijk altijd.’ Hij knipoogde naar me. ‘Je hebt een ontzaglijke hoeveelheid tijd over als je niet hoeft te slapen. Dat maakt het een stuk makkelijker om je… interesses in evenwicht te houden. Waarom denk je dat ik de beste muzikant ben van de familie, naast Carlisle de meeste boeken heb gelezen, de meeste studies heb gedaan, de meeste talen heb geleerd? Emmett zou vast zeggen dat ik zoveel weet doordat ik gedachten kan lezen, maar het komt erop neer dat ik gewoon héél veel vrije tijd gehad heb.’
We lachten samen, en de bewegingen die dat veroorzaakte had interessante gevolgen voor de manier waarop onze lichamen tegen elkaar aan lagen, wat onmiddellijk een einde aan ons gesprek maakte.